Een met toewijding eindeloos verstelde onderbroek, afgedragen opgelapte schoenen, een kapotte kinderpop en andere spullen die Jopie Huisman uit Workum als voddenman/lompenboer ophaalt, zijn de onderwerpen van zijn fijn geschilderde schilderijen.
br />
,,Alleen dat wat wordt geteld, is.”
Met een soortgelijke uitspraak geeft hij diepere waarde aan de prachtige gedetailleerde afbeeldingen van objecten waaraan anderen geen enkele waarde meer hechten. Zijn tellen is een bevestiging van het bestaan. Het vereist een identiteit van ieder object, al was het maar om niet dubbel geteld te worden. Jopie Huisman kiest ervoor om de objecten die geteld kunnen worden, maar geen waarde hebben, waarde te geven door de identiteit die hen telbaar maakt tot op de laatste vezel te schilderen. Het vreemde is dat dit tellen dus weinig te maken heeft met kwantiteit. Bij de kunst van Huisman past de uitspraak: ,,Je moet het zien om het te geloven.”
Dit fysieke tellen staat diagonaal tegenover het getel van de manager en cijfergoochelaar. Deze is niet geïnteresseerd in de identiteit van het object, alleen in kwantiteit. Zijn kijk op de wereld verdraagt geen verschil tussen objecten, want dan zijn ze niet meer op te tellen, te vermenigvuldigen en te delen. Ze zijn dan voor hem niet meer van waarde. ,,Alleen dát is, wat is opgeteld.” De cijfers zijn voor de manager werkelijkheid. Het gaat hem niet meer om de individuele werknemer bij naam en toenaam, met alle details van zijn vaardigheden en kunnen, met zijn eigen geschiedenis zoals bij de opgelapte schoenen in het werk van Huisman. Het gaat ook niet meer om de inhoud van een wetenschappelijke publicatie, maar om het aantal per administratieve eenheid als percentage van het snel groeiende totaal, vermenigvuldigd met een percent van de universitaire lumpsum. Het gaat om het totaal van de loonkosten, derde geldstroom, publicaties, interne verrekeningen en genormeerde huisvestingskosten. En vervolgens om het gegoochel met deze cijfers.
Een echte goochelaar kent als geen ander het verschil tussen illusie en realiteit. Met zijn kennis van de illusie en zijn fysieke vaardigheid in de realiteit misleidt hij zijn toeschouwer tot aanvaarden wat niet mogelijk is. Daarom schuwt de echte goochelaar zijn niet te misleiden collegae. De enige mogelijkheid voor de ongelovige toeschouwer om te zien wat hij weet is vooral niet te geloven wat hij ziet.
Bij het goochelen met cijfers door managers zit dat anders, zij geloven in hun eigen en elkaars illusie, dat is hun vaardigheid.
In het Utrechts universiteitsblad van vorige week las ik dat de econoom prof. Y.S. Bremmer in zijn afscheidsrede daarvan een voor mij nieuwe interpretatie gaf: zoals in het klassieke feodalisme oefenen managers hun macht uit op basis van hun posities, die zij onder elkaar verdelen volgens het ons-kent-ons-principe.
Ondertussen bepalen zij wel de financiële randvoorwaarden waaronder alle anderen moeten werken. Om als buitenstaanderdeze bestuurlijke goocheltrucs te doorgronden en te beïnvloeden maakt het niet meer uit of je wel of niet gelooft wat je ziet, want managers zijn niet gevoelig voor kritische reacties van buiten de club. In hun illusie is er geen ruimte voor kritisch denken. Wanneer, zoals bij het debâcle van Sport 7, hun illusies botsen met de harde realiteit van de markt of de rechtsstaat, waardoor hun illusies geweld worden aangedaan, barst een manager als Timmer in verontwaardiging los.
Managers blijven geloven wat ze geloven omdat ze niet meer zien wat is.
Een met toewijding eindeloos verstelde onderbroek, afgedragen opgelapte schoenen, een kapotte kinderpop en andere spullen die Jopie Huisman uit Workum als voddenman/lompenboer ophaalt, zijn de onderwerpen van zijn fijn geschilderde schilderijen.
,,Alleen dat wat wordt geteld, is.”
Met een soortgelijke uitspraak geeft hij diepere waarde aan de prachtige gedetailleerde afbeeldingen van objecten waaraan anderen geen enkele waarde meer hechten. Zijn tellen is een bevestiging van het bestaan. Het vereist een identiteit van ieder object, al was het maar om niet dubbel geteld te worden. Jopie Huisman kiest ervoor om de objecten die geteld kunnen worden, maar geen waarde hebben, waarde te geven door de identiteit die hen telbaar maakt tot op de laatste vezel te schilderen. Het vreemde is dat dit tellen dus weinig te maken heeft met kwantiteit. Bij de kunst van Huisman past de uitspraak: ,,Je moet het zien om het te geloven.”
Dit fysieke tellen staat diagonaal tegenover het getel van de manager en cijfergoochelaar. Deze is niet geïnteresseerd in de identiteit van het object, alleen in kwantiteit. Zijn kijk op de wereld verdraagt geen verschil tussen objecten, want dan zijn ze niet meer op te tellen, te vermenigvuldigen en te delen. Ze zijn dan voor hem niet meer van waarde. ,,Alleen dát is, wat is opgeteld.” De cijfers zijn voor de manager werkelijkheid. Het gaat hem niet meer om de individuele werknemer bij naam en toenaam, met alle details van zijn vaardigheden en kunnen, met zijn eigen geschiedenis zoals bij de opgelapte schoenen in het werk van Huisman. Het gaat ook niet meer om de inhoud van een wetenschappelijke publicatie, maar om het aantal per administratieve eenheid als percentage van het snel groeiende totaal, vermenigvuldigd met een percent van de universitaire lumpsum. Het gaat om het totaal van de loonkosten, derde geldstroom, publicaties, interne verrekeningen en genormeerde huisvestingskosten. En vervolgens om het gegoochel met deze cijfers.
Een echte goochelaar kent als geen ander het verschil tussen illusie en realiteit. Met zijn kennis van de illusie en zijn fysieke vaardigheid in de realiteit misleidt hij zijn toeschouwer tot aanvaarden wat niet mogelijk is. Daarom schuwt de echte goochelaar zijn niet te misleiden collegae. De enige mogelijkheid voor de ongelovige toeschouwer om te zien wat hij weet is vooral niet te geloven wat hij ziet.
Bij het goochelen met cijfers door managers zit dat anders, zij geloven in hun eigen en elkaars illusie, dat is hun vaardigheid.
In het Utrechts universiteitsblad van vorige week las ik dat de econoom prof. Y.S. Bremmer in zijn afscheidsrede daarvan een voor mij nieuwe interpretatie gaf: zoals in het klassieke feodalisme oefenen managers hun macht uit op basis van hun posities, die zij onder elkaar verdelen volgens het ons-kent-ons-principe.
Ondertussen bepalen zij wel de financiële randvoorwaarden waaronder alle anderen moeten werken. Om als buitenstaanderdeze bestuurlijke goocheltrucs te doorgronden en te beïnvloeden maakt het niet meer uit of je wel of niet gelooft wat je ziet, want managers zijn niet gevoelig voor kritische reacties van buiten de club. In hun illusie is er geen ruimte voor kritisch denken. Wanneer, zoals bij het debâcle van Sport 7, hun illusies botsen met de harde realiteit van de markt of de rechtsstaat, waardoor hun illusies geweld worden aangedaan, barst een manager als Timmer in verontwaardiging los.
Managers blijven geloven wat ze geloven omdat ze niet meer zien wat is.
Comments are closed.