Moet de stekker getrokken worden uit windmolenparkprojecten? Deze discussie startte het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (Kivi) in april 2002. Aanleiding waren de teleurstellende resultaten van metingen aan de 1528 Nederlandse molens.
Het antwoord op de vraag, ‘ja’, ging aan het grote publiek voorbij door de moord op een kale politicus.
Het nieuwe boekje ‘Waar staan we met windenergie’ van prof.dr.ir. Frederik Kreuger, emeritus hoogleraar hoogspanningstechniek aan de TU, probeert de discussie weer voor het grote publiek los te trekken. Kreuger zet hiervoor een aantal cijfers en natuurkundige onmogelijkheden op een rij, waaruit de lezer eigenlijk maar één conclusie kan trekken, die Kreuger zelf wijselijk nalaat: windmolens zijn kapitaalvernietiging en leveren nauwelijks milieuwinst op. Wind zelf is daarbij de grootste boosdoener. Met horten en stoten stromende lucht kan nooit een stabiele aandrijving zijn voor een generator.
Windenergie op grote schaal levert dus problemen op. Bij weinig wind moeten, bijvoorbeeld, de Franse kerncentrales worden ingeschakeld om het wegvallen van vermogen te compenseren. Lukt dit niet op tijd, dan moet er gedineerd worden bij kaarslicht.
Ook wijst Kreuger erop dat de milieuwinst niet opweegt tegen de kosten. Voor een megapark op zee van zesduizend megawatt zouden vele tientallen miljarden euro’s nodig zijn. Dit zou vijf procent op ons brandstofverbruik besparen. Jaarlijks zou nog een miljard euro subsidie nodig zijn om de molens draaiende te houden.
Bij veel lezers zullen de praktijkvoorbeelden die Kreuger geeft de behoefte aan een voorraad kaarsen doen stijgen. In Noord-Duitsland werd in februari 2002 op het nippertje een grootschalige blackout voorkomen nadat enkele gigawatts wegvielen door windstilte.
Een voorbeeld van kapitaalvernietiging blijkt in Denemarken, met dertien procent windenergie (in Nederland bestaat minder dan één procent van de energie uit windenergie) Europese koploper. In nachten met laag stroomverbruik en harde wind (en dus veel energieopbrengst) worden vele megawatten met verlies aan het buitenland verkocht. Bij periodes van windstilte (zoals deze week) moet energie tegen hoge prijzen geïmporteerd worden. De Deense regering bouwt nu de windsubsidies al af.
Kreugers boodschap is inhoudelijk hetzelfde als die van de gepassioneerde Delftse windmolenbestrijder ir. Hans Halkema, hoewel Kreuger het beschrijven van complotten nalaat. Toch worden ook hem door windvoorstanders complotten aangewreven. Zo werd Kreuger bij een laatste lezing al een verwevenheid met de aardoliebranche verweten.
Het tekent de toon waarop de discussie gevoerd wordt. Er bestaan een hevig geloof in windenergie en veel dure belangen. Wie zich daarbij als een ketter gedraagt kan de wind van voren krijgen. Zeker is dat windenergie nu teleurstellend is en zich nog steeds in de toekomst moet bewijzen. Of dit milieuwinst of een blackout oplevert moet na vele jaren subsidie blijken.
‘Waar staan we met windenergie?’ door Frederik H. Kreuger. Uitgeverij Quantes. ISBN 90 5959 0147.
Het nieuwe boekje ‘Waar staan we met windenergie’ van prof.dr.ir. Frederik Kreuger, emeritus hoogleraar hoogspanningstechniek aan de TU, probeert de discussie weer voor het grote publiek los te trekken. Kreuger zet hiervoor een aantal cijfers en natuurkundige onmogelijkheden op een rij, waaruit de lezer eigenlijk maar één conclusie kan trekken, die Kreuger zelf wijselijk nalaat: windmolens zijn kapitaalvernietiging en leveren nauwelijks milieuwinst op. Wind zelf is daarbij de grootste boosdoener. Met horten en stoten stromende lucht kan nooit een stabiele aandrijving zijn voor een generator.
Windenergie op grote schaal levert dus problemen op. Bij weinig wind moeten, bijvoorbeeld, de Franse kerncentrales worden ingeschakeld om het wegvallen van vermogen te compenseren. Lukt dit niet op tijd, dan moet er gedineerd worden bij kaarslicht.
Ook wijst Kreuger erop dat de milieuwinst niet opweegt tegen de kosten. Voor een megapark op zee van zesduizend megawatt zouden vele tientallen miljarden euro’s nodig zijn. Dit zou vijf procent op ons brandstofverbruik besparen. Jaarlijks zou nog een miljard euro subsidie nodig zijn om de molens draaiende te houden.
Bij veel lezers zullen de praktijkvoorbeelden die Kreuger geeft de behoefte aan een voorraad kaarsen doen stijgen. In Noord-Duitsland werd in februari 2002 op het nippertje een grootschalige blackout voorkomen nadat enkele gigawatts wegvielen door windstilte.
Een voorbeeld van kapitaalvernietiging blijkt in Denemarken, met dertien procent windenergie (in Nederland bestaat minder dan één procent van de energie uit windenergie) Europese koploper. In nachten met laag stroomverbruik en harde wind (en dus veel energieopbrengst) worden vele megawatten met verlies aan het buitenland verkocht. Bij periodes van windstilte (zoals deze week) moet energie tegen hoge prijzen geïmporteerd worden. De Deense regering bouwt nu de windsubsidies al af.
Kreugers boodschap is inhoudelijk hetzelfde als die van de gepassioneerde Delftse windmolenbestrijder ir. Hans Halkema, hoewel Kreuger het beschrijven van complotten nalaat. Toch worden ook hem door windvoorstanders complotten aangewreven. Zo werd Kreuger bij een laatste lezing al een verwevenheid met de aardoliebranche verweten.
Het tekent de toon waarop de discussie gevoerd wordt. Er bestaan een hevig geloof in windenergie en veel dure belangen. Wie zich daarbij als een ketter gedraagt kan de wind van voren krijgen. Zeker is dat windenergie nu teleurstellend is en zich nog steeds in de toekomst moet bewijzen. Of dit milieuwinst of een blackout oplevert moet na vele jaren subsidie blijken.
‘Waar staan we met windenergie?’ door Frederik H. Kreuger. Uitgeverij Quantes. ISBN 90 5959 0147.
Comments are closed.