Education

Eerbied voor het materiaal

Hij is verknocht aan zijn werk als bouwer van modelschepen bij maritieme techniek, maar in februari 2007 houdt Roel de Oude er mee op.

Na uw enthousiaste rondleiding door het lab van maritieme techniek is het moeilijk te geloven dat u op uw werk uitgekeken bent.

“Dat is ook niet zo. Voor mij is bijna elke dag een feestje. Ik heb het gevoel dat mijn werk zinvol is. Neem de nieuwe schepen die dankzij een hoge, rechte ‘bijlboeg’ het zeewater gemakkelijker doorklieven. Enkele jaren geleden heb ik hier het eerste model gebouwd, dat toen uitgebreid in onze sleeptank is getest. Nu zijn er bij scheepswerf Damen al 25 bestellingen geplaatst voor zulke schepen. Maar ik werk inmiddels al 45 jaar voor de TU Delft. Ik wil nu graag meer tijd vrijmaken voor reizen . ik fiets volgend jaar met de buurman naar Santiago de Compostella . en mijn grote passie naast mijn werk: fotograferen.”

En u zet na uw vertrek nooit meer een stap in uw werkplaats?

“Ik zal af en toe langskomen, ook wel eens om een klusje te doen. Ik maak er liever een langgerekt afscheid van.”

In dit lab wordt serieuze wetenschap bedreven. Maar je ziet hier opvallend veel opgewekte gezichten.

“Natuurlijk joh, het is óók spelen. Mensen vinden het nu eenmaal fantastisch om bootjes in het water te laten varen, ook als de badkuip 120 meter langs is, anderhalf miljoen kubieke liter water bevat en is voorzien van een hydraulisch systeem dat voor uiteenlopende golven kan zorgen. Zie je trouwens dat model? Dat is de Piet Hein, de ferry die tussen Dordrecht en Rotterdam vaart. Kleiner scheepverkeer heeft vaak grote last van de hoge golven die dit schip veroorzaakt. Via aanpassingen in het model gaan we nu onderzoeken of er een ferry valt te maken die minder golfslag geeft. Daar verderop ligt een model voor de boot van Bill Gates, en nog iets verder tref je een model voor een kleine onderzeeboot aan. Daar zullen we wel nooit meer mee experimenteren, denk ik, want de Koude Oorlog is voorbij.”

Welke eigenschappen moet je hebben om een goede scheepbouwer te zijn?

“Je moet twee rechterhanden hebben, en nauwkeurig kunnen werken. Je hebt een goede oog-handcoördinatie nodig. En je moet er plezier in hebben om de dingen goed te doen. Een meubelmakersmentaliteit, zal ik maar zeggen.”

Wat zult u het meest missen aan uw werk?

“Ik ben van nature een creatief mens, en hier kon ik uit het niets een nieuwe vorm scheppen. Nou ja, het niets: een blok polyesterschuim of een stuk hout. En ik zie het idee voor zo’n boot vaak vanaf de eerste werktekeningen ontstaan.

Ik heb hier een grote mate van vrijheid. Op de LTS is me bijgebracht: zorg dat je werk altijd in orde is, dat is de beste manier om je vrijheid te veroveren. Dat klopt nog steeds. Natuurlijk werk ik binnen bepaalde kaders: de nieuwe modelboot moet op een gegeven moment in de sleeptank worden getest. Soms is het stressen. Maar ik kan aandacht besteden aan de kwaliteit. Mensen moeten blind kunnen varen op mijn vakmanschap.

Ik heb met het meeste plezier gewerkt aan de ware kunststukjes. De lattenboot, bijvoorbeeld. Of een boot die met een lijmspuit aan elkaar moest worden gelijmd.”

Wat als er geen opvolger voor u wordt gevonden?

“Dan zullen de mensen op het lab een tijdje zelf modelboten moeten bouwen. Die zouden wel knulliger in elkaar zitten, en daarom mogelijk niet geschikt zijn om meerdere malen te testen.”

Zal over een paar jaar het modelleren op de pc uw modelschepen niet overbodig maken?

“Ik ben natuurlijk geen wetenschapper. Maar ik verwacht het niet. Al was het maar omdat de scheepswerven graag zien dat deze vorm van onderzoek behouden blijft. Mensen willen vaak graag een model dat je kunt zien, vasthouden.”

Is uw werk de afgelopen tien jaar veranderd?

“Ik maak de modellen nu veel vaker uit polyesterschuim, voor 75 procent, schat ik. Het scheelt soms tijd en geld, maar ik ben teveel houtbewerker om schuim een leuk materiaal te vinden. Het is toch een materiaal zonder karakter.

Bij hout wordt meer van je gevraagd, het is ‘bezield’. Je moet niet tegen het karakter van het hout ingaan. Dat klinkt jou natuurlijk als gezwam in de oren, maar voor mij is het dagelijkse, nuchtere praktijk. Om hout goed te kunnen bewerken moet je iets snappen van de groeirichting, van een snel of gelijkmatig groeitempo, enzovoorts. Je moet weten dat bij strenge vorst een boom vaak uit elkaar klapt en dat je er dan hele stukken uit kunt trekken.”

U bent van huis uit meubelmaker.

“Ja. Ik heb eind jaren vijftig de LTS gedaan, of zoals het vroeger met een betere naam heette: de ambachtschool. Dat ik koos voor algemene houtbewerking en later meubelmaken had alles te maken met een leraar. Die kon prachtig vertellen over het respect dat je voor je materiaal moest hebben. Een eik doet er een dikke eeuw over om werkhout te leveren, dus je moest het gore lef niet hebben dat prachtige, levende materiaal te verzieken. Dat verhaal sprak me aan, al begreep je als jongen van vijftien nog niet ten volle wat hij bedoelde.

Ik maak graag dingen die goed zijn, met veel liefde voor het vak en het materiaal gemaakt. Laatst hoorde van een voormalige TU-medewerker dat hij een verouderd instrumentenkistje dat ik decennia geleden heb gemaakt nog steeds gebruikte om correspondentie te bewaren. Dat vind ik mooi om te horen. Dat kistje zal mij overleven.”

U noemde de leraar houtbewerking. Wie waren de andere belangrijke invloeden in uw leven?

“Mijn vader stierf aan een niervergiftiging toen ik zes jaar oud was. Ik veronderstel dat ik naar vaderfiguren heb gezocht. Mijn grootvader was belangrijk voor me, mijn werkplaatschef op de TU. Allemaal ambachtsmensen. Als ik in mijn vroege jaren op de TU Delft eens een kistje op een makkelijke manier in elkaar wilde zetten, corrigeerde die werkplaatschef me meteen.

Een leraar op de avondschool is ook belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling. Kennelijk zag hij iets van sluimerend talent in mij en een paar leerlingen, want op een vrijdag sommeerde hij ons opeens: ‘Jullie staan zaterdagochtend hier op de stoep. Ik heb er niets mee te maken dat jullie dan vrij hebben.’ En die zaterdag troonde hij ons mee naar de stijlkamer in het Haags Gemeentemuseum. Omdat hij de curator kende, kon hij daar aanschouwelijk onderwijs geven aan de hand van antieke meubels. Hij trok laden open, liet ons de binnenkant van kasten zien.

Ik kon goed met die man overweg. We leenden elkaar ook boeken, het vroegere werk van Hermans, Reve, Wolkers. Wolkers sloeg bij ons in als een bom.”

U heeft in de jaren tachtig zelf ook leerlingen gehad die stage kwamen lopen.

“Het lukte lang niet altijd om de passie voor het vak door te geven. De mentaliteit is veranderd. Wij leerden trots te zijn op ons vak. Leerlingen lieten elkaar de goed gelukte werkstukken zien. Maar nu is de mentaliteit ‘als je nergens meer voor geschikt bent, ga dan maar een vak leren’. In deze maatschappij tel je pas mee als je gestudeerd hebt, zo lijkt het. Als je zegt dat je met je handen werkt, vraag men al snel: heb je geen ambities dan? Ik vind het jammer dat die trots op je vak verdwenen is.”
WIE IS ROEL DE OUDE?

Hij oefende de afgelopen jaren op zijn werkplaats in het lab van maritieme techniek een beroep uit waar niet eens een opleiding voor bestaat: het bouwen en aanpassen van modelschepen voor onderzoek. Maar Roel de Oude (Schiedam, 1944) werkt al vijfenveertig jaar in wat nu het gebouw van de faculteit 3mE is. Vooral de eerste jaren bij de technische dienst waren prachtig, vertelt hij. “Ik zwierf door het hele gebouw, er waren achttien labs waar we voor werkten. Later is helaas veel ons werk uitbesteed.” Tien jaar geleden ging De Oude daarom werken als de nieuwe modelscheepbouwer. In februari neemt hij afscheid. Een opvolger is nog niet gevonden.

De Oude publiceerde met een collega een fotoboek over Delft. Hij droomt nu van nieuwe projecten. “Ik zou graag in de vroege lente of in de herfst al die kleine havenplaatsen langs het IJsselmeer fotograferen.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Na uw enthousiaste rondleiding door het lab van maritieme techniek is het moeilijk te geloven dat u op uw werk uitgekeken bent.

“Dat is ook niet zo. Voor mij is bijna elke dag een feestje. Ik heb het gevoel dat mijn werk zinvol is. Neem de nieuwe schepen die dankzij een hoge, rechte ‘bijlboeg’ het zeewater gemakkelijker doorklieven. Enkele jaren geleden heb ik hier het eerste model gebouwd, dat toen uitgebreid in onze sleeptank is getest. Nu zijn er bij scheepswerf Damen al 25 bestellingen geplaatst voor zulke schepen. Maar ik werk inmiddels al 45 jaar voor de TU Delft. Ik wil nu graag meer tijd vrijmaken voor reizen . ik fiets volgend jaar met de buurman naar Santiago de Compostella . en mijn grote passie naast mijn werk: fotograferen.”

En u zet na uw vertrek nooit meer een stap in uw werkplaats?

“Ik zal af en toe langskomen, ook wel eens om een klusje te doen. Ik maak er liever een langgerekt afscheid van.”

In dit lab wordt serieuze wetenschap bedreven. Maar je ziet hier opvallend veel opgewekte gezichten.

“Natuurlijk joh, het is óók spelen. Mensen vinden het nu eenmaal fantastisch om bootjes in het water te laten varen, ook als de badkuip 120 meter langs is, anderhalf miljoen kubieke liter water bevat en is voorzien van een hydraulisch systeem dat voor uiteenlopende golven kan zorgen. Zie je trouwens dat model? Dat is de Piet Hein, de ferry die tussen Dordrecht en Rotterdam vaart. Kleiner scheepverkeer heeft vaak grote last van de hoge golven die dit schip veroorzaakt. Via aanpassingen in het model gaan we nu onderzoeken of er een ferry valt te maken die minder golfslag geeft. Daar verderop ligt een model voor de boot van Bill Gates, en nog iets verder tref je een model voor een kleine onderzeeboot aan. Daar zullen we wel nooit meer mee experimenteren, denk ik, want de Koude Oorlog is voorbij.”

Welke eigenschappen moet je hebben om een goede scheepbouwer te zijn?

“Je moet twee rechterhanden hebben, en nauwkeurig kunnen werken. Je hebt een goede oog-handcoördinatie nodig. En je moet er plezier in hebben om de dingen goed te doen. Een meubelmakersmentaliteit, zal ik maar zeggen.”

Wat zult u het meest missen aan uw werk?

“Ik ben van nature een creatief mens, en hier kon ik uit het niets een nieuwe vorm scheppen. Nou ja, het niets: een blok polyesterschuim of een stuk hout. En ik zie het idee voor zo’n boot vaak vanaf de eerste werktekeningen ontstaan.

Ik heb hier een grote mate van vrijheid. Op de LTS is me bijgebracht: zorg dat je werk altijd in orde is, dat is de beste manier om je vrijheid te veroveren. Dat klopt nog steeds. Natuurlijk werk ik binnen bepaalde kaders: de nieuwe modelboot moet op een gegeven moment in de sleeptank worden getest. Soms is het stressen. Maar ik kan aandacht besteden aan de kwaliteit. Mensen moeten blind kunnen varen op mijn vakmanschap.

Ik heb met het meeste plezier gewerkt aan de ware kunststukjes. De lattenboot, bijvoorbeeld. Of een boot die met een lijmspuit aan elkaar moest worden gelijmd.”

Wat als er geen opvolger voor u wordt gevonden?

“Dan zullen de mensen op het lab een tijdje zelf modelboten moeten bouwen. Die zouden wel knulliger in elkaar zitten, en daarom mogelijk niet geschikt zijn om meerdere malen te testen.”

Zal over een paar jaar het modelleren op de pc uw modelschepen niet overbodig maken?

“Ik ben natuurlijk geen wetenschapper. Maar ik verwacht het niet. Al was het maar omdat de scheepswerven graag zien dat deze vorm van onderzoek behouden blijft. Mensen willen vaak graag een model dat je kunt zien, vasthouden.”

Is uw werk de afgelopen tien jaar veranderd?

“Ik maak de modellen nu veel vaker uit polyesterschuim, voor 75 procent, schat ik. Het scheelt soms tijd en geld, maar ik ben teveel houtbewerker om schuim een leuk materiaal te vinden. Het is toch een materiaal zonder karakter.

Bij hout wordt meer van je gevraagd, het is ‘bezield’. Je moet niet tegen het karakter van het hout ingaan. Dat klinkt jou natuurlijk als gezwam in de oren, maar voor mij is het dagelijkse, nuchtere praktijk. Om hout goed te kunnen bewerken moet je iets snappen van de groeirichting, van een snel of gelijkmatig groeitempo, enzovoorts. Je moet weten dat bij strenge vorst een boom vaak uit elkaar klapt en dat je er dan hele stukken uit kunt trekken.”

U bent van huis uit meubelmaker.

“Ja. Ik heb eind jaren vijftig de LTS gedaan, of zoals het vroeger met een betere naam heette: de ambachtschool. Dat ik koos voor algemene houtbewerking en later meubelmaken had alles te maken met een leraar. Die kon prachtig vertellen over het respect dat je voor je materiaal moest hebben. Een eik doet er een dikke eeuw over om werkhout te leveren, dus je moest het gore lef niet hebben dat prachtige, levende materiaal te verzieken. Dat verhaal sprak me aan, al begreep je als jongen van vijftien nog niet ten volle wat hij bedoelde.

Ik maak graag dingen die goed zijn, met veel liefde voor het vak en het materiaal gemaakt. Laatst hoorde van een voormalige TU-medewerker dat hij een verouderd instrumentenkistje dat ik decennia geleden heb gemaakt nog steeds gebruikte om correspondentie te bewaren. Dat vind ik mooi om te horen. Dat kistje zal mij overleven.”

U noemde de leraar houtbewerking. Wie waren de andere belangrijke invloeden in uw leven?

“Mijn vader stierf aan een niervergiftiging toen ik zes jaar oud was. Ik veronderstel dat ik naar vaderfiguren heb gezocht. Mijn grootvader was belangrijk voor me, mijn werkplaatschef op de TU. Allemaal ambachtsmensen. Als ik in mijn vroege jaren op de TU Delft eens een kistje op een makkelijke manier in elkaar wilde zetten, corrigeerde die werkplaatschef me meteen.

Een leraar op de avondschool is ook belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling. Kennelijk zag hij iets van sluimerend talent in mij en een paar leerlingen, want op een vrijdag sommeerde hij ons opeens: ‘Jullie staan zaterdagochtend hier op de stoep. Ik heb er niets mee te maken dat jullie dan vrij hebben.’ En die zaterdag troonde hij ons mee naar de stijlkamer in het Haags Gemeentemuseum. Omdat hij de curator kende, kon hij daar aanschouwelijk onderwijs geven aan de hand van antieke meubels. Hij trok laden open, liet ons de binnenkant van kasten zien.

Ik kon goed met die man overweg. We leenden elkaar ook boeken, het vroegere werk van Hermans, Reve, Wolkers. Wolkers sloeg bij ons in als een bom.”

U heeft in de jaren tachtig zelf ook leerlingen gehad die stage kwamen lopen.

“Het lukte lang niet altijd om de passie voor het vak door te geven. De mentaliteit is veranderd. Wij leerden trots te zijn op ons vak. Leerlingen lieten elkaar de goed gelukte werkstukken zien. Maar nu is de mentaliteit ‘als je nergens meer voor geschikt bent, ga dan maar een vak leren’. In deze maatschappij tel je pas mee als je gestudeerd hebt, zo lijkt het. Als je zegt dat je met je handen werkt, vraag men al snel: heb je geen ambities dan? Ik vind het jammer dat die trots op je vak verdwenen is.”
WIE IS ROEL DE OUDE?

Hij oefende de afgelopen jaren op zijn werkplaats in het lab van maritieme techniek een beroep uit waar niet eens een opleiding voor bestaat: het bouwen en aanpassen van modelschepen voor onderzoek. Maar Roel de Oude (Schiedam, 1944) werkt al vijfenveertig jaar in wat nu het gebouw van de faculteit 3mE is. Vooral de eerste jaren bij de technische dienst waren prachtig, vertelt hij. “Ik zwierf door het hele gebouw, er waren achttien labs waar we voor werkten. Later is helaas veel ons werk uitbesteed.” Tien jaar geleden ging De Oude daarom werken als de nieuwe modelscheepbouwer. In februari neemt hij afscheid. Een opvolger is nog niet gevonden.

De Oude publiceerde met een collega een fotoboek over Delft. Hij droomt nu van nieuwe projecten. “Ik zou graag in de vroege lente of in de herfst al die kleine havenplaatsen langs het IJsselmeer fotograferen.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.