Education

Een historisch stripverhaal

In kasten van driehonderd kilo ligt het cartografische erfgoed van de TU. Voor het eerst zijn alle kaarten van de TU onder één dak te bewonderen, in de splinternieuwe Kaartenkamer.

Van de indrukwekkende stedenatlas van Jacob van Deventer uit de zestiende eeuw, tot het fonkelnieuwe, digitale hoogtebestand.

Wie rondkijkt in de nieuwe Kaartenkamer bij Bouwkunde, maakt een kleine wereldreis. Aan de muur hangt een oude plattegrond van Rome. Daarnaast, op een schilderij, meten landmeters met vierkante hoeden de afstand tot een kerk. Op een enorme ladekast, die honderden kaarten bevat, prijkt een honderd jaar oude globe. Naast waterpas- en landmeters liggen witte handschoentjes. Een indrukwekkende entree.

Toch zit de beheerder van de Kaartenkamer ontstemd tussen zijn pronkstukken. “Ik wilde hier ook de plattegrond van Delft ophangen”, zegt Addie Ritter. “Jacob van Deventer publiceerde in 1584 een schitterende stedenatlas. Maar toen ik er vanochtend doorheen bladerde, op zoek naar Delft, zag ik dat die kaart is ontvreemd. Potverdorie, daar krijg je toch tranen van in je ogen?”

Ritter vindt in oude atlassen vaker ontbrekende pagina’s. “Vroeger was daar weinig toezicht op”, legt hij uit. “Een student of medewerker scheurde, als niemand oplette, snel een plattegrond uit een atlas, verstopte hem onder zijn colbertje en liep zo de deur uit.”

Het is dus niet voor niets dat de meest waardevolle kaarten nu achter slot en grendel worden gehouden in Trésor, de ‘schatkamer’ van de universiteitsbibliotheek. Vrijwel alle kaarten van voor 1850 zijn daar verzameld. Die van na 1850 liggen in de Kaartenkamer.

Het is voor het eerst dat de TU al haar kaarten onder één dak heeft verzameld. De Kaartenkamer krijgt financiële steun van Bouwkunde, Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG) en de universiteitsbibliotheek. “Kaarten lagen eerst verspreid in verschillende gebouwen van de TU-wijk”, zegt Ritter, die al dertig jaar bij de TU werkt en eerder de kaarten van CiTG beheerde. De faculteiten Techniek, Bestuur en Management, Bouwkunde en CiTG hadden ieder hun eigen collecties van bodemkaarten, geomorfologische kaarten, hoogtekaarten en topografische kaarten.

Ritter: “Als een bouwkundestudent bijvoorbeeld een wijk in Den Haag wilde onderzoeken, dan kon hij bij Bouwkunde terecht voor een topografische kaart, maar voor bodemkaarten moest hij bijvoorbeeld naar technische aardwetenschappen. Met als gevolg dat iedereen die onderzoek deed met behulp van kaarten, kriskras door de TU-wijk reed.” Van de naar schatting achtienduizend kaarten die de TU in haar bezit heeft, beheert de Kaartenkamer nu tweederde. De overige zesduizend, voornamelijk kaarten van voor 1850, liggen in de universiteitsbibliotheek.

De Kaartenkamer huisvest logge leg- en hangkasten, waarin de kaarten worden bewaard. Ritter trekt een la open en bladert door de inhoud. Bij een kaart schrikt hij. “Kijk nou”, zegt hij verontwaardigd. Hij houdt een gedetailleerde topografische kaart van Den Haag in zijn handen. “Iemand heeft deze kaart dubbelgevouwen, zodat hij beter onder de kopieermachine past. Daar kan ik me zo kwaad over maken.”
Kleine chaos

Achter de pracht en praal van de Kaartenkamer gaat ook een kleine chaos schuil. Want, twaalfduizend kaarten passen onmogelijk in de ruimte van vijftig vierkante meter. Het leeuwendeel van de collectie ligt daarom opgeslagen in het kelderarchief. Een groter contrast met de Kaartenkamer is nauwelijks denkbaar: de kaarten liggen er kriskras door elkaar. Niemand weet wat in welke kast ligt.

Lukraak trekt Ritter een aantal lades open en pakt er een geologische kaart uit. ‘Der Nördlichen Eiffel’, op een schaal van 1:100.000. “Deze kaart is op linnen geplakt”, zegt de beheerder. “Daardoor kun je hem vouwen en in je zak steken, zodat je hem in het veld kunt gebruiken. Zo worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Dat deze kaart hier ligt, weet niemand. Deze hele kamer is nog niet gecatalogiseerd. Ik ben daar zeker nog wel tien jaar mee bezig, daarna ga ik met pensioen. Maar het werk is dan nog lang niet af.”

Het is Sisyfusarbeid. Na elke kaart die Ritter catalogiseert, ligt weer een nieuwe kaart te wachten. “Ik kwam terug van vakantie en hier stonden drie enorme kisten vol met kaarten. Er zat een briefje bij. ‘Addie zoek je deze ook nog uit?’, stond erop. De kaarten waren achtergelaten door een hoogleraar, die met emeritaat is. Daar gaat mijn hart als kaartenliefhebber sneller van kloppen. Maar tegelijkertijd denk ik: nog meer werk! Ik weet ook niet hoe ik de containers het archief inkrijg. Er is geen ruimte meer voor.”

Een paar weken geleden sloeg Ritter de schrik pas goed om het hart. Hij stapte het archief binnen en kreeg natte voeten. Hevige regenval had de vloer blank gezet. “Klimatologisch is deze ruimte een ramp”, zegt de beheerder gelaten. “De luchtvochtigheid is nog niet goed geregeld en nu stond de vloer ook nog onder water.” Er raakte niets beschadigd. Ritter: “Inmiddels is de lekkage verholpen en heeft Bouwkunde mij beloofd de ruimte te klimatologiseren. Ook in de Kaartenkamer zelf hadden we trouwens problemen. In de zomer was het er tegen de veertig graden. Als je de 1:10.000-kaarten daar een paar weken in laat liggen, houd je alleen een leeg vel over.”
Opgeslokt

Studenten hebben de weg naar de Kaartenkamer al gevonden. Sterker: ze lopen de deur plat, volgens Ritter. Vaak staan ze in de rij, om door hem geholpen te worden. Veel stedenbouwkundigen onderzoeken de ontwikkeling van een stad of wijk door de eeuwen heen. Omdat de Kaartenkamer van vrijwel alle steden de kaarten heeft bewaard, van de zestiende eeuw tot en met vandaag de dag, kunnen ze de ontwikkelingen nauwgezet volgen.

“Dat is het belang van deze Kaartenkamer”, benadrukt Ritter. “Oud-hoogleraar prof.ir. Wiek Röhling doet bijvoorbeeld onderzoek naar hoe het Groene Hart zich heeft ontwikkeld. Met hem heb ik de tientallen kaarten naast elkaar gelegd. Je ziet dan hoe het Groene Hart wordt opgeslokt door de bebouwing. Het oogt als een stripverhaal.”

Tot net na de oorlog werden op de TU wel kaarten verzameld door hoogleraren, maar er was geen centrale collectie, herinnert Theo Rothfusz zich. In 1962 ging hij als tekenaar bij Bouwkunde aan de slag, de faculteit met destijds de belangrijkste kaartencollectie. Stedenbouwkundige prof.ir. Jules Froger benaderde Rothfusz om te helpen een Kaartenkamer op te zetten voor Bouwkunde. En zo werd Rothfusz van tekenaar, beheerder van de eerste Kaartenkamer.

Er waren verschillende collecties van hoogleraren en verzamelaars, waaronder de collectie van voormalig Rijksbouwmeester Cornelis Peters, die de ruggengraat vormden van de Kaartenkamer. “Maar er waren vrijwel geen moderne kaarten”, blikt de inmiddels gepensioneerde Rothfusz terug. “De topografische kaarten van 1900-1956 waren er wel, maar dat was praktisch alles.”

Rothfusz sloot daarom direct abonnementen af bij de topografische dienst op de 1:1000-kaarten van grote steden. Daarop konden architecten bijvoorbeeld heel nauwkeurig zien in welke straat en omgeving hun gebouw zou komen. Rothfusz legde daarmee het fundament voor de rijke collectie van de huidige Kaartenkamer. Het onderzoek van Röhling naar de ontwikkeling van het Groene Hart was alleen mogelijk, omdat zoveel topografische kaarten van de afgelopen eeuw in de collectie zitten.

Een handjevol studenten kwam destijds wekelijks bij Rothfusz over de vloer om informatie op te vragen. Het waren voornamelijk hoogleraren en stedenbouwkundigen die langskwamen. Tot de jaren zeventig. “Toen gaf een docent bij een eerstejaarscollege zijn studenten de opdracht om de stedenbouwkundige ontwikkeling van hun geboorteplaats te onderzoeken. Tientallen studenten stonden plotseling in lange rijen voor mijn deur. Ik schrok me dood. In de jaren zeventig ontstond veel meer aandacht voor stedenbouw en ook architecten gebruikten steeds vaker kaarten. Daarna bleef het druk, want voor studenten geldt: als ze de Kaartenkamer eenmaal kennen, blijven ze komen.”
Prentenkabinet

Ook ir. Jan Wegner was kind aan huis bij de Kaartenkamer van Rothfusz. Hij werkte jarenlang bij Bouwkunde als universitair docent stedenbouwgeschiedenis. Hij beheert nu, tijdens zijn pensioen, het prentenkabinet van Bouwkunde, waar veel stadsplattegronden worden bewaard. Op zijn bureau ligt een zeventiende-eeuws stadsgezicht van Amsterdam vanuit vogelperspectief. “Wat hier nog water is”, zegt hij, wijzend op het IJ, “daar bouwden ze in de negentiende eeuw het centraal station.” De kaart heeft een magische uitstraling: voor de stad liggen tientallen schepen, met grote zeilen. “Deze kaart is op een koperplaat gegraveerd en daarna gedrukt. Schitterend, het waren echte vakmeesters.”

Voor zijn onderzoek naar stedenbouwgeschiedenis kwam Wegner veel in de Kaartenkamer. “Lange tijd lagen of hingen de kaarten in kasten en studenten en docenten gebruikten ze voor onderzoek. Dat was het. Tot de techniek voor verandering zorgde. Nu kopieert iedereen, maar dat kon vroeger niet. Wat we dan deden? We tekenden ze na, geloof ik.”

Maar de grote verandering kwam pas echt op gang met de digitalisering. Rothfusz: “Dat ging mij te ver. Toen ben ik afgehaakt. Ik was altijd papieren kaarten gewend, geen kaarten op computers.”

De digitalisering betekende een kleine revolutie voor de Kaartenkamer. De meeste ruimte wordt nu in beslag genomen door de enorme kasten, maar veel kaarten zitten inmiddels ook in de computer. “Wij hebben digitale topografische, bodem- en geomorfologische kaarten”, zegt Ritter. “En het digitale, actuele hoogtebestand.”

De kaarten lijken daardoor nog toegankelijker voor studenten, maar het tegendeel is waar. Ritter: “Het actuele hoogtebestand is vierhonderd gigabite en kost een miljoen euro. Dat geef je dus niet even mee aan een student. We geven daarom alleen afbeeldingen van delen van kaarten, ook in verband met de copyrights.”

Voor promovendus ir. Friso Penninga van Onderzoeksinstituut OTB zijn de digitale kaarten van de Kaartenkamer zijn dagelijkse werk. Hij werkt aan geografische informatiesystemen (GIS). Dat zijn computersystemen die slim verschillende soorten informatie in een kaart verwerken. Penninga kan bijvoorbeeld op zijn pc een topografische kaart combineren met een kaart uit het hoogtebestand. “Voor experts die vroeger naar papieren kaarten keken, bleef afstandmeten nattevingerwerk”, zegt Penninga. “Op een GIS-kaart kan ik met een druk op de knop de exacte afstand aflezen.”

Penninga laat op zijn computerscherm een 3D-kaart van een stad zien. In vogelperspectief. Opvallend genoeg lijkt die kaart op de zeventiende-eeuwse stadsplattegrond van Jan Wegner. Beide kaarten laten een stad op afstand zien, maar de huizen zijn perfect te herkennen.

Ondanks de digitalisering is Penninga niet bang dat de Kaartenkamer overbodig wordt. “Lange tijd was de kaartenwereld een onbekende wereld”, zegt hij. “Maar door navigatiesystemen, Google Earth en de digitalisering is er een grote, brede belangstelling voor ontstaan. En voor oude kaarten zal altijd belangstelling zijn.”

Ook Rothfusz valt dat, na 45 jaar lang met kaarten te hebben gewerkt, op. “Of het nu digitale of gewone kaarten zijn. Het mooie van kaarten is, dat mensen zich inleven in een landschap. Als je een kaart goed leest en naar het groen van de bomen en het gras en het blauw van het water kijkt, is het net of je er zelf staat.”

De Kaartenkamer is gevestigd naast de bibliotheek van de faculteit Bouwkunde en geopend van maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van woensdag.

www2.bk.tudelft.nl/scripts/faciliteiten/inhoud.asp?bestand=/faciliteiten/kaartenkamer/index.html

1. Veertien kaarten van Gerard Mercator (1606-1642)

In de eerste bekende atlas legde de legendarische Vlaamse cartograaf de tot dan toe bekende wereld vast in grote landkaarten. “Mercator was een echte wetenschapper”, zegt Suijker. “Hij wilde de wereld zo goed mogelijk vastleggen.” De bibliotheek heeft veertien zwartwitkaarten. “Rijke families zetten deze atlas in grote pronkkasten.”

2. De atlas Abraham Ortelius (1570)

Op de oude, vergeelde vellen van de atlas van de Vlaamse koopman Ortelius lopen kolossale olifanten en dromedarissen in Afrika. In de Middellandse Zee vallen zeemonsters met slagtanden een schip aan, waar de matrozen met man en macht vechten tegen het fantasiedier. Suijker: “Veel zeelieden geloofden dat die dieren bestonden, want als zeeman wist je nooit wat je te wachten stond.”

3. De atlas van Georg Braun (1575)

“Braun en Ortelius waren in een felle concurrentiestrijd verwikkeld, over wie als eerste een atlas uit zou geven”, zegt Suijker. Ortelius won. Braun publiceerde daarom pas een paar jaar later zijn atlas, die er totaal anders uitziet. Bij Braun geen landkaarten, maar veel natuurgetrouwe stadsgezichten. In Nederland grazen buiten de Delftse stadsmuren dikke koeien en staat de adel in pofbroeken bij volbloedamazones.

4. De stedenatlas van Joan Blaeu (1649)

Suijker: “Dit is mijn favoriet. De details zijn verbluffend. Ieder huis is anders. Dit is Google Earth anno 1649.” Blaeu was ook een koopman, die de beste tekenaars verzamelde om de stedenatlas van Nederland te voltooien. En dat is te zien: zelfs de mast van de zeilschepen is versierd. Blaeu maakte ook kaarten met geheime vaarroutes voor de VOC.

5. kaart van Heinrich Petri (1558)

Vanuit de Oostzee geeft deze zwartwitkaart een blik op Noord-Europa. “Dit is niet de mooiste kaart die we hebben, maar wel de oudste”, zegt Suijker. Dat de cartografie nog niet helemaal tot volle bloei was gekomen, wordt met een blik op de kaart duidelijk: Rotterdam ligt noordelijker dan Utrecht.

Wie rondkijkt in de nieuwe Kaartenkamer bij Bouwkunde, maakt een kleine wereldreis. Aan de muur hangt een oude plattegrond van Rome. Daarnaast, op een schilderij, meten landmeters met vierkante hoeden de afstand tot een kerk. Op een enorme ladekast, die honderden kaarten bevat, prijkt een honderd jaar oude globe. Naast waterpas- en landmeters liggen witte handschoentjes. Een indrukwekkende entree.

Toch zit de beheerder van de Kaartenkamer ontstemd tussen zijn pronkstukken. “Ik wilde hier ook de plattegrond van Delft ophangen”, zegt Addie Ritter. “Jacob van Deventer publiceerde in 1584 een schitterende stedenatlas. Maar toen ik er vanochtend doorheen bladerde, op zoek naar Delft, zag ik dat die kaart is ontvreemd. Potverdorie, daar krijg je toch tranen van in je ogen?”

Ritter vindt in oude atlassen vaker ontbrekende pagina’s. “Vroeger was daar weinig toezicht op”, legt hij uit. “Een student of medewerker scheurde, als niemand oplette, snel een plattegrond uit een atlas, verstopte hem onder zijn colbertje en liep zo de deur uit.”

Het is dus niet voor niets dat de meest waardevolle kaarten nu achter slot en grendel worden gehouden in Trésor, de ‘schatkamer’ van de universiteitsbibliotheek. Vrijwel alle kaarten van voor 1850 zijn daar verzameld. Die van na 1850 liggen in de Kaartenkamer.

Het is voor het eerst dat de TU al haar kaarten onder één dak heeft verzameld. De Kaartenkamer krijgt financiële steun van Bouwkunde, Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG) en de universiteitsbibliotheek. “Kaarten lagen eerst verspreid in verschillende gebouwen van de TU-wijk”, zegt Ritter, die al dertig jaar bij de TU werkt en eerder de kaarten van CiTG beheerde. De faculteiten Techniek, Bestuur en Management, Bouwkunde en CiTG hadden ieder hun eigen collecties van bodemkaarten, geomorfologische kaarten, hoogtekaarten en topografische kaarten.

Ritter: “Als een bouwkundestudent bijvoorbeeld een wijk in Den Haag wilde onderzoeken, dan kon hij bij Bouwkunde terecht voor een topografische kaart, maar voor bodemkaarten moest hij bijvoorbeeld naar technische aardwetenschappen. Met als gevolg dat iedereen die onderzoek deed met behulp van kaarten, kriskras door de TU-wijk reed.” Van de naar schatting achtienduizend kaarten die de TU in haar bezit heeft, beheert de Kaartenkamer nu tweederde. De overige zesduizend, voornamelijk kaarten van voor 1850, liggen in de universiteitsbibliotheek.

De Kaartenkamer huisvest logge leg- en hangkasten, waarin de kaarten worden bewaard. Ritter trekt een la open en bladert door de inhoud. Bij een kaart schrikt hij. “Kijk nou”, zegt hij verontwaardigd. Hij houdt een gedetailleerde topografische kaart van Den Haag in zijn handen. “Iemand heeft deze kaart dubbelgevouwen, zodat hij beter onder de kopieermachine past. Daar kan ik me zo kwaad over maken.”
Kleine chaos

Achter de pracht en praal van de Kaartenkamer gaat ook een kleine chaos schuil. Want, twaalfduizend kaarten passen onmogelijk in de ruimte van vijftig vierkante meter. Het leeuwendeel van de collectie ligt daarom opgeslagen in het kelderarchief. Een groter contrast met de Kaartenkamer is nauwelijks denkbaar: de kaarten liggen er kriskras door elkaar. Niemand weet wat in welke kast ligt.

Lukraak trekt Ritter een aantal lades open en pakt er een geologische kaart uit. ‘Der Nördlichen Eiffel’, op een schaal van 1:100.000. “Deze kaart is op linnen geplakt”, zegt de beheerder. “Daardoor kun je hem vouwen en in je zak steken, zodat je hem in het veld kunt gebruiken. Zo worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Dat deze kaart hier ligt, weet niemand. Deze hele kamer is nog niet gecatalogiseerd. Ik ben daar zeker nog wel tien jaar mee bezig, daarna ga ik met pensioen. Maar het werk is dan nog lang niet af.”

Het is Sisyfusarbeid. Na elke kaart die Ritter catalogiseert, ligt weer een nieuwe kaart te wachten. “Ik kwam terug van vakantie en hier stonden drie enorme kisten vol met kaarten. Er zat een briefje bij. ‘Addie zoek je deze ook nog uit?’, stond erop. De kaarten waren achtergelaten door een hoogleraar, die met emeritaat is. Daar gaat mijn hart als kaartenliefhebber sneller van kloppen. Maar tegelijkertijd denk ik: nog meer werk! Ik weet ook niet hoe ik de containers het archief inkrijg. Er is geen ruimte meer voor.”

Een paar weken geleden sloeg Ritter de schrik pas goed om het hart. Hij stapte het archief binnen en kreeg natte voeten. Hevige regenval had de vloer blank gezet. “Klimatologisch is deze ruimte een ramp”, zegt de beheerder gelaten. “De luchtvochtigheid is nog niet goed geregeld en nu stond de vloer ook nog onder water.” Er raakte niets beschadigd. Ritter: “Inmiddels is de lekkage verholpen en heeft Bouwkunde mij beloofd de ruimte te klimatologiseren. Ook in de Kaartenkamer zelf hadden we trouwens problemen. In de zomer was het er tegen de veertig graden. Als je de 1:10.000-kaarten daar een paar weken in laat liggen, houd je alleen een leeg vel over.”
Opgeslokt

Studenten hebben de weg naar de Kaartenkamer al gevonden. Sterker: ze lopen de deur plat, volgens Ritter. Vaak staan ze in de rij, om door hem geholpen te worden. Veel stedenbouwkundigen onderzoeken de ontwikkeling van een stad of wijk door de eeuwen heen. Omdat de Kaartenkamer van vrijwel alle steden de kaarten heeft bewaard, van de zestiende eeuw tot en met vandaag de dag, kunnen ze de ontwikkelingen nauwgezet volgen.

“Dat is het belang van deze Kaartenkamer”, benadrukt Ritter. “Oud-hoogleraar prof.ir. Wiek Röhling doet bijvoorbeeld onderzoek naar hoe het Groene Hart zich heeft ontwikkeld. Met hem heb ik de tientallen kaarten naast elkaar gelegd. Je ziet dan hoe het Groene Hart wordt opgeslokt door de bebouwing. Het oogt als een stripverhaal.”

Tot net na de oorlog werden op de TU wel kaarten verzameld door hoogleraren, maar er was geen centrale collectie, herinnert Theo Rothfusz zich. In 1962 ging hij als tekenaar bij Bouwkunde aan de slag, de faculteit met destijds de belangrijkste kaartencollectie. Stedenbouwkundige prof.ir. Jules Froger benaderde Rothfusz om te helpen een Kaartenkamer op te zetten voor Bouwkunde. En zo werd Rothfusz van tekenaar, beheerder van de eerste Kaartenkamer.

Er waren verschillende collecties van hoogleraren en verzamelaars, waaronder de collectie van voormalig Rijksbouwmeester Cornelis Peters, die de ruggengraat vormden van de Kaartenkamer. “Maar er waren vrijwel geen moderne kaarten”, blikt de inmiddels gepensioneerde Rothfusz terug. “De topografische kaarten van 1900-1956 waren er wel, maar dat was praktisch alles.”

Rothfusz sloot daarom direct abonnementen af bij de topografische dienst op de 1:1000-kaarten van grote steden. Daarop konden architecten bijvoorbeeld heel nauwkeurig zien in welke straat en omgeving hun gebouw zou komen. Rothfusz legde daarmee het fundament voor de rijke collectie van de huidige Kaartenkamer. Het onderzoek van Röhling naar de ontwikkeling van het Groene Hart was alleen mogelijk, omdat zoveel topografische kaarten van de afgelopen eeuw in de collectie zitten.

Een handjevol studenten kwam destijds wekelijks bij Rothfusz over de vloer om informatie op te vragen. Het waren voornamelijk hoogleraren en stedenbouwkundigen die langskwamen. Tot de jaren zeventig. “Toen gaf een docent bij een eerstejaarscollege zijn studenten de opdracht om de stedenbouwkundige ontwikkeling van hun geboorteplaats te onderzoeken. Tientallen studenten stonden plotseling in lange rijen voor mijn deur. Ik schrok me dood. In de jaren zeventig ontstond veel meer aandacht voor stedenbouw en ook architecten gebruikten steeds vaker kaarten. Daarna bleef het druk, want voor studenten geldt: als ze de Kaartenkamer eenmaal kennen, blijven ze komen.”
Prentenkabinet

Ook ir. Jan Wegner was kind aan huis bij de Kaartenkamer van Rothfusz. Hij werkte jarenlang bij Bouwkunde als universitair docent stedenbouwgeschiedenis. Hij beheert nu, tijdens zijn pensioen, het prentenkabinet van Bouwkunde, waar veel stadsplattegronden worden bewaard. Op zijn bureau ligt een zeventiende-eeuws stadsgezicht van Amsterdam vanuit vogelperspectief. “Wat hier nog water is”, zegt hij, wijzend op het IJ, “daar bouwden ze in de negentiende eeuw het centraal station.” De kaart heeft een magische uitstraling: voor de stad liggen tientallen schepen, met grote zeilen. “Deze kaart is op een koperplaat gegraveerd en daarna gedrukt. Schitterend, het waren echte vakmeesters.”

Voor zijn onderzoek naar stedenbouwgeschiedenis kwam Wegner veel in de Kaartenkamer. “Lange tijd lagen of hingen de kaarten in kasten en studenten en docenten gebruikten ze voor onderzoek. Dat was het. Tot de techniek voor verandering zorgde. Nu kopieert iedereen, maar dat kon vroeger niet. Wat we dan deden? We tekenden ze na, geloof ik.”

Maar de grote verandering kwam pas echt op gang met de digitalisering. Rothfusz: “Dat ging mij te ver. Toen ben ik afgehaakt. Ik was altijd papieren kaarten gewend, geen kaarten op computers.”

De digitalisering betekende een kleine revolutie voor de Kaartenkamer. De meeste ruimte wordt nu in beslag genomen door de enorme kasten, maar veel kaarten zitten inmiddels ook in de computer. “Wij hebben digitale topografische, bodem- en geomorfologische kaarten”, zegt Ritter. “En het digitale, actuele hoogtebestand.”

De kaarten lijken daardoor nog toegankelijker voor studenten, maar het tegendeel is waar. Ritter: “Het actuele hoogtebestand is vierhonderd gigabite en kost een miljoen euro. Dat geef je dus niet even mee aan een student. We geven daarom alleen afbeeldingen van delen van kaarten, ook in verband met de copyrights.”

Voor promovendus ir. Friso Penninga van Onderzoeksinstituut OTB zijn de digitale kaarten van de Kaartenkamer zijn dagelijkse werk. Hij werkt aan geografische informatiesystemen (GIS). Dat zijn computersystemen die slim verschillende soorten informatie in een kaart verwerken. Penninga kan bijvoorbeeld op zijn pc een topografische kaart combineren met een kaart uit het hoogtebestand. “Voor experts die vroeger naar papieren kaarten keken, bleef afstandmeten nattevingerwerk”, zegt Penninga. “Op een GIS-kaart kan ik met een druk op de knop de exacte afstand aflezen.”

Penninga laat op zijn computerscherm een 3D-kaart van een stad zien. In vogelperspectief. Opvallend genoeg lijkt die kaart op de zeventiende-eeuwse stadsplattegrond van Jan Wegner. Beide kaarten laten een stad op afstand zien, maar de huizen zijn perfect te herkennen.

Ondanks de digitalisering is Penninga niet bang dat de Kaartenkamer overbodig wordt. “Lange tijd was de kaartenwereld een onbekende wereld”, zegt hij. “Maar door navigatiesystemen, Google Earth en de digitalisering is er een grote, brede belangstelling voor ontstaan. En voor oude kaarten zal altijd belangstelling zijn.”

Ook Rothfusz valt dat, na 45 jaar lang met kaarten te hebben gewerkt, op. “Of het nu digitale of gewone kaarten zijn. Het mooie van kaarten is, dat mensen zich inleven in een landschap. Als je een kaart goed leest en naar het groen van de bomen en het gras en het blauw van het water kijkt, is het net of je er zelf staat.”

De Kaartenkamer is gevestigd naast de bibliotheek van de faculteit Bouwkunde en geopend van maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van woensdag.

www2.bk.tudelft.nl/scripts/faciliteiten/inhoud.asp?bestand=/faciliteiten/kaartenkamer/index.html

1. Veertien kaarten van Gerard Mercator (1606-1642)

In de eerste bekende atlas legde de legendarische Vlaamse cartograaf de tot dan toe bekende wereld vast in grote landkaarten. “Mercator was een echte wetenschapper”, zegt Suijker. “Hij wilde de wereld zo goed mogelijk vastleggen.” De bibliotheek heeft veertien zwartwitkaarten. “Rijke families zetten deze atlas in grote pronkkasten.”

2. De atlas Abraham Ortelius (1570)

Op de oude, vergeelde vellen van de atlas van de Vlaamse koopman Ortelius lopen kolossale olifanten en dromedarissen in Afrika. In de Middellandse Zee vallen zeemonsters met slagtanden een schip aan, waar de matrozen met man en macht vechten tegen het fantasiedier. Suijker: “Veel zeelieden geloofden dat die dieren bestonden, want als zeeman wist je nooit wat je te wachten stond.”

3. De atlas van Georg Braun (1575)

“Braun en Ortelius waren in een felle concurrentiestrijd verwikkeld, over wie als eerste een atlas uit zou geven”, zegt Suijker. Ortelius won. Braun publiceerde daarom pas een paar jaar later zijn atlas, die er totaal anders uitziet. Bij Braun geen landkaarten, maar veel natuurgetrouwe stadsgezichten. In Nederland grazen buiten de Delftse stadsmuren dikke koeien en staat de adel in pofbroeken bij volbloedamazones.

4. De stedenatlas van Joan Blaeu (1649)

Suijker: “Dit is mijn favoriet. De details zijn verbluffend. Ieder huis is anders. Dit is Google Earth anno 1649.” Blaeu was ook een koopman, die de beste tekenaars verzamelde om de stedenatlas van Nederland te voltooien. En dat is te zien: zelfs de mast van de zeilschepen is versierd. Blaeu maakte ook kaarten met geheime vaarroutes voor de VOC.

5. kaart van Heinrich Petri (1558)

Vanuit de Oostzee geeft deze zwartwitkaart een blik op Noord-Europa. “Dit is niet de mooiste kaart die we hebben, maar wel de oudste”, zegt Suijker. Dat de cartografie nog niet helemaal tot volle bloei was gekomen, wordt met een blik op de kaart duidelijk: Rotterdam ligt noordelijker dan Utrecht.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.