Het had de duivel in hoogsteigen persoon kunnen zijn, die als een wolf in schaapskleren een lezing over zichzelf gaf. Want de duivel, ook al doet hij zich voor als mens, vertoont uiterlijke gebreken.
Moenen, de jongen die Marieken van Nimwegen in het middeleeuwse sprookje verleidt, loenst bijvoorbeeld. Een teken van Lucifer. “Als ik in de middeleeuwen had geleefd was ik zeer verdacht geweest”, vertrouwde cultuurhistoricus prof.dr. Herman Pleij, die ook loenst, de zaal afgelopen maandag toe.
Pleij, hoogleraar historische Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, trapte de Studium Generale-lezingencyclus ‘Het Kwaad’ af. Later deze maand volgen nog lezingen over ‘Nationaal-socialistische monsters’, de ‘Theologie van het kwaad’ en er is een heuse dictatorverkiezing.
Pleij leerde de zaal anderhalf uur lang een duivels lesje. “Le moyen age, c’est le noir“, zei middeleeuwendeskundige Jacques le Goff in een interview met Adriaan van Dis. De middeleeuwers kregen het Spaans benauwd van het donker. Dan kwam de duivel namelijk om de hoek kijken. Om die angsten te temmen, zo leerde Pleij de zaal, werd het donker verdreven met vuurwerk – waardoor dorpen en steden overigens vaak afbrandden. Met de duivel werd de spot gedreven in toneelstukken. Maak een ritueel van de duivel, bespot hem en hij lijkt veel minder eng, was het motto. Een duivel was makkelijk te herkennen: hij had een gebrek (loensen, bijvoorbeeld, en bokkenpoten) en stonk. Achter de coulissen zwierde iemand met een vat vol stront, als de duivel op kwam.
Zelfs bij een stuk over het kleine, ‘schattig duiveltje’ Titifolusje. Het schepsel was nog in de leer. Een van zijn eerste opdrachten was om op de middeleeuwse marktplaats de kooplieden waar te nemen. “Een eenvoudige klus, want die zondigden toch wel”, aldus het verhaal. Het angstige publiek werd gerustgesteld, Titifolusje was zo kwaad nog niet en iedereen kon hem met gemak aan.
Het echt uitdagende werk, waar Titifolus nog ver van af zat, was om heiligen te verleiden. “Zodra mensen zich terugtrekken daagt de duivel ze uit”, vertrouwde Pleij de zaal toe. Zoals de heilige Antonius, een kluizenaar, overkwam. Hij trok zich terug in een grot, en al snel kwam een beeldschone vrouw langs. “Met lang haar, dat los hing en een enorm decolleté”, verlekkert Pleij. “Nou, dan weet je het wel in de middeleeuwen.” Maar de heilige Antonius had de list van de duivel snel door: onder de jurk staken twee bokkenpootjes uit.
De duivels, zo leerde Pleij, waren de personificaties van de angsten van mensen. Men kon om ze lachen, ze kleineren of stiekem erg schattig vinden. In het theater, tenminste, want daarbuiten sidderde men nog van angst.
Robert Visscher
Het had de duivel in hoogsteigen persoon kunnen zijn, die als een wolf in schaapskleren een lezing over zichzelf gaf. Want de duivel, ook al doet hij zich voor als mens, vertoont uiterlijke gebreken. Moenen, de jongen die Marieken van Nimwegen in het middeleeuwse sprookje verleidt, loenst bijvoorbeeld. Een teken van Lucifer. “Als ik in de middeleeuwen had geleefd was ik zeer verdacht geweest”, vertrouwde cultuurhistoricus prof.dr. Herman Pleij, die ook loenst, de zaal afgelopen maandag toe.
Pleij, hoogleraar historische Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, trapte de Studium Generale-lezingencyclus ‘Het Kwaad’ af. Later deze maand volgen nog lezingen over ‘Nationaal-socialistische monsters’, de ‘Theologie van het kwaad’ en er is een heuse dictatorverkiezing.
Pleij leerde de zaal anderhalf uur lang een duivels lesje. “Le moyen age, c’est le noir“, zei middeleeuwendeskundige Jacques le Goff in een interview met Adriaan van Dis. De middeleeuwers kregen het Spaans benauwd van het donker. Dan kwam de duivel namelijk om de hoek kijken. Om die angsten te temmen, zo leerde Pleij de zaal, werd het donker verdreven met vuurwerk – waardoor dorpen en steden overigens vaak afbrandden. Met de duivel werd de spot gedreven in toneelstukken. Maak een ritueel van de duivel, bespot hem en hij lijkt veel minder eng, was het motto. Een duivel was makkelijk te herkennen: hij had een gebrek (loensen, bijvoorbeeld, en bokkenpoten) en stonk. Achter de coulissen zwierde iemand met een vat vol stront, als de duivel op kwam.
Zelfs bij een stuk over het kleine, ‘schattig duiveltje’ Titifolusje. Het schepsel was nog in de leer. Een van zijn eerste opdrachten was om op de middeleeuwse marktplaats de kooplieden waar te nemen. “Een eenvoudige klus, want die zondigden toch wel”, aldus het verhaal. Het angstige publiek werd gerustgesteld, Titifolusje was zo kwaad nog niet en iedereen kon hem met gemak aan.
Het echt uitdagende werk, waar Titifolus nog ver van af zat, was om heiligen te verleiden. “Zodra mensen zich terugtrekken daagt de duivel ze uit”, vertrouwde Pleij de zaal toe. Zoals de heilige Antonius, een kluizenaar, overkwam. Hij trok zich terug in een grot, en al snel kwam een beeldschone vrouw langs. “Met lang haar, dat los hing en een enorm decolleté”, verlekkert Pleij. “Nou, dan weet je het wel in de middeleeuwen.” Maar de heilige Antonius had de list van de duivel snel door: onder de jurk staken twee bokkenpootjes uit.
De duivels, zo leerde Pleij, waren de personificaties van de angsten van mensen. Men kon om ze lachen, ze kleineren of stiekem erg schattig vinden. In het theater, tenminste, want daarbuiten sidderde men nog van angst.
Robert Visscher
Comments are closed.