Campus

Delftse klanken – Rode bounty’s

De muziek van het vijftal To be frank (voorheen ‘Is’) zit ergens tussen folk, pop en lekkere rock in, volgens bassist Maarten Stok. Ideale muziek om bij in de hangmat te liggen, zegt Erik Wolsky, die zijn trompet- en bugelspel mooi door de nummers heen probeert te weven.

Inspiratiebronnen? “Heel veel”, zegt Stok. Hij noemt John Mayer, maar ook Stikker, een Nederlandstalige cultband uit de onbekende-festivals-scene.

De bandleden, die elkaar kennen van Virgiel, begonnen in 2009 samen nummers te schrijven. Hoe dat gaat? Stok: “Iemand brengt een muzikaal lijntje in of een melodie. Daar gaan we dan met zijn allen mee worstelen, totdat er een geheel ontstaat. Daarvan wordt trouwens heel wat weggegooid.”
Hoogtepunten waren optredens op het IO-festival en Studuction 2009 en het winnen van de singer/songwriterwedstrijd op het cultuurcentrum. Van de studentenfeesten willen ze een beetje af. Stok: “In kroegen en zaaltjes en op festivals wordt beter naar je geluisterd. De schoonheid van de muziek staat centraal, niet het op zijn kop zetten van de zaal. Wij willen mooie liedjes brengen.” Op 8 juni wordt in Speakers de debuut-EP ‘To be frank’ gepresenteerd, met vijf eigen composities. Opgenomen in de oefenruimte, op Valentijnsdag: “Je kunt horen dat hij met liefde gemaakt is”, zegt drummer Bart-Jan van der Spek. Opmerkelijk: de groep ontstond aan de Spoorsingel 61. Hetzelfde studentenhuis waar veertig jaar geleden enkele bewoners de band Alquin oprichtten. Stok: “Onze droom is om in navolging van Alquin ooit op Pinkpop te staan.”

Eén voorbehoud heeft het door zanger Jochem de Jong gecompleteerde gezelschap wel: gitarist Michiel van Sinderen speelt niet als er geen bounty’s klaarliggen in de kleedkamer. Goed soleren zonder bounty’s lukt niet. Wolsky: “Lastig, want hij wil per se rode bounty’s en die zijn minder courant.” 

In deze nieuwe rubriek onderzoekt Jimmy Tigges of er nog goede muziek gemaakt wordt op en rond de TU Delft. 

Myspace.com/tohearfrank

WIE IS GUENEVERE PRAWIROATMODJO?
Guenevere Prawiroatmodjo (1986, Nijmegen) begon als zestienjarige voor de lol met dansen. Nu staat de masterstudente technische natuurkunde met haar vaste danspartner Michael van Oers in de nationale toptien van het tiendansen, de allround stijldansklasse. Haar favoriete dansen zijn de rumba en slow foxtrot. Dankzij de tweede plaats op het afgelopen NK latin in april (in de A-klasse) promoveerde zij ook in deze afzonderlijke discipline naar het hoogste landelijke niveau.
Internationaal lijkt het duo nog ver van de top verwijderd. Wel bereikte ze met haar partner in juni de tweede ronde bij een grote wedstrijd in het Duitse Wuppertal. “Dan laat je toch de helft van de deelnemers achter je. Dat waren daar zo’n honderd paren. Zo ver waren we eerder nog niet gekomen.” Op de Open German Championships, halverwege augustus, overleefde ze de eerste schifting noch bij de Grand Slam Latin noch bij de Rising Star Standard.
In november staat het NK ballroom in de C-klasse op het programma, in januari hoopt ze met Van Oers op een topprestatie tijdens het NK tiendansen. Een hoge notering zou perspectief kunnen bieden op uitzending naar een EK of WK. Prawiroatmodjo lijkt topsport en TU-studie moeiteloos te kunnen combineren. 

Technische natuurkunde en stijldansen, dat klinkt als twee uitersten.
“Dat is ook zo. Natuurkunde is inhoud: hoe zit het in elkaar, en dansen is vorm: hoe ziet het eruit. Hoewel je met dansen natuurlijk ook met techniek te maken hebt. Het heeft toch wel enige inhoud, want je moet veel nadenken. De stereotype natuurkundige nerd zou er moeite mee hebben om er mooi uit te zien en zelfverzekerd op de dansvloer te staan. Gelukkig ben ik niet alleen een nerd, maar kan ik blijkbaar allebei. Ik heb twee uitlaatkleppen, daar ben ik blij mee. Als ik de hele dag heb nagedacht, kan ik ’s avonds helemaal losgaan op de dansvloer.”

Is wedstrijddansen een sport?
“Jazeker. Ik gebruik mijn spieren en ik word er moe van. Het is een mengsel van sport en kunst.”

Hoe ben je aan het dansen geraakt?
“Toen ik een jaar of zestien was, had ik een vriendje dat heel veel danste. Hij nam mij een keer mee naar dansles. Daarvóór had ik al aan ballet gedaan. Met dat vriendje ben ik op beginnerscursus gegaan. Van het een kwam het ander. Toen een andere vriendin van hem ermee stopte, mocht ik met hem een paar klassen hoger dansen.”

Wanneer ontdekte je dat je het leuk vond om wedstrijden te dansen?
“Het begon voor de lol. Met zijn allen op vrijdagavond naar de vrije dansavond, iets drinken en een beetje dansen. Op de les bleek ik het goed te kunnen, ik pikte het snel op. Na de beginnerscursus haalde ik brons, zilver, zilverster, goud en goudster. Bij het afdansen kreeg ik telkens hoge cijfers. Naarmate ik hoger kwam, wilde ik meer. Ik wilde meer leren, laten zien wat ik kan. Ik hoorde dat er wedstrijden bestonden, dat leek mij wel wat. Het competitieve stond mij wel aan. Met mijn toenmalige vriendje Ilya Petoukhov ben ik in de laagste klasse begonnen, debutanten 4. Latindansen. Ik wilde graag ook ballroom doen, maar hij vond latin leuker. ”

Toen is de opmars begonnen?
“Toen we na een paar wedstrijden aan elkaar gewend waren, gingen we steeds beter dansen. We wonnen vaak en promoveerden zo steeds naar de volgende klasse. Dat heb ik ongeveer anderhalf jaar gedaan. Debutanten 4, 3 en 2. Toen zijn we gestopt, want het ging uit met Ilya. Ik heb een tijdje niet gedanst. Via internet heb ik daarna een nieuwe danspartner gevonden in Michael van Oers. Met hem dans ik nu nog steeds. Toen het bleek te klikken zijn we wedstrijden gaan doen. Dat was tijdens mijn tweede studiejaar in Delft. Hij deed zowel ballroom als latin. Dat wilde ik ook, al moest ik een achterstand in ballroomdansen inhalen.”

Zijn er wel genoeg heren te vinden die hier interesse in hebben?
“Ik heb zelf niet zo lang hoeven zoeken, maar over het algemeen is het redelijk lastig. Ik heb het idee dat de heren die er zijn, wel goed zijn. Het is een trend dat de heren belangrijk worden gevonden. De jury kijkt eerst naar de heer. Die moet leiden, de dame volgt. Als de heer het niet goed doet, kan de dame het ook niet goed doen. De dame moet vooral niet overheersen.”

Ben je zo’n volgzaam type?
“Mijn danspartner zal zeggen: nee, maar zelf denk ik dat de verhouding fifty-fifty is. Op de dansvloer heeft hij gewoon de leiding als er beslissingen moeten worden genomen.”

Hoe ging het met Michael?
“We kwamen steeds hoger. Na het NK latin in april 2009 promoveerden we naar de hoofdklasse. Met ballroom promoveren we in november naar de B-klasse. Bij het ‘tiendansen’ staan we nu in de landelijke toptien.”

Tiendansen?
“Dat is een combinatie van vijf verschillende ballroomdansen (Engelse wals, tango, Weense wals, slow foxtrot en quick step) en vijf verschillende latindansen (samba, chachacha, rumba, paso doble en jive). Ons doel is kampioen worden. Als je een paar keer kampioen wordt, kun je professional worden.”

Droom je daarvan?
“Ik kijk niet zo ver vooruit. Ik heb besloten om geen danser te worden voor de kost. Daarom studeer ik ook, maar als ik de kans mocht krijgen, pak ik die wel. Als je niet met dansen de kost kunt verdienen, kun je het natuurlijk wel als hobby of sport houden. We geven ook wel eens demo’s, bij bedrijfsfeesten en openingen. Ik vind het leuk om mensen te laten zien wat we doen.”

Hoe word je kampioen?
“Goeie vraag. Je moet goede trainers hebben die vertrouwen in je hebben en achter je staan. En je moet veel trainen. Overdag zit ik van negen tot zes op mijn afstudeerplek. Meestal ga ik ‘s avonds dansen, drie tot vijf dagen per week. We krijgen privélessen van Sander Pondman en Ilse Lans in Den Haag. Eens in de twee maanden ook van Tony en Amanda Dokman uit Engeland, grootheden in de danswereld. Ze komen eens in de twee maanden naar Hilversum.”

Hoe zwaar zijn die trainingen?
“We trainen drie uur per avond. Anderhalf uur ballroom en anderhalf uur latin. Als er een belangrijke wedstrijd aan komt hebben we vooral conditietraining. Dan ben je bekaf na afloop. Na de wedstrijd volgt de evaluatie en gaan we nieuwe technieken en figuren leren. Van techniektrainingen word je ook moe, maar die zijn toch minder inspannend.”

Is het niet zwaar om je op twee disciplines, ballroom én latin, te richten?
“Het is in elk geval duurder, want je hebt voor beide disciplines een jurk nodig. Elk jaar een nieuwe, want je wilt niet steeds met dezelfde komen. Ik heb nu te veel jurken trouwens, moet er een paar kwijt. Het kost ook meer tijd natuurlijk. Je moet voor allebei lessen volgen en trainen, maar het lijkt wel op elkaar. Op je beenspieren na gebruik je dezelfde spieren. Met ballroomdansen buig je je knieën veel. Bij latindansen strek je je benen, beweeg je je heupen veel meer. Dat mag beslist niet bij ballroom. Qua conditie maakt het niet veel uit. De performances lijken ook veel op elkaar. Dezelfde basishoudingen, al zijn ze bij latin wel iets losser.”

Waarop word je beoordeeld bij wedstrijden?
“Dat verschilt per jurylid. De een vindt expressie belangrijk, de ander let meer op techniek of ritmiek. Het is heel persoonlijk. Look is ook belangrijk. Het is misschien wat oppervlakkig, maar je moet er mooi uitzien. Dat is een deel van je performance. Je moet een show kunnen geven.”

Is het topsport?
“Ja, op amateurniveau. Wij zijn in januari tiende geworden op ons tweede NK tiendansen. De top-8 zit in de nationale selectie. Als je in de top-6 komt, maak je kans te worden uitgezonden naar een EK of WK. Maar ik heb geen officiële topsportstatus, ook geen studie-uitstel dus. Ik doe trouwens sowieso niet te lang over mijn studie.”

Hoe fiks je dat: nominaal lopen met je studie en sporten op nationaal topniveau? En gaat dat niet ten koste van je sociale leven?
“Gewoon: geen bier drinken. Ik ben wel actief geweest bij onze studievereniging, maar geen lid van een studentenvereniging. Ik denk dat ik meer tijd in dansen stop dan een ander in zijn vereniging. Deels gaat dat wel ten koste van mijn sociale leven, ja. Ik heb weinig tijd om met vrienden af te spreken en ik moet veel uitnodigingen voor borrels afslaan. Dat is wel jammer. Toen ik in de symposiumcommissie zat moest ik heel vaak zeggen: ik kan niet. Dat was zo’n beetje mijn vaste antwoord.”

Raad je je medestudenten anderen aan om te gaan dansen?
“Alle jongens in Delft die geen vrouw kunnen vinden, moeten op dansen gaan. Het is ook een gezellige manier om nieuwe vrienden te maken of om met een vriendenclubje iets samen te doen. Het hoeft niet per se in wedstrijdvorm.”

Maar is stijldansen niet ontzettend ouderwets?
“Toen ik een jaar of veertien, vijftien was zei mijn moeder: moet jij niet eens op stijldansles? Toen dacht ik: dat is toch iets voor oudere mensen? Maar toen vrienden mij wat later meenamen naar de dansschool vond ik het ineens heel erg tof. Tja, wat is ouderwets. Als ik naar videobanden van tien jaar geleden kijk, zien de jurken en kapsels van toen er heel ouderwets uit. Ballroom is wel veranderd. Het is nu ritmischer, met meer lichamelijke beweging. De houdingen zijn minder overdreven. Dansen is voor mij een manier om mezelf uit te drukken, een expressiemiddel. Uitdrukken van emotie en muziek. Wat ik voel bij muziek. En mijn partner natuurlijk, want het is een beetje raar als de een boosheid uitstraalt en de andere blijdschap.”

www.mic-guen.nl

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.