Opinion

De Veluwe als broedplaats voor de Nobelprijs

In de decennia rond de eeuwwisseling ontvingen zeven Nederlandse bètawetenschappers een Nobelprijs. Dat was mede te danken aan de hoge kwaliteit van het onderwijs, stelt Bastiaan Willink in ‘De tweede gouden eeuw’.

In de decennia rond de eeuwwisseling ontvingen zeven Nederlandse bètawetenschappers een Nobelprijs. Dat was mede te danken aan de hoge kwaliteit van het onderwijs, stelt Bastiaan Willink in ‘De tweede gouden eeuw’.


Boekbespreking

Vergelijkend onderzoek wijst regelmatig uit dat de beoefening van de exacte wetenschappen in Nederland op een behoorlijk hoog peil staat. Toch komt het minder dan eens in de tien jaar voor dat een Nederlandse bètawetenschapper een Nobelprijs wint. De onderscheiding van Paul Crutzen in 1995 was de laatste – maar laten we niet als Belgen juichen om de medaille van Bart Veldkamp. Crutzen kreeg zijn opleiding in Zweden en Amerika, en ontving zijn onderscheiding voor het onderzoek dat hij verrichtte op het Max Planck-instituut voor chemie in Mainz.


2 Nobelprijswinnaars Van der Waals

en Van ‘t Hoff

In de periode rond de eeuwwisseling was dat wel even anders. Terwijl Nederland zich nu tevreden moeten stellen met trofeeën in de sport, sleepte in het begin van de eeuw de een na de andere exacte wetenschapper een Nobelprijs in de wacht. Volgens Willink werd de opbrengst geoogst van het zaad dat had kiem geschoten in de voorafgaande decennia. Op basis van gegevens uit het Duitse naslagwerk ‘Poggendorff’ en de ‘Dictionary of Scientific Biography’ berekende hij dat het Nederlandse aandeel in de wetenschap tussen 1870 en 1900 verdubbelde van 1,4 naar 2,8 procent.

Terwijl de zeventiende eeuw bekend staat als de Gouden Eeuw, bestempelt Willink, die het onderzoekinformatiesysteem van de Erasmus Universiteit Rotterdam beheert, de periode tussen 1870 en 1930 als onze ‘Tweede Gouden Eeuw’. Daarvoor hebben niet alleen Nobelprijswinnaars als Van ‘t Hoff, Lorentz, Zeeman en Kamerlingh Onnes gezorgd, maar ook architecten en kunstenaars. Van Gogh en Mondriaan zijn de navolgers van Rembrandt en Vermeer.

De aandacht van Willink gaat uit naar de wetenschappers. Hij portretteert twintig toponderzoekers uit de bewuste periode. Wat zijn de beste voorwaarden om de top te bereiken? Het valt op dat de topwetenschappers uit alle geledingen van de maatschappij kwamen, van timmermanszoon Van der Waals (1837-1923) tot ministerszoon De Vries (1848-1935). De meesten stammen evenwel uit de middenklasse. Onderwijzerszonen hebben de beste papieren, want dat waren er vier. Geboren worden kun je het beste, zoals vijf van onze wetenschappers, op de Veluwe. Wat ook scheelt, is een Nobelprijswinnaar in de familie.

Het is moeilijk te achterhalen waarom iemand een succesvol beroepsleven heeft. De één komt het aanwaaien, de ander moet er hard voor werken. Willink richt de schijnwerper dan ook niet alleen op de individuele verschillen en overeenkomsten, maar heeft ook gezocht naar achterliggende maatschappelijke omstandigheden. Hij noemt drie belangrijke factoren die van invloed zijn geweest op dewetenschappelijke bloeiperiode na 1870, te weten de betere vooropleiding die wetenschappers kregen, de personeelsuitbreiding op de universiteiten en de afgenomen onderwijslast die daarmee gepaard ging.

Cruciaal is volgens Willink de oprichting van de Polytechnische School in Delft en vooral de HBS in 1863. Deze werd door Thorbecke opgezet als een hogere beroepsopleiding voor de middengroepen. Het gymnasium moest als vanouds elitekinderen klaarstomen voor de wetenschap. Opmerkelijk genoeg hebben negentien van de twintig besproken onderzoekers de HBS bezocht. ,,De exacte wetenschappen zijn hier te lande beslissend beïnvloed door de HBS”, schrijft Willink. ,,Die school oversteeg haar enge beroepsgerichte functie al gauw.”

Aan het slot constateert de auteur dat het gelijkheidsdenken van de jaren zestig en zeventig een negatieve invloed op de wetenschap heeft gehad. Hij pleit voor langer onderwijs, meer concurrentie en betere opvang voor uitblinkers. Voordat er weer een Gouden Eeuw volgt, moet er nog veel gebeuren. Alle onderwijzerszonen uit de Veluwe met een Nobelprijswinnaar in de familie kunnen alvast gaan warmlopen.

‘De tweede gouden eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen 1870-1940’ van Bastiaan Willink komt van Uitgeverij Bert Bakker, ISBN 90 351 1942 8

,,

In de decennia rond de eeuwwisseling ontvingen zeven Nederlandse bètawetenschappers een Nobelprijs. Dat was mede te danken aan de hoge kwaliteit van het onderwijs, stelt Bastiaan Willink in ‘De tweede gouden eeuw’.


Boekbespreking

Vergelijkend onderzoek wijst regelmatig uit dat de beoefening van de exacte wetenschappen in Nederland op een behoorlijk hoog peil staat. Toch komt het minder dan eens in de tien jaar voor dat een Nederlandse bètawetenschapper een Nobelprijs wint. De onderscheiding van Paul Crutzen in 1995 was de laatste – maar laten we niet als Belgen juichen om de medaille van Bart Veldkamp. Crutzen kreeg zijn opleiding in Zweden en Amerika, en ontving zijn onderscheiding voor het onderzoek dat hij verrichtte op het Max Planck-instituut voor chemie in Mainz.


2 Nobelprijswinnaars Van der Waals

en Van ‘t Hoff

In de periode rond de eeuwwisseling was dat wel even anders. Terwijl Nederland zich nu tevreden moeten stellen met trofeeën in de sport, sleepte in het begin van de eeuw de een na de andere exacte wetenschapper een Nobelprijs in de wacht. Volgens Willink werd de opbrengst geoogst van het zaad dat had kiem geschoten in de voorafgaande decennia. Op basis van gegevens uit het Duitse naslagwerk ‘Poggendorff’ en de ‘Dictionary of Scientific Biography’ berekende hij dat het Nederlandse aandeel in de wetenschap tussen 1870 en 1900 verdubbelde van 1,4 naar 2,8 procent.

Terwijl de zeventiende eeuw bekend staat als de Gouden Eeuw, bestempelt Willink, die het onderzoekinformatiesysteem van de Erasmus Universiteit Rotterdam beheert, de periode tussen 1870 en 1930 als onze ‘Tweede Gouden Eeuw’. Daarvoor hebben niet alleen Nobelprijswinnaars als Van ‘t Hoff, Lorentz, Zeeman en Kamerlingh Onnes gezorgd, maar ook architecten en kunstenaars. Van Gogh en Mondriaan zijn de navolgers van Rembrandt en Vermeer.

De aandacht van Willink gaat uit naar de wetenschappers. Hij portretteert twintig toponderzoekers uit de bewuste periode. Wat zijn de beste voorwaarden om de top te bereiken? Het valt op dat de topwetenschappers uit alle geledingen van de maatschappij kwamen, van timmermanszoon Van der Waals (1837-1923) tot ministerszoon De Vries (1848-1935). De meesten stammen evenwel uit de middenklasse. Onderwijzerszonen hebben de beste papieren, want dat waren er vier. Geboren worden kun je het beste, zoals vijf van onze wetenschappers, op de Veluwe. Wat ook scheelt, is een Nobelprijswinnaar in de familie.

Het is moeilijk te achterhalen waarom iemand een succesvol beroepsleven heeft. De één komt het aanwaaien, de ander moet er hard voor werken. Willink richt de schijnwerper dan ook niet alleen op de individuele verschillen en overeenkomsten, maar heeft ook gezocht naar achterliggende maatschappelijke omstandigheden. Hij noemt drie belangrijke factoren die van invloed zijn geweest op dewetenschappelijke bloeiperiode na 1870, te weten de betere vooropleiding die wetenschappers kregen, de personeelsuitbreiding op de universiteiten en de afgenomen onderwijslast die daarmee gepaard ging.

Cruciaal is volgens Willink de oprichting van de Polytechnische School in Delft en vooral de HBS in 1863. Deze werd door Thorbecke opgezet als een hogere beroepsopleiding voor de middengroepen. Het gymnasium moest als vanouds elitekinderen klaarstomen voor de wetenschap. Opmerkelijk genoeg hebben negentien van de twintig besproken onderzoekers de HBS bezocht. ,,De exacte wetenschappen zijn hier te lande beslissend beïnvloed door de HBS”, schrijft Willink. ,,Die school oversteeg haar enge beroepsgerichte functie al gauw.”

Aan het slot constateert de auteur dat het gelijkheidsdenken van de jaren zestig en zeventig een negatieve invloed op de wetenschap heeft gehad. Hij pleit voor langer onderwijs, meer concurrentie en betere opvang voor uitblinkers. Voordat er weer een Gouden Eeuw volgt, moet er nog veel gebeuren. Alle onderwijzerszonen uit de Veluwe met een Nobelprijswinnaar in de familie kunnen alvast gaan warmlopen.

‘De tweede gouden eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen 1870-1940’ van Bastiaan Willink komt van Uitgeverij Bert Bakker, ISBN 90 351 1942 8

In de decennia rond de eeuwwisseling ontvingen zeven Nederlandse bètawetenschappers een Nobelprijs. Dat was mede te danken aan de hoge kwaliteit van het onderwijs, stelt Bastiaan Willink in ‘De tweede gouden eeuw’.


Boekbespreking

Vergelijkend onderzoek wijst regelmatig uit dat de beoefening van de exacte wetenschappen in Nederland op een behoorlijk hoog peil staat. Toch komt het minder dan eens in de tien jaar voor dat een Nederlandse bètawetenschapper een Nobelprijs wint. De onderscheiding van Paul Crutzen in 1995 was de laatste – maar laten we niet als Belgen juichen om de medaille van Bart Veldkamp. Crutzen kreeg zijn opleiding in Zweden en Amerika, en ontving zijn onderscheiding voor het onderzoek dat hij verrichtte op het Max Planck-instituut voor chemie in Mainz.


2 Nobelprijswinnaars Van der Waals

en Van ‘t Hoff

In de periode rond de eeuwwisseling was dat wel even anders. Terwijl Nederland zich nu tevreden moeten stellen met trofeeën in de sport, sleepte in het begin van de eeuw de een na de andere exacte wetenschapper een Nobelprijs in de wacht. Volgens Willink werd de opbrengst geoogst van het zaad dat had kiem geschoten in de voorafgaande decennia. Op basis van gegevens uit het Duitse naslagwerk ‘Poggendorff’ en de ‘Dictionary of Scientific Biography’ berekende hij dat het Nederlandse aandeel in de wetenschap tussen 1870 en 1900 verdubbelde van 1,4 naar 2,8 procent.

Terwijl de zeventiende eeuw bekend staat als de Gouden Eeuw, bestempelt Willink, die het onderzoekinformatiesysteem van de Erasmus Universiteit Rotterdam beheert, de periode tussen 1870 en 1930 als onze ‘Tweede Gouden Eeuw’. Daarvoor hebben niet alleen Nobelprijswinnaars als Van ‘t Hoff, Lorentz, Zeeman en Kamerlingh Onnes gezorgd, maar ook architecten en kunstenaars. Van Gogh en Mondriaan zijn de navolgers van Rembrandt en Vermeer.

De aandacht van Willink gaat uit naar de wetenschappers. Hij portretteert twintig toponderzoekers uit de bewuste periode. Wat zijn de beste voorwaarden om de top te bereiken? Het valt op dat de topwetenschappers uit alle geledingen van de maatschappij kwamen, van timmermanszoon Van der Waals (1837-1923) tot ministerszoon De Vries (1848-1935). De meesten stammen evenwel uit de middenklasse. Onderwijzerszonen hebben de beste papieren, want dat waren er vier. Geboren worden kun je het beste, zoals vijf van onze wetenschappers, op de Veluwe. Wat ook scheelt, is een Nobelprijswinnaar in de familie.

Het is moeilijk te achterhalen waarom iemand een succesvol beroepsleven heeft. De één komt het aanwaaien, de ander moet er hard voor werken. Willink richt de schijnwerper dan ook niet alleen op de individuele verschillen en overeenkomsten, maar heeft ook gezocht naar achterliggende maatschappelijke omstandigheden. Hij noemt drie belangrijke factoren die van invloed zijn geweest op dewetenschappelijke bloeiperiode na 1870, te weten de betere vooropleiding die wetenschappers kregen, de personeelsuitbreiding op de universiteiten en de afgenomen onderwijslast die daarmee gepaard ging.

Cruciaal is volgens Willink de oprichting van de Polytechnische School in Delft en vooral de HBS in 1863. Deze werd door Thorbecke opgezet als een hogere beroepsopleiding voor de middengroepen. Het gymnasium moest als vanouds elitekinderen klaarstomen voor de wetenschap. Opmerkelijk genoeg hebben negentien van de twintig besproken onderzoekers de HBS bezocht. ,,De exacte wetenschappen zijn hier te lande beslissend beïnvloed door de HBS”, schrijft Willink. ,,Die school oversteeg haar enge beroepsgerichte functie al gauw.”

Aan het slot constateert de auteur dat het gelijkheidsdenken van de jaren zestig en zeventig een negatieve invloed op de wetenschap heeft gehad. Hij pleit voor langer onderwijs, meer concurrentie en betere opvang voor uitblinkers. Voordat er weer een Gouden Eeuw volgt, moet er nog veel gebeuren. Alle onderwijzerszonen uit de Veluwe met een Nobelprijswinnaar in de familie kunnen alvast gaan warmlopen.

‘De tweede gouden eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen 1870-1940’ van Bastiaan Willink komt van Uitgeverij Bert Bakker, ISBN 90 351 1942 8

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.