Opinion

‘In de storm moet je blij zijn dat je laarzen aan hebt’

We moeten ons niet in slaap laten sussen door de prettige arbeidsmarkt in Nederland, waarschuwt Sijbolt Noorda van universiteitenvereniging VSNU. De jeugdwerkloosheid van pakweg Spanje en Frankrijk kan ook hier toeslaan.


Terwijl de koningin de Troonrede uitsprak, discussieerdenenkele deskundigen in Utrecht over het universitaire onderwijs. Tijdens een debat van Studium Generale kissebisten ze over de vraag waarom het hoger onderwijs minder goed is dan gewenst. De politiek die niet wil betalen? De studenten die geen passie hebben? De weinig inspirerende hoogleraren?


Over één ding waren ze het wel eens: dat er iets moet gebeuren. Er komen steeds meer studenten en de economische toekomst is onzeker. Elkaar inspireren en hard werken, meenden de aanwezigen, meer zit er niet op.


In dat licht sprak Noorda over de jeugdwerkloosheid: denk niet dat het vanzelfsprekend is dat hoogopgeleiden een baan krijgen als ze zijn afgestudeerd. Daarvoor moet er meer gebeuren. Er moet een arbeidsmarkt zijn die op de hoogopgeleiden aansluit.


Noorda sloot hiermee aan bij oud-topambtenaar en hoogleraar bestuurskunde Roel in ’t Veld, die harde kritiek uitte op het economische denken in het hoger onderwijs. Zo vond hij de arbeidsmarktprognoses op studiekeuzewebsites belachelijk. Daarvoor huren ze tweederangs economen in, spotte hij. Er zou geen enkel verband bestaan tussen studiekeuze nu en kans op een baan over vijftien jaar. Hooguit biedt een brede opleiding meer kans op een baan dan een specialistische opleiding.


In ’t Veld haalde ook fel uit naar het slechte onderwijs aan universiteiten. In het mbo wordt beter lesgegeven, sneerde hij. Want waarom zouden hoogleraren maar honderdvijftig contacturen per jaar hebben? Het kan allemaal veel beter.


Onzin, reageerde Noorda. Contacturen staan niet gelijk aan kwaliteit. Als In ’t Velds kritiek al hout snijdt, dan alleen voor een heel klein deel van het universitaire onderwijs. De rest is een stuk beter. En hij prees omstandig de Universiteit Utrecht, die tien jaar geleden onderaan in de ranglijsten van studenttevredenheid bungelde en nu bovenaan staat: “Dat is niet gebeurd omdat de zon schijnt, maar omdat er echt iets veranderd is. Dat moet overal gebeuren.”


Maar van het kabinet hoeven de universiteiten weinig steun te verwachten. Dat geeft steeds minder geld per student. “De overlevingsdrift van de politici strekt niet verder dan een maand”, zei Noorda, en over de langere termijn kon hij “nog geen twee minuten” met de bewindslieden spreken. “Zijn ze niet in geïnteresseerd.”


Viel er dan niets goeds te melden over de plannen van het kabinet? Jawel, vond Noorda: “De langstudeerdersmaatregel is een jaar opgeschoven en de opbrengst van die bezuiniging is naar voren gehaald. We zouden twee, drie jaar een gat in onze begroting hebben, maar nu krijgen we per saldo een doorgaande budgetlijn. In de storm moet je blij zijn dat je laarzen aan hebt. Het had nog slechter gekund.” 

Het is zo’n 1300 ã 1200 jaar voor Christus, het einde van de Late Bronstijd. Het Egyptische rijk breidt zijn machtspositie uit als nooit tevoren en onderwerpt tal van opstandige stadsstaten in Palestina tot vazallen. Verder in het noorden zwaaien de Hettieten uit Anatolië de scepter. De twee grootmachten hebben de Levant (het gebied bestaande uit het huidige westelijke deel van Syrië, Libanon, Israël en Jordanië) in hun greep.
Ingeklemd tussen deze mogendheden en de Grote Arabische Woestijn in het oosten ligt een gebied dat misschien wel onafhankelijk bleef. “Over deze plek in de Jordaanvallei staat weinig in Bijbelse teksten en daarom lieten geschiedkundigen en archeologen het lange tijd links liggen”, zegt archeoloog en materiaalwetenschapper Niels Groot. “We weten nauwelijks iets over de mensen die daar leefden, over hun cultuur, handel en industrie.”
Groot analyseert aardewerk uit het gebied en probeert zo dit hiaat in de geschiedenis van het Midden-Oosten te vullen. Dit najaar hoopt hij te promoveren bij de Delftse faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen (3mE).

Luxe vaatwerk
De promovendus denkt dat het volk dat tijdens de Late Bronstijd in de Jordaanvallei leefde niet onder directe heerschappij viel van de grootmachten. Er zijn geen objecten of bouwwerken gevonden die daarop wijzen, aldus de onderzoeker. Archeologen hebben daarentegen wel veel restanten van chique uitziend aardewerk gevonden dat nergens anders in het Midden-Oosten voorkomt.
Zou er een rijke elite zijn geweest die naar eigen smaak luxe vaatwerk liet maken? Om dat te achterhalen heeft Groot samen met onderzoekers van ondermeer het Reactor Instituut Delft en het Kavli Instituut voor Nanowetenschappen, een groot arsenaal materiaalanalysetechnieken uit de kast getrokken.

Opgravingen
Groots promotor is pigmentexpert prof.dr. Joris Dik van 3mE, die tevens vanuit Delft de coördinator is van het Centre for Archaeology, Art History and Science (Caas).
Caas is een samenwerkingsverband tussen de TU Delft en de faculteiten Archeologie en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Leiden. Officieel bestaat dit instituut nu ongeveer tweeënhalf jaar, maar de twee universiteiten werken al langer samen. Groot begon bijna vier jaar geleden met een been in Leiden en een been in Delft aan zijn promotieonderzoek. Hij is de eerste onderzoeker van Caas die promoveert.
De archeoloog bouwt voort op het werk van de inmiddels overleden prof. Henk Franken, die verbonden was aan de vakgroep Palestijnse oudheden van de Universiteit Leiden. Franken leidde vanaf begin jaren zestig een indrukwekkende serie opgravingen op de Tell (ruïneheuvel) Deir Alla in de Jordaanvallei. Vanaf 1700 voor Christus hebben mensen op die plek huizen gebouwd en weer afgebroken. De dertig meter hoge heuvel die zo ontstond, is een schatkamer voor archeologen: hij zit barstensvol huisraad en restanten van waardevol aardewerk uit tempels. De opgravingen worden nu vanuit Leiden geleid door archeoloog Gerrit van der Kooij en aardewerkexpert Bram van As.

Sommige geleerden menen dat Deir Alla het Bijbelse Sukkot is, de plek waar volgens het Oude Testament Jacob een stad of dorp stichtte van loofhutten nadat hij met de Engel had geworsteld. (Genesis 33:16–17.) “Maar zolang we in de heuvel geen tekst vinden die hier naar verwijst, valt daar niets over te zeggen”, verzucht Groot.
De promovendus zegt een beetje moeite te hebben met archeologen die met het oude testament in de hand opgravingen verrichten en alle vindingen proberen te passen in het Bijbelse verhaal. “Gelukkig onderzoek ik de periode van net voor de Bijbelse gebeurtenissen en een gebied dat net buiten de belangrijkste Bijbelse plekken ligt, anders moet je echt op eieren lopen.”

Stoffige dozen
In de kelder van de faculteit Archeologie in Leiden staan stoffige nog niet uitgepakte houten en kartonnen dozen tot aan het plafond opgestapeld met daarop in pen geschreven: ‘Deir Alla 1978’, ‘Deir Alla 1982’ en nog een hele trits andere jaartallen. In een stellagekast liggen honderden scherven.
Groot pakt een kruikje dat wonder boven wonder bijna vier millennia ongeschonden is doorgekomen. “Och wat lelijk. Ze probeerden in Deir Alla ook Myceens (uit Griekenland afkomstig, red.) aardewerk na te bootsen. Maar daar slaagden ze niet altijd even goed in”, zegt hij met vertrokken gezicht. “Deze scherven zijn pas echt interessant”, zegt Groot vervolgens nadat hij wat stukjes uit een doosje heeft gehaald. “Zie je die zwart glinsterende vlekjes. “Dat is faience.”

Groot is vooral geïnteresseerd in faience, een luxeproduct dat het midden houdt tussen aardewerk en glas. “In Deir Alla werden twintig objecten gevonden met faience, dat is veel meer dan in andere opgravingssites in de Zuidelijke Levant. De aanwezigheid van dit materiaal wijst erop dat de Jordaanvallei waarschijnlijk een welvarende streek was.”

De archeoloog wil weten welke grondstoffen werden gebruikt voor de productie, waar die grondstoffen vandaan kwamen en hoe het glinsterende aardewerk werd gemaakt. Die kennis zegt wat over de wensen van de elite en de hofstructuur, en de industrie en handel die daarvoor nodig waren.
“Tijdens de Late Bronstijd was er een levendige handel in faience”, legt Groot uit. “Het vaatwerk speelde een grote rol bij heilige rituelen. Het werd gebruikt in tempels en in Mesopotamië werden de doden ermee begraven. Door faience te schenken aan tempels lieten heersers ook zien hoe machtig ze waren. Ze probeerden zo hun politieke invloedsfeer uit te breiden.”

Het materiaal werd vooral veel in Egypte en Mesopotamië gemaakt. Maar opmerkelijk genoeg ook in het kleine stadje Deir Alla. Franken vond daar begin jaren zestig twee identieke schaaltjes van ongeveer tien bij vijftien centimeter tussen de restanten van twee tempels. Het was de eerste keer dat dergelijke schaaltjes werden aangetroffen. “Ik heb ze chemisch geanalyseerd”, zegt Groot, “en ik kon geen overeenkomst vinden met faience uit andere streken. Het lijkt erop dat de lokale elite ambachtslieden kon aanzetten of kon aantrekken om faience-vaatwerk te produceren.”

Metallische kleur
Een nog belangrijker vondst waren wellicht de vier fragmenten van een kom, wederom met een vorm die de archeologen nooit eerder hadden gezien. De fragmenten zijn bedekt met een koper- en een chromietglazuur. Door het gebruik van de chroomhoudende pigmenten kreeg de kom een fonkelende metallische kleur. “Zoiets hadden we nog nooit gezien bij aardewerk uit die periode”, zegt Groot. “Aangenomen werd dat chroomhoudende pigmenten pas zo’n 1200 jaar later voor het eerst werden gebruikt, in de Romeinse tijd.”
Chromiet (een erts van chroom) komt alleen voor in Noord-Syrië en Anatolië. Groot: “Hebben de inwoners van Deir Alla de kom geïmporteerd? Dat zou kunnen. Maar de vorm kennen we niet uit de omringende gebieden. Het zou kunnen dat ze alleen het pigment hebben geïmporteerd en zelf de kom hebben gemaakt.”

Onderzoek met een transmissie elektronenmicroscoop wees uit dat het chroomhoudend pigment chromiet, behalve de kleur en schittering die het aan het aardewerk geeft, nog een andere belangrijke functie vervult. De chroomhoudende pigmentdeeltjes fungeren ook als kernen waartegen het gesmolten kwarts uitkristalliseert tot uitzonderlijk mooie sferisch gevormde kristallen als het afkoelt.

Röntgenbombardement
Door de elektronenmicroscopie te combineren met zogeheten energy dispersive X-ray spectroscopy konden de onderzoekers alle zware elementen in het chromiet nauwkeurig in kaart brengen. Bij energy dispersive X-ray spectroscopy bombarderen onderzoekers een monster met hoog energetische röntgenstraling of gammastraling. Vervolgens meten ze de straling die de aangeslagen atomen weer uitzenden.

Met deze techniek ontdekten de onderzoekers ook dat de glazuurlaag deels bestaat uit het silicaathoudende mineraal augiet. Een opmerkelijke vondst, want het is een hele kunst om dat materiaal mooi te laten kristalliseren.
“We hebben geprobeerd de faience na te maken, maar het is ons niet gelukt”, zegt Groot. “Veel factoren zijn van belang, zoals de snelheid waarmee je het gesmolten mineraal laat afkoelen, de precieze samenstelling van het augiet en de concentratie chromiet in het mengsel. Dat de ambachtslieden deze faience wisten te maken, wijst erop dat ze zeer innovatief waren. Die kunst is later verloren gegaan.”

Hoe kwam Deir Alla zo rijk dat er een elite ontstond die naar eigen smaak faience lokaal kon laten fabriceren en dat er zo’n grote vraag ontstond dat ambachtslieden heel nieuwe technologieën ontwikkelden? “Waarschijnlijk lag het gebied heel strategisch op een handelsroute tussen Egypte en Mesopotamië waardoor het heel welvarend was”, vermoedt Groot.

Naar de Filistijnen
Het belang van het gebied blijkt bovendien door de aanwezigheid van een faiencevaas met het insigne van de vrouwelijke farao Tausert, die regeerde van ongeveer 1191-1190 voor Christus. Mogelijk wilde Egypte haar goede wil tonen door deze vaas aan een tempel in Deir Alla te schenken. Op die manier hoopte Egypte wellicht de afbrokkelende invloed in de regio tegen te gaan. In die tijd stond het Egyptische rijk namelijk op instorten. Vanuit het Egeïsche gebied (Griekenland) trokken de Filistijnen de Levant binnen. Het Westelijke deel van de Levant ging naar de Filistijnen. De Jordaanvallei en Deir Alla niet. Niet letterlijk althans. Vlak nadat farao Tausert de vaas aan het stadje schonk, werd het verwoest door een aardbeving. De rijke hofcultuur is daarna nooit teruggekeerd, zo vertellen de scherven.

Het Delfts/Leidse faience-onderzoek komt met de promotie van Groot ten einde. De archeoloog stort zich na de verdediging van zijn proefschrift op aardewerk uit het Caribische gebied, wederom in samenwerking met Delftse materiaalwetenschappers.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.