De jaarlijkse hoogtijdagen zijn weer voorbij: de Leermeesterprijs van het Universiteitsfonds is donderdag uitgereikt, en de ‘verjaardag’ van de universiteit is vrijdag gevierd tijdens de dies.
Wat spannende, feestelijke bijeenkomsten hadden kunnen zijn, waren gemiddeld genomen saaie zittingen, waarbij de universiteit zich niet op een moderne, ‘klantvriendelijke’ manier presenteerde.
Hoe laat je zien dat je een voortreffelijke leermeester in huis hebt, die, in de woorden van de jurering, ‘school’ heeft gemaakt? Natuurlijk, je laat een mooi samenvattend juryrapport opstellen, en je laat dat in gezelschap van familieleden en vrienden met humorvolle en collegiale lof uitreiken door de hoogste leermeester van onze instelling: de rector magnificus.
Wie goed luistert naar dat juryrapport hoort dat studenten, promovendi en collega’s echt naar hun mening gevraagd zijn: dat wordt in een mooie brief opgeschreven, en uit die mooie brieven haalt de jury weer de mooiste zinnen. Tot een spannende presentatie leidt dat niet. En veel jonge mensen kwamen dan ook niet naar de huldiging van prof. Joost Walraven van Citg, de man die dit jaar symbool is van alle kwaliteiten waar de TU trots op is.
Het kan zo veel interessanter: laat betrokkenen zelf hun verhaal komen doen, laat ze dat illustreren met filmbeelden van roemruchte colleges, laat de studievereniging de anekdotes over die leuke buitenlandse reizen zelf komen vertellen, laat een promovendus persoonlijk komen vertellen hoe zijn professor hem of haar over het dode punt geholpen heeft, enzovoorts. Nog mooier zou het zijn als dat kon gebeuren in een heuse collegezaal of voor een zaal vol proffen en onderwijsdirecteuren die allemaal het jaar daarop die prijs zouden willen binnenslepen. Misschien zou de leermeester elk jaar voor zo’n gezelschap dan direct een soort masterclass kunnen geven . dan wordt meteen zichtbaar wat de TU aan kwaliteit in huis heeft.
Met de dies is iets soortgelijks aan de hand. Al zijn er al stappen gezet om het plechtige academische ritueel (het cortÈge, de toga’s, vaak ook de zitting van het college voor de promoties) te veraangenamen. De voorzitter van het college van bestuur liet nu een heuse ghostwriter los op zijn tekst, en gebruikt Powerpoint om die te illustreren. En de rector (wiens ‘feestje’ de dies eigenlijk is) ging een debat aan met een buitenstaander, in dit geval journalist Henk Hofland. Eerder al deed hij iets soortgelijks met schrijver Marcel Möring.
Maar het programma is zó dichtgetimmerd dat bijna geen programmaonderdeel tot zijn recht komt. Diesspreker prof. Lina Sarro moest zich in straaljagertempo door haar vak van microsysteemtechnologie heen vechten, wat voor de vele leken onder haar gehoor tot een opsomming van vooral veel afkortingen leek te leiden.
Voor voordracht en dankwoord van de eredoctor is standaard in het programma net een kwartiertje beschikbaar. Ongetwijfeld gebeurt dat in de voorgeschreven en opgelezen rituele zinnen volgens een oude traditie, maar laat de universiteit hier niet een kans lopen nader kennis te maken met haar eredoctoren? Ook ‘gewone’ promoties gaan immers vergezeld van een publiekspraatje.
Het debat tussen rector Jacob Fokkema en Henk Hofland leed eveneens aan tijdgebrek. De heren kwamen net lekker op gang of ze werden al weer afgeblazen. En zou ook hier moderne technologie niet wat kunnen helpen? Een mooi groot scherm bijvoorbeeld, waarop de sprekers uitvergroot geprojecteerd worden, zodat zo’n debat ook verder weg in de zaal wat spannender wordt?
Meer tijd inruimen voor sommige programmaonderdelen betekent ook herverkavelen in andere. Misschien dat de collegeleden hun ‘troonredes’ wat anders over het jaar kunnen verdelen? Er zijn tenslotte drie collegeleden en drie hoogtijdagen die ieder een eigen karakter hebben: opening academisch jaar (onderwijs), technologiedag (maatschappij) en dies (wetenschap).
Maar als het programma echt spannend wordt, mag het van een geboeid publiek ook wel een kwartiertje langer duren. Die borrel met bitterbal staat heus klaar.
Richard Meijer
De jaarlijkse hoogtijdagen zijn weer voorbij: de Leermeesterprijs van het Universiteitsfonds is donderdag uitgereikt, en de ‘verjaardag’ van de universiteit is vrijdag gevierd tijdens de dies. Wat spannende, feestelijke bijeenkomsten hadden kunnen zijn, waren gemiddeld genomen saaie zittingen, waarbij de universiteit zich niet op een moderne, ‘klantvriendelijke’ manier presenteerde.
Hoe laat je zien dat je een voortreffelijke leermeester in huis hebt, die, in de woorden van de jurering, ‘school’ heeft gemaakt? Natuurlijk, je laat een mooi samenvattend juryrapport opstellen, en je laat dat in gezelschap van familieleden en vrienden met humorvolle en collegiale lof uitreiken door de hoogste leermeester van onze instelling: de rector magnificus.
Wie goed luistert naar dat juryrapport hoort dat studenten, promovendi en collega’s echt naar hun mening gevraagd zijn: dat wordt in een mooie brief opgeschreven, en uit die mooie brieven haalt de jury weer de mooiste zinnen. Tot een spannende presentatie leidt dat niet. En veel jonge mensen kwamen dan ook niet naar de huldiging van prof. Joost Walraven van Citg, de man die dit jaar symbool is van alle kwaliteiten waar de TU trots op is.
Het kan zo veel interessanter: laat betrokkenen zelf hun verhaal komen doen, laat ze dat illustreren met filmbeelden van roemruchte colleges, laat de studievereniging de anekdotes over die leuke buitenlandse reizen zelf komen vertellen, laat een promovendus persoonlijk komen vertellen hoe zijn professor hem of haar over het dode punt geholpen heeft, enzovoorts. Nog mooier zou het zijn als dat kon gebeuren in een heuse collegezaal of voor een zaal vol proffen en onderwijsdirecteuren die allemaal het jaar daarop die prijs zouden willen binnenslepen. Misschien zou de leermeester elk jaar voor zo’n gezelschap dan direct een soort masterclass kunnen geven . dan wordt meteen zichtbaar wat de TU aan kwaliteit in huis heeft.
Met de dies is iets soortgelijks aan de hand. Al zijn er al stappen gezet om het plechtige academische ritueel (het cortÈge, de toga’s, vaak ook de zitting van het college voor de promoties) te veraangenamen. De voorzitter van het college van bestuur liet nu een heuse ghostwriter los op zijn tekst, en gebruikt Powerpoint om die te illustreren. En de rector (wiens ‘feestje’ de dies eigenlijk is) ging een debat aan met een buitenstaander, in dit geval journalist Henk Hofland. Eerder al deed hij iets soortgelijks met schrijver Marcel Möring.
Maar het programma is zó dichtgetimmerd dat bijna geen programmaonderdeel tot zijn recht komt. Diesspreker prof. Lina Sarro moest zich in straaljagertempo door haar vak van microsysteemtechnologie heen vechten, wat voor de vele leken onder haar gehoor tot een opsomming van vooral veel afkortingen leek te leiden.
Voor voordracht en dankwoord van de eredoctor is standaard in het programma net een kwartiertje beschikbaar. Ongetwijfeld gebeurt dat in de voorgeschreven en opgelezen rituele zinnen volgens een oude traditie, maar laat de universiteit hier niet een kans lopen nader kennis te maken met haar eredoctoren? Ook ‘gewone’ promoties gaan immers vergezeld van een publiekspraatje.
Het debat tussen rector Jacob Fokkema en Henk Hofland leed eveneens aan tijdgebrek. De heren kwamen net lekker op gang of ze werden al weer afgeblazen. En zou ook hier moderne technologie niet wat kunnen helpen? Een mooi groot scherm bijvoorbeeld, waarop de sprekers uitvergroot geprojecteerd worden, zodat zo’n debat ook verder weg in de zaal wat spannender wordt?
Meer tijd inruimen voor sommige programmaonderdelen betekent ook herverkavelen in andere. Misschien dat de collegeleden hun ‘troonredes’ wat anders over het jaar kunnen verdelen? Er zijn tenslotte drie collegeleden en drie hoogtijdagen die ieder een eigen karakter hebben: opening academisch jaar (onderwijs), technologiedag (maatschappij) en dies (wetenschap).
Maar als het programma echt spannend wordt, mag het van een geboeid publiek ook wel een kwartiertje langer duren. Die borrel met bitterbal staat heus klaar.
Richard Meijer
Comments are closed.