Beeldschermfanaten in de jaren negentig gaan wellicht primitiever om met informatie dan ze zich realiseren. Dr.ir. Christian Jongeneel dook namens de faculteit Technische Wiskunde en Informatica tweeëneenhalf jaar onder in de bibliotheek en zocht het gebruik van informatie door mens en computer tot de bodem uit.
Afgelopen dinsdag presenteerde hij zijn promotiewerk.
,,Het belangrijkste nut van de filosofie is dat zij leuk is voor haar beoefenaren.” En: ,,Het probleem van de kloof tussen alfa’s en beta’s is niet zozeer de kloof zelf, als wel het feit dat de betrokkenen liever in de kloof staren dan naar de overkant.” Deze ironische promotiestellingen uit Jongeneels proefschrift zijn hem op het lijf geschreven. Hoewel van huis uit een informaticus, slaagde Jongeneel er in te promoveren zonder een automatiseringsplan op te zetten, een proefopstelling te bouwen of ook maar één regel Pascalcode te schrijven. Verre van dat zelfs. Onder de vlag van Technische Wiskunde en Informatica wist hij zich ongehinderd op een bonte verzameling mythologische, psychologische, filosofische, alsook taal-, wis- en natuurkundige boekwerken te storten. Tweeëneenhalf jaar lang tuurde hij over de kloof.
Het vraagstuk dat Jongeneel met zijn boekenlijst wilde oplossen werd geboren uit een vraag die hem tijdens zijn studie al bezig hield: Welke kijk hebben computerwetenschappers eigenlijk op informatie? Het zat hem dwars dat het praktijkgerichte vakkenpakket een dergelijke rode draad ontbeerde. Voeg daar een kennismaking met filosofische werken op een kwetsbare leeftijd (‘twintig’) aan toe en een neurose is geboren, vertelt Jongeneel gekscherend.
Bij het vorderen van zijn literatuuronderzoek scherpte hij zijn vraag tot het invullen van een driedeling, welke de (programmeer-)methoden in de computerwetenschappen paart aan menselijke wijzen van omgaan met informatie. De indeling is gestoeld op drie traditionele wijzen van omgaan met informatie. Het resultaat is een breed georienteerd boek dat eerder aan een vlot naslagwerk dan aan een proefschrift doet denken.
Zijn onderzoek wierp hem tevens de mogelijkheid in de schoot naar overeenkomende filosofische problemen in omgangswijzen met informatie enerzijds en de computerwetenschappen anderzijds te speuren. Om zijn classificatie zo helder mogelijk te duiden, wordt in zijn proefschrift elk van de drie indelingen afwisselend gekarakteriseerd door zowel de passende wetenschappelijke discipline als de door hem geassocieerde computerwetenschap en de bijpassende cultuur.
Apekool
Informatie is een minder grijpbaar begrip dan het op het eerste gezicht lijkt. Informatie heeft alles te maken met betekenis, betekenis weer met communicatie, en communicatiemet taal. Als er één voertuig is dat zich leent voor misverstanden, dan is het de laatste wel. Ad hoc verbanden, of het nu wijsheid of apekool betreft, laten zich in een oogwenk vormen. Wie op het Internet ooit een ruzietje trachtte te volgen, weet met welk pervers gemak de taal zich voor eenieders karretje laat spannen.
In Jongeneels eerste classificatie staat taal dan ook op eenzelfde lijn met de primitieve culturen. Verbanden worden ad hoc gelegd, spelregels ontbreken. Een uiterste voorbeeld van zo’n (mentaal gelegd) verband zijn Cro-Magnon jagers die dertig- tot tienduizend jaar voor Christus met bezwerende woorden als wapens rotstekeningen van buffels te lijf gingen. Antropologen menen dat in de belevingswereld van de jagers het ritueel ‘doden’ van een tekening evenveel waarde had als het doden van een echt dier.
Terug naar de tegenwoordige tijd. In de informatica is dit gebrek aan een rigide structuur in programmeertalen als Pascal, C en Cobol te vinden, betoogt Jongeneel. Alle voorschriften ten spijt leidt de geboden programmeervrijheid gemakkelijk tot ambiguiteiten en ongewenste verbanden. Menig programmeur weet zich bij de zenuwslopende speurtocht naar obscure bugs begeleid door complottheorieën die een geheime dienst van een middelgroot land niet zouden misstaan. Voorbij de grens van tienduizend regels instructies zijn foutloze programma’s een zeldzaamheid.
Dubbelzinnigheid kan het hoofd worden geboden dank zij de zogeheten functionele talen als Lisp en Miranda. Programma’s in deze talen draaien veilig in een door logica ingesnoerd stramien, wat zich echter weer wreekt in een beperkte (commerciele) inzetbaarheid – zulke programma’s verlaten zelden het universiteitsterrein.
Keurslijf
Deze tak van informatica bracht Jongeneel onder in de tweede wijze van omgaan met informatie: informatie wordt wel degelijk in samenhang gezien, maar louter volgens strenge, onveranderlijke regels. Nieuwe kennis zal voor altijd in hetzelfde keurslijf gedwongen moeten worden. De cultuur vanwaaruit een dergelijk feilloos en alomvattend denken als bron van herkomst wordt gedacht, is de Oosterse. De wetenschap die hierop aansluit moet dan wel de wiskunde zijn. Let wel: in elke cultuur kunnen alledrie de omgangswijzen vredig naast elkaar voorkomen, zoniet elkaar aanvullen. Welke er uit springt, verschilt per cultuur.
Voor zijn derde en laatste classificatie: informatie hangt onderling samen, maar verandert door de tijd, komen de Westerse cultuur respectievelijk de natuurkunde in aanmerking. Natuurkunde, omdat fysici niet te beroerd zijn afstand te nemen van eerdere theorieën als deze beperkt geldig blijken of door nieuw waargenomen feiten om zeep worden gebracht; denk aan Newtons wisseling van de wacht met Einstein of de omhelzing van de quantummechanica. En aangezien de populaire neurale netwerken zich evenzo aan de regels van zo’n leerproces houden, mogen deze de parallel met de bijpassende informaticamethodiek dragen.
Zoals eerder gezegd, wilde Jongeneel ook de plaats vanfilosofische dilemma’s binnen en buiten de informatica in de indeling vangen. Hoe meer zijn indeling zulke parallellen weet te trekken, hoe groter de kans dat zijn indeling inderdaad een verborgen doorgeefluik tussen de omgangswijzen met informatie door de mens in het algemeen en de informaticus in het bijzonder lijkt bloot te leggen. Dit is hem nog het treffendst gelukt binnen de tweede indeling; de wens informatie alomvattend te rangschikken. De hieronder geschaarde wiskunde, en in wezen elk formeel systeem, heeft namelijk te kampen met een in 1931 door Kurt Gödel bewezen stelling dat voor elk systeem altijd een bewering valt te construeren die niet binnen dat systeem valt af te leiden. Het streven naar een alomvattend denkraam is hierdoor al bij voorbaat een illusie.
Legpuzzel
Een overeenkomend en berucht dilemma waar Artificial Intelligence wetenschappers al decennia lang om over straat rollen, is de vraag: ,,Zullen computers (ooit) kunnen denken?” Omdat het werkwoord ‘denken’ ook onszelf in het raadsel betrekt, immers, wat mag dan wel onder denken verstaan worden, is dit niets dan een poging zowel de computer als het menselijk brein onder één en dezelfde noemer te vangen. En hoort het evengoed in de tweede indeling thuis. Bovendien heeft ook deze discussie het aan de stok met Gödel, omdat een computer zich geheel in wiskundige termen laat beschrijven. Hier ‘werkt’ de classificatie, aldus Jongeneel.
Misschien is het wat overdreven de classificatie zaligmakend te noemen, of om te spreken van een verborgen, ‘subcultureel’ mechanisme. Een informaticus is immers ook maar een mens. Wel laat Jongeneel ons via deze bril kennis maken met een groot aantal boeiend gebrachte historische, culturele en wetenschapsfilosofische verhandelingen. Of de lezer na lezing de bril ophoudt, is aan de lezer zelf. Zelf vergelijkt hij zijn werk met een legpuzzel, waarvan de stukken wellicht ook op een andere manier passen.
Een van de commissieleden, niet onbekend om zijn rigide ‘brood op de plank’ mentaliteit, ziet er al vast niets in, grijnst Jongeneel. Zijn toegankelijke literatuuronderzoek zelf biedt daarentegen zoveel leesplezier, dat uitgeverij Kluwer daar anders over denkt. Zodra de Nederlandse vertaling klaar is, gaat zijn boek de boekwinkel in. De bal ligt bij u.
,
Beeldschermfanaten in de jaren negentig gaan wellicht primitiever om met informatie dan ze zich realiseren. Dr.ir. Christian Jongeneel dook namens de faculteit Technische Wiskunde en Informatica tweeëneenhalf jaar onder in de bibliotheek en zocht het gebruik van informatie door mens en computer tot de bodem uit. Afgelopen dinsdag presenteerde hij zijn promotiewerk.
,,Het belangrijkste nut van de filosofie is dat zij leuk is voor haar beoefenaren.” En: ,,Het probleem van de kloof tussen alfa’s en beta’s is niet zozeer de kloof zelf, als wel het feit dat de betrokkenen liever in de kloof staren dan naar de overkant.” Deze ironische promotiestellingen uit Jongeneels proefschrift zijn hem op het lijf geschreven. Hoewel van huis uit een informaticus, slaagde Jongeneel er in te promoveren zonder een automatiseringsplan op te zetten, een proefopstelling te bouwen of ook maar één regel Pascalcode te schrijven. Verre van dat zelfs. Onder de vlag van Technische Wiskunde en Informatica wist hij zich ongehinderd op een bonte verzameling mythologische, psychologische, filosofische, alsook taal-, wis- en natuurkundige boekwerken te storten. Tweeëneenhalf jaar lang tuurde hij over de kloof.
Het vraagstuk dat Jongeneel met zijn boekenlijst wilde oplossen werd geboren uit een vraag die hem tijdens zijn studie al bezig hield: Welke kijk hebben computerwetenschappers eigenlijk op informatie? Het zat hem dwars dat het praktijkgerichte vakkenpakket een dergelijke rode draad ontbeerde. Voeg daar een kennismaking met filosofische werken op een kwetsbare leeftijd (‘twintig’) aan toe en een neurose is geboren, vertelt Jongeneel gekscherend.
Bij het vorderen van zijn literatuuronderzoek scherpte hij zijn vraag tot het invullen van een driedeling, welke de (programmeer-)methoden in de computerwetenschappen paart aan menselijke wijzen van omgaan met informatie. De indeling is gestoeld op drie traditionele wijzen van omgaan met informatie. Het resultaat is een breed georienteerd boek dat eerder aan een vlot naslagwerk dan aan een proefschrift doet denken.
Zijn onderzoek wierp hem tevens de mogelijkheid in de schoot naar overeenkomende filosofische problemen in omgangswijzen met informatie enerzijds en de computerwetenschappen anderzijds te speuren. Om zijn classificatie zo helder mogelijk te duiden, wordt in zijn proefschrift elk van de drie indelingen afwisselend gekarakteriseerd door zowel de passende wetenschappelijke discipline als de door hem geassocieerde computerwetenschap en de bijpassende cultuur.
Apekool
Informatie is een minder grijpbaar begrip dan het op het eerste gezicht lijkt. Informatie heeft alles te maken met betekenis, betekenis weer met communicatie, en communicatiemet taal. Als er één voertuig is dat zich leent voor misverstanden, dan is het de laatste wel. Ad hoc verbanden, of het nu wijsheid of apekool betreft, laten zich in een oogwenk vormen. Wie op het Internet ooit een ruzietje trachtte te volgen, weet met welk pervers gemak de taal zich voor eenieders karretje laat spannen.
In Jongeneels eerste classificatie staat taal dan ook op eenzelfde lijn met de primitieve culturen. Verbanden worden ad hoc gelegd, spelregels ontbreken. Een uiterste voorbeeld van zo’n (mentaal gelegd) verband zijn Cro-Magnon jagers die dertig- tot tienduizend jaar voor Christus met bezwerende woorden als wapens rotstekeningen van buffels te lijf gingen. Antropologen menen dat in de belevingswereld van de jagers het ritueel ‘doden’ van een tekening evenveel waarde had als het doden van een echt dier.
Terug naar de tegenwoordige tijd. In de informatica is dit gebrek aan een rigide structuur in programmeertalen als Pascal, C en Cobol te vinden, betoogt Jongeneel. Alle voorschriften ten spijt leidt de geboden programmeervrijheid gemakkelijk tot ambiguiteiten en ongewenste verbanden. Menig programmeur weet zich bij de zenuwslopende speurtocht naar obscure bugs begeleid door complottheorieën die een geheime dienst van een middelgroot land niet zouden misstaan. Voorbij de grens van tienduizend regels instructies zijn foutloze programma’s een zeldzaamheid.
Dubbelzinnigheid kan het hoofd worden geboden dank zij de zogeheten functionele talen als Lisp en Miranda. Programma’s in deze talen draaien veilig in een door logica ingesnoerd stramien, wat zich echter weer wreekt in een beperkte (commerciele) inzetbaarheid – zulke programma’s verlaten zelden het universiteitsterrein.
Keurslijf
Deze tak van informatica bracht Jongeneel onder in de tweede wijze van omgaan met informatie: informatie wordt wel degelijk in samenhang gezien, maar louter volgens strenge, onveranderlijke regels. Nieuwe kennis zal voor altijd in hetzelfde keurslijf gedwongen moeten worden. De cultuur vanwaaruit een dergelijk feilloos en alomvattend denken als bron van herkomst wordt gedacht, is de Oosterse. De wetenschap die hierop aansluit moet dan wel de wiskunde zijn. Let wel: in elke cultuur kunnen alledrie de omgangswijzen vredig naast elkaar voorkomen, zoniet elkaar aanvullen. Welke er uit springt, verschilt per cultuur.
Voor zijn derde en laatste classificatie: informatie hangt onderling samen, maar verandert door de tijd, komen de Westerse cultuur respectievelijk de natuurkunde in aanmerking. Natuurkunde, omdat fysici niet te beroerd zijn afstand te nemen van eerdere theorieën als deze beperkt geldig blijken of door nieuw waargenomen feiten om zeep worden gebracht; denk aan Newtons wisseling van de wacht met Einstein of de omhelzing van de quantummechanica. En aangezien de populaire neurale netwerken zich evenzo aan de regels van zo’n leerproces houden, mogen deze de parallel met de bijpassende informaticamethodiek dragen.
Zoals eerder gezegd, wilde Jongeneel ook de plaats vanfilosofische dilemma’s binnen en buiten de informatica in de indeling vangen. Hoe meer zijn indeling zulke parallellen weet te trekken, hoe groter de kans dat zijn indeling inderdaad een verborgen doorgeefluik tussen de omgangswijzen met informatie door de mens in het algemeen en de informaticus in het bijzonder lijkt bloot te leggen. Dit is hem nog het treffendst gelukt binnen de tweede indeling; de wens informatie alomvattend te rangschikken. De hieronder geschaarde wiskunde, en in wezen elk formeel systeem, heeft namelijk te kampen met een in 1931 door Kurt Gödel bewezen stelling dat voor elk systeem altijd een bewering valt te construeren die niet binnen dat systeem valt af te leiden. Het streven naar een alomvattend denkraam is hierdoor al bij voorbaat een illusie.
Legpuzzel
Een overeenkomend en berucht dilemma waar Artificial Intelligence wetenschappers al decennia lang om over straat rollen, is de vraag: ,,Zullen computers (ooit) kunnen denken?” Omdat het werkwoord ‘denken’ ook onszelf in het raadsel betrekt, immers, wat mag dan wel onder denken verstaan worden, is dit niets dan een poging zowel de computer als het menselijk brein onder één en dezelfde noemer te vangen. En hoort het evengoed in de tweede indeling thuis. Bovendien heeft ook deze discussie het aan de stok met Gödel, omdat een computer zich geheel in wiskundige termen laat beschrijven. Hier ‘werkt’ de classificatie, aldus Jongeneel.
Misschien is het wat overdreven de classificatie zaligmakend te noemen, of om te spreken van een verborgen, ‘subcultureel’ mechanisme. Een informaticus is immers ook maar een mens. Wel laat Jongeneel ons via deze bril kennis maken met een groot aantal boeiend gebrachte historische, culturele en wetenschapsfilosofische verhandelingen. Of de lezer na lezing de bril ophoudt, is aan de lezer zelf. Zelf vergelijkt hij zijn werk met een legpuzzel, waarvan de stukken wellicht ook op een andere manier passen.
Een van de commissieleden, niet onbekend om zijn rigide ‘brood op de plank’ mentaliteit, ziet er al vast niets in, grijnst Jongeneel. Zijn toegankelijke literatuuronderzoek zelf biedt daarentegen zoveel leesplezier, dat uitgeverij Kluwer daar anders over denkt. Zodra de Nederlandse vertaling klaar is, gaat zijn boek de boekwinkel in. De bal ligt bij u.
Beeldschermfanaten in de jaren negentig gaan wellicht primitiever om met informatie dan ze zich realiseren. Dr.ir. Christian Jongeneel dook namens de faculteit Technische Wiskunde en Informatica tweeëneenhalf jaar onder in de bibliotheek en zocht het gebruik van informatie door mens en computer tot de bodem uit. Afgelopen dinsdag presenteerde hij zijn promotiewerk.
,,Het belangrijkste nut van de filosofie is dat zij leuk is voor haar beoefenaren.” En: ,,Het probleem van de kloof tussen alfa’s en beta’s is niet zozeer de kloof zelf, als wel het feit dat de betrokkenen liever in de kloof staren dan naar de overkant.” Deze ironische promotiestellingen uit Jongeneels proefschrift zijn hem op het lijf geschreven. Hoewel van huis uit een informaticus, slaagde Jongeneel er in te promoveren zonder een automatiseringsplan op te zetten, een proefopstelling te bouwen of ook maar één regel Pascalcode te schrijven. Verre van dat zelfs. Onder de vlag van Technische Wiskunde en Informatica wist hij zich ongehinderd op een bonte verzameling mythologische, psychologische, filosofische, alsook taal-, wis- en natuurkundige boekwerken te storten. Tweeëneenhalf jaar lang tuurde hij over de kloof.
Het vraagstuk dat Jongeneel met zijn boekenlijst wilde oplossen werd geboren uit een vraag die hem tijdens zijn studie al bezig hield: Welke kijk hebben computerwetenschappers eigenlijk op informatie? Het zat hem dwars dat het praktijkgerichte vakkenpakket een dergelijke rode draad ontbeerde. Voeg daar een kennismaking met filosofische werken op een kwetsbare leeftijd (‘twintig’) aan toe en een neurose is geboren, vertelt Jongeneel gekscherend.
Bij het vorderen van zijn literatuuronderzoek scherpte hij zijn vraag tot het invullen van een driedeling, welke de (programmeer-)methoden in de computerwetenschappen paart aan menselijke wijzen van omgaan met informatie. De indeling is gestoeld op drie traditionele wijzen van omgaan met informatie. Het resultaat is een breed georienteerd boek dat eerder aan een vlot naslagwerk dan aan een proefschrift doet denken.
Zijn onderzoek wierp hem tevens de mogelijkheid in de schoot naar overeenkomende filosofische problemen in omgangswijzen met informatie enerzijds en de computerwetenschappen anderzijds te speuren. Om zijn classificatie zo helder mogelijk te duiden, wordt in zijn proefschrift elk van de drie indelingen afwisselend gekarakteriseerd door zowel de passende wetenschappelijke discipline als de door hem geassocieerde computerwetenschap en de bijpassende cultuur.
Apekool
Informatie is een minder grijpbaar begrip dan het op het eerste gezicht lijkt. Informatie heeft alles te maken met betekenis, betekenis weer met communicatie, en communicatiemet taal. Als er één voertuig is dat zich leent voor misverstanden, dan is het de laatste wel. Ad hoc verbanden, of het nu wijsheid of apekool betreft, laten zich in een oogwenk vormen. Wie op het Internet ooit een ruzietje trachtte te volgen, weet met welk pervers gemak de taal zich voor eenieders karretje laat spannen.
In Jongeneels eerste classificatie staat taal dan ook op eenzelfde lijn met de primitieve culturen. Verbanden worden ad hoc gelegd, spelregels ontbreken. Een uiterste voorbeeld van zo’n (mentaal gelegd) verband zijn Cro-Magnon jagers die dertig- tot tienduizend jaar voor Christus met bezwerende woorden als wapens rotstekeningen van buffels te lijf gingen. Antropologen menen dat in de belevingswereld van de jagers het ritueel ‘doden’ van een tekening evenveel waarde had als het doden van een echt dier.
Terug naar de tegenwoordige tijd. In de informatica is dit gebrek aan een rigide structuur in programmeertalen als Pascal, C en Cobol te vinden, betoogt Jongeneel. Alle voorschriften ten spijt leidt de geboden programmeervrijheid gemakkelijk tot ambiguiteiten en ongewenste verbanden. Menig programmeur weet zich bij de zenuwslopende speurtocht naar obscure bugs begeleid door complottheorieën die een geheime dienst van een middelgroot land niet zouden misstaan. Voorbij de grens van tienduizend regels instructies zijn foutloze programma’s een zeldzaamheid.
Dubbelzinnigheid kan het hoofd worden geboden dank zij de zogeheten functionele talen als Lisp en Miranda. Programma’s in deze talen draaien veilig in een door logica ingesnoerd stramien, wat zich echter weer wreekt in een beperkte (commerciele) inzetbaarheid – zulke programma’s verlaten zelden het universiteitsterrein.
Keurslijf
Deze tak van informatica bracht Jongeneel onder in de tweede wijze van omgaan met informatie: informatie wordt wel degelijk in samenhang gezien, maar louter volgens strenge, onveranderlijke regels. Nieuwe kennis zal voor altijd in hetzelfde keurslijf gedwongen moeten worden. De cultuur vanwaaruit een dergelijk feilloos en alomvattend denken als bron van herkomst wordt gedacht, is de Oosterse. De wetenschap die hierop aansluit moet dan wel de wiskunde zijn. Let wel: in elke cultuur kunnen alledrie de omgangswijzen vredig naast elkaar voorkomen, zoniet elkaar aanvullen. Welke er uit springt, verschilt per cultuur.
Voor zijn derde en laatste classificatie: informatie hangt onderling samen, maar verandert door de tijd, komen de Westerse cultuur respectievelijk de natuurkunde in aanmerking. Natuurkunde, omdat fysici niet te beroerd zijn afstand te nemen van eerdere theorieën als deze beperkt geldig blijken of door nieuw waargenomen feiten om zeep worden gebracht; denk aan Newtons wisseling van de wacht met Einstein of de omhelzing van de quantummechanica. En aangezien de populaire neurale netwerken zich evenzo aan de regels van zo’n leerproces houden, mogen deze de parallel met de bijpassende informaticamethodiek dragen.
Zoals eerder gezegd, wilde Jongeneel ook de plaats vanfilosofische dilemma’s binnen en buiten de informatica in de indeling vangen. Hoe meer zijn indeling zulke parallellen weet te trekken, hoe groter de kans dat zijn indeling inderdaad een verborgen doorgeefluik tussen de omgangswijzen met informatie door de mens in het algemeen en de informaticus in het bijzonder lijkt bloot te leggen. Dit is hem nog het treffendst gelukt binnen de tweede indeling; de wens informatie alomvattend te rangschikken. De hieronder geschaarde wiskunde, en in wezen elk formeel systeem, heeft namelijk te kampen met een in 1931 door Kurt Gödel bewezen stelling dat voor elk systeem altijd een bewering valt te construeren die niet binnen dat systeem valt af te leiden. Het streven naar een alomvattend denkraam is hierdoor al bij voorbaat een illusie.
Legpuzzel
Een overeenkomend en berucht dilemma waar Artificial Intelligence wetenschappers al decennia lang om over straat rollen, is de vraag: ,,Zullen computers (ooit) kunnen denken?” Omdat het werkwoord ‘denken’ ook onszelf in het raadsel betrekt, immers, wat mag dan wel onder denken verstaan worden, is dit niets dan een poging zowel de computer als het menselijk brein onder één en dezelfde noemer te vangen. En hoort het evengoed in de tweede indeling thuis. Bovendien heeft ook deze discussie het aan de stok met Gödel, omdat een computer zich geheel in wiskundige termen laat beschrijven. Hier ‘werkt’ de classificatie, aldus Jongeneel.
Misschien is het wat overdreven de classificatie zaligmakend te noemen, of om te spreken van een verborgen, ‘subcultureel’ mechanisme. Een informaticus is immers ook maar een mens. Wel laat Jongeneel ons via deze bril kennis maken met een groot aantal boeiend gebrachte historische, culturele en wetenschapsfilosofische verhandelingen. Of de lezer na lezing de bril ophoudt, is aan de lezer zelf. Zelf vergelijkt hij zijn werk met een legpuzzel, waarvan de stukken wellicht ook op een andere manier passen.
Een van de commissieleden, niet onbekend om zijn rigide ‘brood op de plank’ mentaliteit, ziet er al vast niets in, grijnst Jongeneel. Zijn toegankelijke literatuuronderzoek zelf biedt daarentegen zoveel leesplezier, dat uitgeverij Kluwer daar anders over denkt. Zodra de Nederlandse vertaling klaar is, gaat zijn boek de boekwinkel in. De bal ligt bij u.
Comments are closed.