Naast literatuur- en Nobelprijzen worden in de herfst traditioneel ook de prijzen voor de beste Delftse afstudeerders uitgereikt. De veertien uitverkoren studenten ontvingen afgelopen vrijdag hun erepenning van het Delftse Universiteitsfonds.
Waarom juist zij? En wat voor rol speelt de begeleider? Vier afstudeerders aan het woord, en vier keer de man achter de afstudeerder.
PIERRE LOOMAN EN TJEU LEMMENS
Je kon het toen al zien
Pierre Looman studeerde af bij Geodesie, aan de vakgroep remote sensing en fotogrammotrie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Some considerations on quality aspects of low level image processing’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr.ir. M.G. Vosselman; zijn begeleidende docent was ir. M.J.P.M. (Tjeu) Lemmens.
Looman: ,,Tijdens de eerste jaren van mijn studie zag ik op een gegeven moment in een kamer op de faculteit zo’n satellietfoto hangen van Nederland. Die wilde ik graag hebben. Het onderwerp interesseerde me niet zo, maar ik vond die kleuren heel mooi. Later bleek dat die foto gewoon al helemaal vergeeld was, daarom waren die kleuren zo apart. Hoe dan ook, toen kwam ik dus voor het eerst in contact met m’n latere afstudeerbegeleider, Tjeu Lemmens.
Mijn afstudeeronderzoek was gericht op digitale beeldverwerking. Bij Geodesie gaat het dan om satellietbeelden en luchtfoto’s. Ik hield mij bezig met de ruis binnen die plaatjes en de invloed daarvan, zoals de kans op fouten. Een vrij wiskundig onderwerp. Maar het is ook weer heel toepassingsgericht, in de zin dat het dichtbij je staat. Het zijn toch uiteindelijk de beelden waarnaar je zit te kijken. Daarom wilde ik ook bij deze vakgroep.
Aanvankelijk was professor Ligterinck m’n afstudeerhoogleraar. Maar die liep tegen de vijfenzestig; hij stond op het punt afscheid te nemen en was niet helemaal meer op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen. Toen was het dus vooral Tjeu Lemmens die me begeleidde; hij was de man die er verstand van had. Later nam professor Vosselman dat gedeeltelijk over, de opvolger van Ligterinck. Die was beter op de hoogte.
De begeleiding ging vooral over de grote lijnen. Voor de rest doe je het vooral zelf. Het was dan ook echt een puzzelonderwerp. Maar dat vind ik erg leuk, iets helemaal uitpuzzelen.
Nee, het is niet zo dat een van m’n begeleiders me een keer uit de put gehaald heeft ofzo, dat ik helemaal vastzat en weer op gang geholpen werd. Eerder andersom; ik werd als het ware door m’n prof in de put geduwd. Maar goedbedoeld. Een paar dagen voor de inleverdatum van m’n afstudeerverslag kwam Vosselman er namelijk achter dat er een fout in een afleiding zat – terwijl die afleiding nogal cruciaal was, daar was de halve scriptie op gebaseerd. ‘Ik krijg het niet rechtgebreid’, zei Vosselman. Daar was ik niet echt gelukkig mee. Toen heb ik een paar nachten gestresst moeten doorwerken. Maar uiteindelijk is het goed afgelopen.”
Lemmens: ,,Een tijd geleden zei ik het al eens, tijdens een sectieoverleg: ‘Dit is een potentiële promotiekandidaat’. ‘Kun je dat nu al zien?’, vroegen zij schamperend. Ja, dat kon je toen al zien. Een goede docent haalt talent er al snel uit. Deze prijs bewijst nog eens dat dat toen een terechte inschatting was. Helaas gaat hij dat niet doen, promoveren. Misschien ooit nog eens.
Pierre heeft zijn belangstelling voor remote sensing nooit onder stoelen of banken gestoken. Al heel vroeg klopte hij bij mij aan: of ik een satellietbeeld van Nederland voor hem had.Het interesserde hem toen al. Verder kende ik hem nog wel van colleges en van een derdejaars case-studie. Dat heeft zich heel natuurlijk voortgezet in het afstudeerwerk. Maar hij is niet eng-gericht hoor, hij heeft zich tijdens zijn studie beziggehouden met een hele hoop andere zaken, heeft bijvoorbeeld een programma ontwikkeld voor coördinatentransformaties, om op de markt te brengen.
Het afstudeeronderwerp kwam uit mijn eigen onderzoek voort. De ruis in die beelden was een belangrijk knelpunt. Dus werd het een afstudeeropdracht. Dan heb je de keuze: of je gaat experimenteren, of je pakt het theoretisch aan. Pierre heeft er zelfstandig voor gekozen, het analytisch te gaan doen. Toen heb ik hem beslist niet tegengehouden.
Natuurlijk hebben afstudeerders begeleiding nodig. Je moet sturen, richting geven om ervoor te zorgen dat ze het probleem niet te breed aanpakken. Ik moet zeggen, bij Pierre was het soms wel vermoeiend om al z’n ideeën bij te houden. Maar dat is ook wel een van z’n capaciteiten: hij denkt een aantal stappen vooruit. Bij veel studenten moet je die stappen zeg maar aangeven. Bij hem niet.
Normaal heb ik met mijn afstudeerders zo om de drie weken contact, maar met Pierre stond het af en toe op een laag pitje. Het ging het meer met pieken en dalen; soms zag ik hem een paar maanden niet. Maar hij was heel zelfstandig. En hij wilde niet volstaan met een praktische oplossing. Hij heeft heel mooi werk geleverd. Kijk, afstuderen blijft onderwijs, meestal tenminste. Je blijft – meestal – op begaanbaar terrein. Maar twintig procent van de afstudeerders helpen het onderzoek echt vooruit. Zij doen theoretisch werk. Daarom is het volkomen terecht dat Pierre die prijs krijgt.”
JACEK JARMULAK EN EUGENE KERCKHOFFS
Het moet en het zal
Jacek Jarmulak studeerde af bij Technische Informatica, aan de vakgroep kennistechnologie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Neurocontrol Workbench’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. H. Koppelaar; zijn begeleider was prof.dr.ir. E.J.H. (Eugène) Kerckhoffs (universitair hoofddocent).
Jarmulak: ,,Als je software aan het maken bent is het altijd goed om veel met anderen te spreken. Want als je software ontwerpt weet je teveel, je denkt dat de gebruikers dat ook wel allemaal zullen weten. Tijdens gesprekken met anderen blijkt dat dan nogal mee te vallen.
Daarom kwam ik meestal zo ongeveer om de drie weken naar Nederland voor een afspraak met Kerckhoffs. Met hem besprak ik dan de voortgang, en hij vroeg van alles over het programma. ‘Hoe moet dit, hoe moet dat?’ Enzovoorts. Het was ook nodig dat hij goed op de hoogte bleef, omdat er een practicum zou worden gebaseerd op het programma dat ik zou maken. Hij moest precies weten hoe ver ik was.
De rest van de tijd zat ik gewoon thuis, in Keulen. Daar kon ik lekker werken; de computer daar was snel genoeg. Het programma was namelijk alleen bedoeld voor simulatie, niet voor werkelijk gebruik en implementatie. Kijk, neurocontrol is een techniek om functies te modelleren. Je wilt er dus achter komen wat een bepaalde functie is, terwijl je alleen de input en de output hebt. Dat doe je dan met behulp van een neuraal netwerk. Dat netwerk traint zichzelf als het ware, om die functie te vinden. Hoe vaker het probeert, des te beter is de benadering natuurlijk. Ik moest zo’n neuraal netwerk programmeren.
Ik wist vanaf het begin wat het zou moeten worden. Ik had een duidelijk beeld van het programma. Het ging er vervolgens vooral om, zoveel mogelijk experimenten te doen met de ontworpen software. Want dit was de eerste toepassing van de theorie. Er was nog geen enkele andere applicatie beschikbaar waarop ik me kon baseren. Er was niks. Ik heb dus zoveel mogelijk experimenten gedaan, en dan ontdek je dingen waar de theorie helemaal aan voorbijgaat. Problemen die in de literatuur helemaal niet te vinden zijn. Dan ben je zo’n netwerk urenlang aan het trainen en dan werkt het nog niet. Dat mag niet. Maar dat was dus de bedoeling van die experimenten: dat je tegen zoveel mogelijk problemen oploopt. En dat je die vervolgens oplost, natuurlijk. Zelf, ja. Daar heb ik geen hulp bij nodig.”
Kerckhoffs: ,,Ik vind het ook heel leuk dat hij die prijs krijgt. Ik weet wat het voor een student betekent; ik heb in de jaren zeventig ook een studieprijs voor onderzoek gehad. Van de studenten die ik begeleid heb, hebben er vier die prijs gehad. Toeval? Ja, dat is een voor de hand liggende vraag. Niet helemaal, denk ik. Ten eerste stimuleer ik afstudeerders zoveel mogelijk te publiceren. Kijk, hier zie je een paar voorbeelden. Bij het rijtje schrijvers van die artikelen zet ik de naam van de student meestal op de eerste plaats, zelf sta ik pas op de tweede plaats. En je weet hoe dat gaat bij die stukken, die moeten dan wel zes of zeven keer terug naarde student voordat ze te plaatsen zijn. Vaak kost het me nog meer tijd dan als ik het zelf zou doen. Maar goed, in veertig procent van de gevallen lukt het me om er iets publicabels van te maken. Ik vind het leuk om studenten naar een hoger niveau te sturen.
Ten tweede geef ik sommige studenten een niet-traditioneel onderwerp, als ik merk dat het goede studenten zijn. Daarmee bedoel ik niet alleen kwalitatief, maar ook mentaal. Veel studenten doen om vijf uur hun rugzakje om en vertrekken, maar mentaal goede studenten blijven af en toe zitten tot tien uur. Die hebben zo’n instelling van ‘het moet en het zal, en ik doe het beste wat erin zit’. Die studenten geef ik dus een apart, innovatief afstudeeronderwerp. En de keuze van het onderwerp heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan Jarmulaks nominatie voor de prijs. Uiteraard heeft-ie het zelf gedaan hoor, maar het onderwerp heeft er ook wel mee te maken.
Buiten elke discussie staat dat Jarmulak een uitzonderlijke student is. Ik heb z’n cijfers gezien, tien, tien, tien, af en toe een misser, een negen dus, verder weer tienen. Iemand die binnen vier jaar afstudeert, met zulke hoge cijfers, dat maak je zelden mee. Sterker, ik zit hier vijfentwintig jaar, en iemand van dit kaliber heb ik nog nooit meegemaakt.
Om de drie weken hadden we contact. Dan stuur je wat bij, en kijkt hoe alles gaat – maar het gaat gewoon vanzelf. Hij is een dankbaar soort student. Maar tegenpolen heb je natuurlijk ook.”
Figuur 2 Kerckhoffs en Jarmulak
Jan verbeek en miranda van leeuwen
Een prettige samenwerking
Miranda van Leeuwen studeerde af bij Bouwkunde, in de richting architectuur. Zij ontwierp een ‘Gebouw voor de zintuigen’. Haar afstudeerdocent was ir. J.G.H. (Jan) Verbeek.
Van Leeuwen: ,,Ik vind niet dat Jan corrigerend bezig is geweest, hoewel dat stiekem toch wel gebeurd zal zijn. Ik beschouwde hem als een soort coach, een klankbord. Aan hem kon ik mijn verhaal vertellen, en met zijn reactie kon ik dan weer verder. Hij zei dan nooit dingen als ‘je moet dit, je moet dat’. Daar kan ik slecht tegen, dus daar had ik hem ook op uitgezocht. Eerder zoiets als ‘denk hier eens aan’. Dan corrigeer je natuurlijk ook wel een beetje.
Ik wilde een gebouw ontwerpen alsof het een park was. Een gebouw waar je op zondagmiddag naar toe gaat, weg van het dagelijks leven. Bij het opstellen van het programma van eisen kwam ik uit bij diverse functies die zo’n gebouuw zou moeten vervullen, die eigenlijk allemaal met zintuiglijke ervaringen te maken hebben. Dat ben ik gaan uitwerken: per zintuig een openbare ruimte en een aantal plekken voor kunstenaars. Zo zit er voor het horen een gehoorzaal, voor het zien een galerie en voor de smaak een restaurant in. Rond die publieksruimten zitten kamers waarin mensen in de praktijk bezig zijn met die zintuigen. Het dak is ook openbaar, en daar doorheen steken onderdelen van de zintuigen.
Het was veel werk om tot een programma van eisen te komen. Dat is jammer, want je wil eigenlijk meteen gaan schetsen achter de tekentafel. Maar goed, toen ik dat programma afhad, ben ik ook op zoek gegaan naar een locatie voor het gebouw. Het moest natuurlijk een plek in de stad worden, dus ik heb in een aantal steden gezocht. Uiteindelijk ben ik in Amsterdam terecht gekomen, op de punt van het Java-eiland. Daar zijn ook de IJ-boulevard en het wetenschappelijk museum gepland, dus daar past zo’n openbaar gebouw als dit wel goed in, vind ik. Ze wilden in plaats daarvan eigenlijk alleen woningen bouwen, maar dat zou zonde zijn. Dan hebben alleen de bewoners plezier van die mooie locatie. Maar misschien dat ze, nu ik mijn ontwerp bij de gemeente gepresenteerd heb, wel van gedachten veranderen.
Bij het ontwerpen deed ik de grote lijnen, Jan keek naar het detail. ‘Hoe zit dit dan precies?’ vroeg hij vaak. Het was echt prettige samenwerking, ook met mijn andere begeleiders. Achteraf vraag ik me af of ik geen mentoren had moeten kiezen die meer tegengas hadden gegeven. Dat weet ik niet. Dit was in elk geval heel fijn.”
Verbeek: ,,Ik kende Miranda al van haar eerste project. Ze kwam toen net aan in Delft. Ze viel toen al op, niet door brutaalheid of iets dergelijks, maar door haar goede plan en door haar manier van werken. Heel verzorgd. De opdracht was een galerie te ontwerpen, met een heel extravagante galeriehoudster. Die moest daarboven gaan wonen. Ze had ook dieren, geloof ik. Om het moeilijk te maken had ik een onmogelijke locatie bedacht: de Phoenixstraat, daar bij die molen, op die strook groen tussen de twee rijbanen. Een daktuin en een hele grote trap, dat zijn onderdelen die ik mevan Miranda’s ontwerp nog kan herinneren. Ik vind het zo leuk dat ze na al die jaren studeren en student-assistentschappen weer bij mij teruggekomen is.
Miranda maakt meestal een bescheiden indruk, verlegen zelfs, maar ze weet heel zeker wat ze wil. Bij haar haar hoef ik dan ook niet vanuit een gevoel van leegte dingen aan te vullen; er is geen leegte om op te vullen. Toch geeft dat je niet het idee dat je niet meer nodig bent. Je gaat je dan meer op details richten. Er blijft dus altijd een zekere invloed. Je bent je sowieso eigenlijk nauwelijks bewust hoeveel invloed je hebt. Met hele kleine signalen kan iemand al ontmoedigd worden of gestimuleerd. Ik ga in zo’n geval allemaal goed bedoelde vragen stellen. ‘Miranda, hoe ga je dan publiek trekken?’ Of: ‘Miranda, hoe kan dat economisch haalbaar zijn?’ Het zijn vooral realiteits-achtige vragen. Daarnaast heeft de begeleider nog een functie, in de zin dat je elkaar elke twee weken anderhalf uur ziet. Dat is steeds een soort mijlpaal voor de student. Steeds een nieuwe datum waarop duidelijke vorderingen moeten zijn gemaakt.
Ze had niets waar ze haar ontwerp mee kon vergelijken. Voor de begeleider is het dan net zo goed een zoektocht als voor de student. Het geheel is totaal nieuw.
Ik geloof dat de gemeente Amsterdam in plaats van een parkje nu op die locatie toch een cultureel gebouw wil neerzetten. Dan vind ik dat ze toch opnieuw moeten kijken naar wat Miranda gemaakt heeft.”
Figuur 3 Van Leeuwen en Verbeek
GERT DEN OUDEN EN TOM BOR
Dag en nacht bereikbaar
Tom Bor studeerde af bij Materiaalkunde, aan de vakgroep lastechnologie en niet-destructief onderzoek. Zijn scriptie gaat over ‘het diffusielassen van siliciumnitride met een tussenlaag van nikkel’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. G. (Gert) den Ouden.
,,Niet dat ik het helemaal niet meer zag zitten, maar ik heb m’n onderzoek af en toe wel verwenst. Zeker omdat het niet allemaal meezat. Er waren bijvoorbeeld problemen met de proefopstelling. Ik had steeds twee staafjes die ik aan elkaar wilde lassen, en daarvoor moesten die staafjes precies in elkaars verlengde tegen elkaar aangedrukt worden. Dat kreeg ik maar moeilijk voor elkaar, en het raarste was, dat naarmate ik de opstelling beter uitlijnde, de resultaten steeds minder werden. De las werd namelijk steeds minder sterk. Maar goed, dat bleek ook wel weer verklaarbaar.
Mijn onderzoek was gericht op het aan elkaar lassen van keramische onderdelen. Keramiek heeft namelijk heel gunstige eigenschappen: het is warmte-, hitte- en erosiebestendig. Maar om het te kunnen toepassen is het essentieel dat je het ook kunt verbinden. Of mijn resultaten revolutionair zijn? Niet zo revolutionair dat ze wereldschokkend zijn, denk ik. Ik heb de opstelling verbeterd en beschreven hoe het grensvlak tot stand komt tussen het keramiek en het nikkel.
Bij het meten daaraan waren er trouwens nog meer problemen. Zo kon ik de temperatuur niet goed meten, omdat het ‘thermometerplaatje’ meteen zou vastlassen aan het keramiek. ‘Doe er een vloeipapiertje tussen’, zei Willem Brabander. Die is technisch medewerker hier. Zo noem je dat toch? Die man heeft af en toe hele goede ideeën.
De kleine problemen probeer je natuurlijk eerst zelf op te lossen. Ik was blij dat ik die ruimte ook kreeg, om vrij zelfstandig onderzoek te doen. Het mooie van professor Den Ouden is dat hij je het gevoel geeft dat je dat ook kunt. En goed, als die kleine dingen toch niet op te lossen zijn, worden het grotere. En daarvoor kun je altijd bij Den Ouden terecht. Je drinkt drie keer koffie per dag, dus je ziet hem vaak geneoeg. Verder kon je bijna altijd zijn kamer komen binnenstormen. Ik denk dat hij dag en nacht bereikbaar is, maar zover is het niet gekomen, dat ik dat heb moeten uitproberen.
Ik heb echt een gezellige tijd gehad bij de groep, maar ik ben er niet gebleven. Dat kon wel, maar je moet niet te lang op dezelfde plek blijven hangen, vind ik.”
Den Ouden: ,,Waarom hij die prijs verdient? In de eerste plaats vanwege zijn cijfers. En verder: hij is gedreven, slim… ach, daar komen al de bekende clichés. Goed, meer geconcentreerd op hem. Hij is een doorzetter als er een probleem is, hij is zeer slim, hij is een helderdenkend mens. En het is een genoegen met hem te discussiëren. Daarbij is het ook een prettige vent. Je mag het niet zeggen, maar die hebben toch een streepje voor. Aardige mensen maken het anderen namelijk niet moeilijk.
Bij onze groep gaan we heel informeel met elkaar om. Het isook een kleine groep, ik heb zo’n zeven afstudeerders per jaar. Eigenlijk denk ik stiekem dat het er ook niet meer moeten worden. Je wilt toch een persoonlijke relatie met ze houden. Niet dat je straks bij zo’n prijsuitreiking staat en een toespraak moet houden voor je prijswinnaar, en dan zijn naam van een briefje moet oplezen. Dat je je afvraagt: hoe heet-ie ook al weer? Wat deed-ie ook al weer? Dat kan toch niet. Dat is een duidelijk verschil van onze vakgroep met andere binnen de TU.
Wij hoefden ook nooit afspraken te maken, Tom Bor en ik. Ik zag aan zijn gezicht als hij ergens mee zat. Ik doe niet aan spreekuren ofzo. Dat moet natuurlijk wel als je een grote club hebt, maar ik zou dat als een groot nadeel zien. Klein zijn heeft weer andere nadelen: je wordt bedreigd natuurlijk.
Het onderzoek van Tom Bor was ingebed in een groter thema: het diffusielassen van keramische materialen. Daar werken ook twee promovendi en twee twaio’s aan. Bor heeft er letterlijk zijn steentje aan bijgedragen. Hij heeft veel geëxperimenteerd en de resultaten in een thermodynamisch model vertaald. Dat vereist veel denkwerk. Dat is ook één van zijn sterke punten, dat hij begrijpt wat hij gemeten heeft. Nee, niet alle problemen zijn nu opgelost. Anders zouden er niet nog steeds zoveel mensen aan werken.
Zelf doet nu hij onderzoek bij een andere vakgroep, maar loopt hier nog steeds zo nu en dan binnen. Hij blijft geïnteresseerd, fanatiek bijna, zou ik willen zeggen, maar fanatiek is zo’n vervelend woord. Ik raadde hem ook af hier te promoveren; dan zit je straks zo’n tien of twaalf jaar in Delft. Dat is wel lang hoor, je moet ook even ergens anders kijken.”
De winnaars
Vrijdagmiddag 10 november kregen de beste afstudeerders van de veertien Delftse studierichtingen in het stadhuis een penning en duizend gulden.
De prijzen, toegekend door het Universiteitsfonds Delft, zijn gegaan naar mw. ir. M.G.M. van Leeuwen (Bouwkunde), ir. M.G.F. Werner (Civiele Techniek), ir. M.T. Looijer (Elektrotechniek), ir. P.A.M. Looman (Geodesie), ir. R. Sluyter (Industrieel Ontwerpen), ir. R. Floberghagen (Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek), ir. J. Potma (Mijnbouwkunde en Petroleumwinning), mw. ir. J.D.J. Houtepen (Technische Natuurkunde), ir. S. Kaart (Scheikundige Technologie), ir. T.C. Bor (Materiaalkunde), ir. R.J. de Man (Technische Wiskunde), ir. J. Jarmulak (Informatica), ir. F.J. Groen (Werktuigbouwkunde) en ir. C.G.A. Marburg (Maritieme Techniek).
,,,
Naast literatuur- en Nobelprijzen worden in de herfst traditioneel ook de prijzen voor de beste Delftse afstudeerders uitgereikt. De veertien uitverkoren studenten ontvingen afgelopen vrijdag hun erepenning van het Delftse Universiteitsfonds. Waarom juist zij? En wat voor rol speelt de begeleider? Vier afstudeerders aan het woord, en vier keer de man achter de afstudeerder.
PIERRE LOOMAN EN TJEU LEMMENS
Je kon het toen al zien
Pierre Looman studeerde af bij Geodesie, aan de vakgroep remote sensing en fotogrammotrie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Some considerations on quality aspects of low level image processing’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr.ir. M.G. Vosselman; zijn begeleidende docent was ir. M.J.P.M. (Tjeu) Lemmens.
Looman: ,,Tijdens de eerste jaren van mijn studie zag ik op een gegeven moment in een kamer op de faculteit zo’n satellietfoto hangen van Nederland. Die wilde ik graag hebben. Het onderwerp interesseerde me niet zo, maar ik vond die kleuren heel mooi. Later bleek dat die foto gewoon al helemaal vergeeld was, daarom waren die kleuren zo apart. Hoe dan ook, toen kwam ik dus voor het eerst in contact met m’n latere afstudeerbegeleider, Tjeu Lemmens.
Mijn afstudeeronderzoek was gericht op digitale beeldverwerking. Bij Geodesie gaat het dan om satellietbeelden en luchtfoto’s. Ik hield mij bezig met de ruis binnen die plaatjes en de invloed daarvan, zoals de kans op fouten. Een vrij wiskundig onderwerp. Maar het is ook weer heel toepassingsgericht, in de zin dat het dichtbij je staat. Het zijn toch uiteindelijk de beelden waarnaar je zit te kijken. Daarom wilde ik ook bij deze vakgroep.
Aanvankelijk was professor Ligterinck m’n afstudeerhoogleraar. Maar die liep tegen de vijfenzestig; hij stond op het punt afscheid te nemen en was niet helemaal meer op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen. Toen was het dus vooral Tjeu Lemmens die me begeleidde; hij was de man die er verstand van had. Later nam professor Vosselman dat gedeeltelijk over, de opvolger van Ligterinck. Die was beter op de hoogte.
De begeleiding ging vooral over de grote lijnen. Voor de rest doe je het vooral zelf. Het was dan ook echt een puzzelonderwerp. Maar dat vind ik erg leuk, iets helemaal uitpuzzelen.
Nee, het is niet zo dat een van m’n begeleiders me een keer uit de put gehaald heeft ofzo, dat ik helemaal vastzat en weer op gang geholpen werd. Eerder andersom; ik werd als het ware door m’n prof in de put geduwd. Maar goedbedoeld. Een paar dagen voor de inleverdatum van m’n afstudeerverslag kwam Vosselman er namelijk achter dat er een fout in een afleiding zat – terwijl die afleiding nogal cruciaal was, daar was de halve scriptie op gebaseerd. ‘Ik krijg het niet rechtgebreid’, zei Vosselman. Daar was ik niet echt gelukkig mee. Toen heb ik een paar nachten gestresst moeten doorwerken. Maar uiteindelijk is het goed afgelopen.”
Lemmens: ,,Een tijd geleden zei ik het al eens, tijdens een sectieoverleg: ‘Dit is een potentiële promotiekandidaat’. ‘Kun je dat nu al zien?’, vroegen zij schamperend. Ja, dat kon je toen al zien. Een goede docent haalt talent er al snel uit. Deze prijs bewijst nog eens dat dat toen een terechte inschatting was. Helaas gaat hij dat niet doen, promoveren. Misschien ooit nog eens.
Pierre heeft zijn belangstelling voor remote sensing nooit onder stoelen of banken gestoken. Al heel vroeg klopte hij bij mij aan: of ik een satellietbeeld van Nederland voor hem had.Het interesserde hem toen al. Verder kende ik hem nog wel van colleges en van een derdejaars case-studie. Dat heeft zich heel natuurlijk voortgezet in het afstudeerwerk. Maar hij is niet eng-gericht hoor, hij heeft zich tijdens zijn studie beziggehouden met een hele hoop andere zaken, heeft bijvoorbeeld een programma ontwikkeld voor coördinatentransformaties, om op de markt te brengen.
Het afstudeeronderwerp kwam uit mijn eigen onderzoek voort. De ruis in die beelden was een belangrijk knelpunt. Dus werd het een afstudeeropdracht. Dan heb je de keuze: of je gaat experimenteren, of je pakt het theoretisch aan. Pierre heeft er zelfstandig voor gekozen, het analytisch te gaan doen. Toen heb ik hem beslist niet tegengehouden.
Natuurlijk hebben afstudeerders begeleiding nodig. Je moet sturen, richting geven om ervoor te zorgen dat ze het probleem niet te breed aanpakken. Ik moet zeggen, bij Pierre was het soms wel vermoeiend om al z’n ideeën bij te houden. Maar dat is ook wel een van z’n capaciteiten: hij denkt een aantal stappen vooruit. Bij veel studenten moet je die stappen zeg maar aangeven. Bij hem niet.
Normaal heb ik met mijn afstudeerders zo om de drie weken contact, maar met Pierre stond het af en toe op een laag pitje. Het ging het meer met pieken en dalen; soms zag ik hem een paar maanden niet. Maar hij was heel zelfstandig. En hij wilde niet volstaan met een praktische oplossing. Hij heeft heel mooi werk geleverd. Kijk, afstuderen blijft onderwijs, meestal tenminste. Je blijft – meestal – op begaanbaar terrein. Maar twintig procent van de afstudeerders helpen het onderzoek echt vooruit. Zij doen theoretisch werk. Daarom is het volkomen terecht dat Pierre die prijs krijgt.”
JACEK JARMULAK EN EUGENE KERCKHOFFS
Het moet en het zal
Jacek Jarmulak studeerde af bij Technische Informatica, aan de vakgroep kennistechnologie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Neurocontrol Workbench’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. H. Koppelaar; zijn begeleider was prof.dr.ir. E.J.H. (Eugène) Kerckhoffs (universitair hoofddocent).
Jarmulak: ,,Als je software aan het maken bent is het altijd goed om veel met anderen te spreken. Want als je software ontwerpt weet je teveel, je denkt dat de gebruikers dat ook wel allemaal zullen weten. Tijdens gesprekken met anderen blijkt dat dan nogal mee te vallen.
Daarom kwam ik meestal zo ongeveer om de drie weken naar Nederland voor een afspraak met Kerckhoffs. Met hem besprak ik dan de voortgang, en hij vroeg van alles over het programma. ‘Hoe moet dit, hoe moet dat?’ Enzovoorts. Het was ook nodig dat hij goed op de hoogte bleef, omdat er een practicum zou worden gebaseerd op het programma dat ik zou maken. Hij moest precies weten hoe ver ik was.
De rest van de tijd zat ik gewoon thuis, in Keulen. Daar kon ik lekker werken; de computer daar was snel genoeg. Het programma was namelijk alleen bedoeld voor simulatie, niet voor werkelijk gebruik en implementatie. Kijk, neurocontrol is een techniek om functies te modelleren. Je wilt er dus achter komen wat een bepaalde functie is, terwijl je alleen de input en de output hebt. Dat doe je dan met behulp van een neuraal netwerk. Dat netwerk traint zichzelf als het ware, om die functie te vinden. Hoe vaker het probeert, des te beter is de benadering natuurlijk. Ik moest zo’n neuraal netwerk programmeren.
Ik wist vanaf het begin wat het zou moeten worden. Ik had een duidelijk beeld van het programma. Het ging er vervolgens vooral om, zoveel mogelijk experimenten te doen met de ontworpen software. Want dit was de eerste toepassing van de theorie. Er was nog geen enkele andere applicatie beschikbaar waarop ik me kon baseren. Er was niks. Ik heb dus zoveel mogelijk experimenten gedaan, en dan ontdek je dingen waar de theorie helemaal aan voorbijgaat. Problemen die in de literatuur helemaal niet te vinden zijn. Dan ben je zo’n netwerk urenlang aan het trainen en dan werkt het nog niet. Dat mag niet. Maar dat was dus de bedoeling van die experimenten: dat je tegen zoveel mogelijk problemen oploopt. En dat je die vervolgens oplost, natuurlijk. Zelf, ja. Daar heb ik geen hulp bij nodig.”
Kerckhoffs: ,,Ik vind het ook heel leuk dat hij die prijs krijgt. Ik weet wat het voor een student betekent; ik heb in de jaren zeventig ook een studieprijs voor onderzoek gehad. Van de studenten die ik begeleid heb, hebben er vier die prijs gehad. Toeval? Ja, dat is een voor de hand liggende vraag. Niet helemaal, denk ik. Ten eerste stimuleer ik afstudeerders zoveel mogelijk te publiceren. Kijk, hier zie je een paar voorbeelden. Bij het rijtje schrijvers van die artikelen zet ik de naam van de student meestal op de eerste plaats, zelf sta ik pas op de tweede plaats. En je weet hoe dat gaat bij die stukken, die moeten dan wel zes of zeven keer terug naarde student voordat ze te plaatsen zijn. Vaak kost het me nog meer tijd dan als ik het zelf zou doen. Maar goed, in veertig procent van de gevallen lukt het me om er iets publicabels van te maken. Ik vind het leuk om studenten naar een hoger niveau te sturen.
Ten tweede geef ik sommige studenten een niet-traditioneel onderwerp, als ik merk dat het goede studenten zijn. Daarmee bedoel ik niet alleen kwalitatief, maar ook mentaal. Veel studenten doen om vijf uur hun rugzakje om en vertrekken, maar mentaal goede studenten blijven af en toe zitten tot tien uur. Die hebben zo’n instelling van ‘het moet en het zal, en ik doe het beste wat erin zit’. Die studenten geef ik dus een apart, innovatief afstudeeronderwerp. En de keuze van het onderwerp heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan Jarmulaks nominatie voor de prijs. Uiteraard heeft-ie het zelf gedaan hoor, maar het onderwerp heeft er ook wel mee te maken.
Buiten elke discussie staat dat Jarmulak een uitzonderlijke student is. Ik heb z’n cijfers gezien, tien, tien, tien, af en toe een misser, een negen dus, verder weer tienen. Iemand die binnen vier jaar afstudeert, met zulke hoge cijfers, dat maak je zelden mee. Sterker, ik zit hier vijfentwintig jaar, en iemand van dit kaliber heb ik nog nooit meegemaakt.
Om de drie weken hadden we contact. Dan stuur je wat bij, en kijkt hoe alles gaat – maar het gaat gewoon vanzelf. Hij is een dankbaar soort student. Maar tegenpolen heb je natuurlijk ook.”
Figuur 2 Kerckhoffs en Jarmulak
Jan verbeek en miranda van leeuwen
Een prettige samenwerking
Miranda van Leeuwen studeerde af bij Bouwkunde, in de richting architectuur. Zij ontwierp een ‘Gebouw voor de zintuigen’. Haar afstudeerdocent was ir. J.G.H. (Jan) Verbeek.
Van Leeuwen: ,,Ik vind niet dat Jan corrigerend bezig is geweest, hoewel dat stiekem toch wel gebeurd zal zijn. Ik beschouwde hem als een soort coach, een klankbord. Aan hem kon ik mijn verhaal vertellen, en met zijn reactie kon ik dan weer verder. Hij zei dan nooit dingen als ‘je moet dit, je moet dat’. Daar kan ik slecht tegen, dus daar had ik hem ook op uitgezocht. Eerder zoiets als ‘denk hier eens aan’. Dan corrigeer je natuurlijk ook wel een beetje.
Ik wilde een gebouw ontwerpen alsof het een park was. Een gebouw waar je op zondagmiddag naar toe gaat, weg van het dagelijks leven. Bij het opstellen van het programma van eisen kwam ik uit bij diverse functies die zo’n gebouuw zou moeten vervullen, die eigenlijk allemaal met zintuiglijke ervaringen te maken hebben. Dat ben ik gaan uitwerken: per zintuig een openbare ruimte en een aantal plekken voor kunstenaars. Zo zit er voor het horen een gehoorzaal, voor het zien een galerie en voor de smaak een restaurant in. Rond die publieksruimten zitten kamers waarin mensen in de praktijk bezig zijn met die zintuigen. Het dak is ook openbaar, en daar doorheen steken onderdelen van de zintuigen.
Het was veel werk om tot een programma van eisen te komen. Dat is jammer, want je wil eigenlijk meteen gaan schetsen achter de tekentafel. Maar goed, toen ik dat programma afhad, ben ik ook op zoek gegaan naar een locatie voor het gebouw. Het moest natuurlijk een plek in de stad worden, dus ik heb in een aantal steden gezocht. Uiteindelijk ben ik in Amsterdam terecht gekomen, op de punt van het Java-eiland. Daar zijn ook de IJ-boulevard en het wetenschappelijk museum gepland, dus daar past zo’n openbaar gebouw als dit wel goed in, vind ik. Ze wilden in plaats daarvan eigenlijk alleen woningen bouwen, maar dat zou zonde zijn. Dan hebben alleen de bewoners plezier van die mooie locatie. Maar misschien dat ze, nu ik mijn ontwerp bij de gemeente gepresenteerd heb, wel van gedachten veranderen.
Bij het ontwerpen deed ik de grote lijnen, Jan keek naar het detail. ‘Hoe zit dit dan precies?’ vroeg hij vaak. Het was echt prettige samenwerking, ook met mijn andere begeleiders. Achteraf vraag ik me af of ik geen mentoren had moeten kiezen die meer tegengas hadden gegeven. Dat weet ik niet. Dit was in elk geval heel fijn.”
Verbeek: ,,Ik kende Miranda al van haar eerste project. Ze kwam toen net aan in Delft. Ze viel toen al op, niet door brutaalheid of iets dergelijks, maar door haar goede plan en door haar manier van werken. Heel verzorgd. De opdracht was een galerie te ontwerpen, met een heel extravagante galeriehoudster. Die moest daarboven gaan wonen. Ze had ook dieren, geloof ik. Om het moeilijk te maken had ik een onmogelijke locatie bedacht: de Phoenixstraat, daar bij die molen, op die strook groen tussen de twee rijbanen. Een daktuin en een hele grote trap, dat zijn onderdelen die ik mevan Miranda’s ontwerp nog kan herinneren. Ik vind het zo leuk dat ze na al die jaren studeren en student-assistentschappen weer bij mij teruggekomen is.
Miranda maakt meestal een bescheiden indruk, verlegen zelfs, maar ze weet heel zeker wat ze wil. Bij haar haar hoef ik dan ook niet vanuit een gevoel van leegte dingen aan te vullen; er is geen leegte om op te vullen. Toch geeft dat je niet het idee dat je niet meer nodig bent. Je gaat je dan meer op details richten. Er blijft dus altijd een zekere invloed. Je bent je sowieso eigenlijk nauwelijks bewust hoeveel invloed je hebt. Met hele kleine signalen kan iemand al ontmoedigd worden of gestimuleerd. Ik ga in zo’n geval allemaal goed bedoelde vragen stellen. ‘Miranda, hoe ga je dan publiek trekken?’ Of: ‘Miranda, hoe kan dat economisch haalbaar zijn?’ Het zijn vooral realiteits-achtige vragen. Daarnaast heeft de begeleider nog een functie, in de zin dat je elkaar elke twee weken anderhalf uur ziet. Dat is steeds een soort mijlpaal voor de student. Steeds een nieuwe datum waarop duidelijke vorderingen moeten zijn gemaakt.
Ze had niets waar ze haar ontwerp mee kon vergelijken. Voor de begeleider is het dan net zo goed een zoektocht als voor de student. Het geheel is totaal nieuw.
Ik geloof dat de gemeente Amsterdam in plaats van een parkje nu op die locatie toch een cultureel gebouw wil neerzetten. Dan vind ik dat ze toch opnieuw moeten kijken naar wat Miranda gemaakt heeft.”
Figuur 3 Van Leeuwen en Verbeek
GERT DEN OUDEN EN TOM BOR
Dag en nacht bereikbaar
Tom Bor studeerde af bij Materiaalkunde, aan de vakgroep lastechnologie en niet-destructief onderzoek. Zijn scriptie gaat over ‘het diffusielassen van siliciumnitride met een tussenlaag van nikkel’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. G. (Gert) den Ouden.
,,Niet dat ik het helemaal niet meer zag zitten, maar ik heb m’n onderzoek af en toe wel verwenst. Zeker omdat het niet allemaal meezat. Er waren bijvoorbeeld problemen met de proefopstelling. Ik had steeds twee staafjes die ik aan elkaar wilde lassen, en daarvoor moesten die staafjes precies in elkaars verlengde tegen elkaar aangedrukt worden. Dat kreeg ik maar moeilijk voor elkaar, en het raarste was, dat naarmate ik de opstelling beter uitlijnde, de resultaten steeds minder werden. De las werd namelijk steeds minder sterk. Maar goed, dat bleek ook wel weer verklaarbaar.
Mijn onderzoek was gericht op het aan elkaar lassen van keramische onderdelen. Keramiek heeft namelijk heel gunstige eigenschappen: het is warmte-, hitte- en erosiebestendig. Maar om het te kunnen toepassen is het essentieel dat je het ook kunt verbinden. Of mijn resultaten revolutionair zijn? Niet zo revolutionair dat ze wereldschokkend zijn, denk ik. Ik heb de opstelling verbeterd en beschreven hoe het grensvlak tot stand komt tussen het keramiek en het nikkel.
Bij het meten daaraan waren er trouwens nog meer problemen. Zo kon ik de temperatuur niet goed meten, omdat het ‘thermometerplaatje’ meteen zou vastlassen aan het keramiek. ‘Doe er een vloeipapiertje tussen’, zei Willem Brabander. Die is technisch medewerker hier. Zo noem je dat toch? Die man heeft af en toe hele goede ideeën.
De kleine problemen probeer je natuurlijk eerst zelf op te lossen. Ik was blij dat ik die ruimte ook kreeg, om vrij zelfstandig onderzoek te doen. Het mooie van professor Den Ouden is dat hij je het gevoel geeft dat je dat ook kunt. En goed, als die kleine dingen toch niet op te lossen zijn, worden het grotere. En daarvoor kun je altijd bij Den Ouden terecht. Je drinkt drie keer koffie per dag, dus je ziet hem vaak geneoeg. Verder kon je bijna altijd zijn kamer komen binnenstormen. Ik denk dat hij dag en nacht bereikbaar is, maar zover is het niet gekomen, dat ik dat heb moeten uitproberen.
Ik heb echt een gezellige tijd gehad bij de groep, maar ik ben er niet gebleven. Dat kon wel, maar je moet niet te lang op dezelfde plek blijven hangen, vind ik.”
Den Ouden: ,,Waarom hij die prijs verdient? In de eerste plaats vanwege zijn cijfers. En verder: hij is gedreven, slim… ach, daar komen al de bekende clichés. Goed, meer geconcentreerd op hem. Hij is een doorzetter als er een probleem is, hij is zeer slim, hij is een helderdenkend mens. En het is een genoegen met hem te discussiëren. Daarbij is het ook een prettige vent. Je mag het niet zeggen, maar die hebben toch een streepje voor. Aardige mensen maken het anderen namelijk niet moeilijk.
Bij onze groep gaan we heel informeel met elkaar om. Het isook een kleine groep, ik heb zo’n zeven afstudeerders per jaar. Eigenlijk denk ik stiekem dat het er ook niet meer moeten worden. Je wilt toch een persoonlijke relatie met ze houden. Niet dat je straks bij zo’n prijsuitreiking staat en een toespraak moet houden voor je prijswinnaar, en dan zijn naam van een briefje moet oplezen. Dat je je afvraagt: hoe heet-ie ook al weer? Wat deed-ie ook al weer? Dat kan toch niet. Dat is een duidelijk verschil van onze vakgroep met andere binnen de TU.
Wij hoefden ook nooit afspraken te maken, Tom Bor en ik. Ik zag aan zijn gezicht als hij ergens mee zat. Ik doe niet aan spreekuren ofzo. Dat moet natuurlijk wel als je een grote club hebt, maar ik zou dat als een groot nadeel zien. Klein zijn heeft weer andere nadelen: je wordt bedreigd natuurlijk.
Het onderzoek van Tom Bor was ingebed in een groter thema: het diffusielassen van keramische materialen. Daar werken ook twee promovendi en twee twaio’s aan. Bor heeft er letterlijk zijn steentje aan bijgedragen. Hij heeft veel geëxperimenteerd en de resultaten in een thermodynamisch model vertaald. Dat vereist veel denkwerk. Dat is ook één van zijn sterke punten, dat hij begrijpt wat hij gemeten heeft. Nee, niet alle problemen zijn nu opgelost. Anders zouden er niet nog steeds zoveel mensen aan werken.
Zelf doet nu hij onderzoek bij een andere vakgroep, maar loopt hier nog steeds zo nu en dan binnen. Hij blijft geïnteresseerd, fanatiek bijna, zou ik willen zeggen, maar fanatiek is zo’n vervelend woord. Ik raadde hem ook af hier te promoveren; dan zit je straks zo’n tien of twaalf jaar in Delft. Dat is wel lang hoor, je moet ook even ergens anders kijken.”
De winnaars
Vrijdagmiddag 10 november kregen de beste afstudeerders van de veertien Delftse studierichtingen in het stadhuis een penning en duizend gulden.
De prijzen, toegekend door het Universiteitsfonds Delft, zijn gegaan naar mw. ir. M.G.M. van Leeuwen (Bouwkunde), ir. M.G.F. Werner (Civiele Techniek), ir. M.T. Looijer (Elektrotechniek), ir. P.A.M. Looman (Geodesie), ir. R. Sluyter (Industrieel Ontwerpen), ir. R. Floberghagen (Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek), ir. J. Potma (Mijnbouwkunde en Petroleumwinning), mw. ir. J.D.J. Houtepen (Technische Natuurkunde), ir. S. Kaart (Scheikundige Technologie), ir. T.C. Bor (Materiaalkunde), ir. R.J. de Man (Technische Wiskunde), ir. J. Jarmulak (Informatica), ir. F.J. Groen (Werktuigbouwkunde) en ir. C.G.A. Marburg (Maritieme Techniek).
Naast literatuur- en Nobelprijzen worden in de herfst traditioneel ook de prijzen voor de beste Delftse afstudeerders uitgereikt. De veertien uitverkoren studenten ontvingen afgelopen vrijdag hun erepenning van het Delftse Universiteitsfonds. Waarom juist zij? En wat voor rol speelt de begeleider? Vier afstudeerders aan het woord, en vier keer de man achter de afstudeerder.
PIERRE LOOMAN EN TJEU LEMMENS
Je kon het toen al zien
Pierre Looman studeerde af bij Geodesie, aan de vakgroep remote sensing en fotogrammotrie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Some considerations on quality aspects of low level image processing’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr.ir. M.G. Vosselman; zijn begeleidende docent was ir. M.J.P.M. (Tjeu) Lemmens.
Looman: ,,Tijdens de eerste jaren van mijn studie zag ik op een gegeven moment in een kamer op de faculteit zo’n satellietfoto hangen van Nederland. Die wilde ik graag hebben. Het onderwerp interesseerde me niet zo, maar ik vond die kleuren heel mooi. Later bleek dat die foto gewoon al helemaal vergeeld was, daarom waren die kleuren zo apart. Hoe dan ook, toen kwam ik dus voor het eerst in contact met m’n latere afstudeerbegeleider, Tjeu Lemmens.
Mijn afstudeeronderzoek was gericht op digitale beeldverwerking. Bij Geodesie gaat het dan om satellietbeelden en luchtfoto’s. Ik hield mij bezig met de ruis binnen die plaatjes en de invloed daarvan, zoals de kans op fouten. Een vrij wiskundig onderwerp. Maar het is ook weer heel toepassingsgericht, in de zin dat het dichtbij je staat. Het zijn toch uiteindelijk de beelden waarnaar je zit te kijken. Daarom wilde ik ook bij deze vakgroep.
Aanvankelijk was professor Ligterinck m’n afstudeerhoogleraar. Maar die liep tegen de vijfenzestig; hij stond op het punt afscheid te nemen en was niet helemaal meer op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen. Toen was het dus vooral Tjeu Lemmens die me begeleidde; hij was de man die er verstand van had. Later nam professor Vosselman dat gedeeltelijk over, de opvolger van Ligterinck. Die was beter op de hoogte.
De begeleiding ging vooral over de grote lijnen. Voor de rest doe je het vooral zelf. Het was dan ook echt een puzzelonderwerp. Maar dat vind ik erg leuk, iets helemaal uitpuzzelen.
Nee, het is niet zo dat een van m’n begeleiders me een keer uit de put gehaald heeft ofzo, dat ik helemaal vastzat en weer op gang geholpen werd. Eerder andersom; ik werd als het ware door m’n prof in de put geduwd. Maar goedbedoeld. Een paar dagen voor de inleverdatum van m’n afstudeerverslag kwam Vosselman er namelijk achter dat er een fout in een afleiding zat – terwijl die afleiding nogal cruciaal was, daar was de halve scriptie op gebaseerd. ‘Ik krijg het niet rechtgebreid’, zei Vosselman. Daar was ik niet echt gelukkig mee. Toen heb ik een paar nachten gestresst moeten doorwerken. Maar uiteindelijk is het goed afgelopen.”
Lemmens: ,,Een tijd geleden zei ik het al eens, tijdens een sectieoverleg: ‘Dit is een potentiële promotiekandidaat’. ‘Kun je dat nu al zien?’, vroegen zij schamperend. Ja, dat kon je toen al zien. Een goede docent haalt talent er al snel uit. Deze prijs bewijst nog eens dat dat toen een terechte inschatting was. Helaas gaat hij dat niet doen, promoveren. Misschien ooit nog eens.
Pierre heeft zijn belangstelling voor remote sensing nooit onder stoelen of banken gestoken. Al heel vroeg klopte hij bij mij aan: of ik een satellietbeeld van Nederland voor hem had.Het interesserde hem toen al. Verder kende ik hem nog wel van colleges en van een derdejaars case-studie. Dat heeft zich heel natuurlijk voortgezet in het afstudeerwerk. Maar hij is niet eng-gericht hoor, hij heeft zich tijdens zijn studie beziggehouden met een hele hoop andere zaken, heeft bijvoorbeeld een programma ontwikkeld voor coördinatentransformaties, om op de markt te brengen.
Het afstudeeronderwerp kwam uit mijn eigen onderzoek voort. De ruis in die beelden was een belangrijk knelpunt. Dus werd het een afstudeeropdracht. Dan heb je de keuze: of je gaat experimenteren, of je pakt het theoretisch aan. Pierre heeft er zelfstandig voor gekozen, het analytisch te gaan doen. Toen heb ik hem beslist niet tegengehouden.
Natuurlijk hebben afstudeerders begeleiding nodig. Je moet sturen, richting geven om ervoor te zorgen dat ze het probleem niet te breed aanpakken. Ik moet zeggen, bij Pierre was het soms wel vermoeiend om al z’n ideeën bij te houden. Maar dat is ook wel een van z’n capaciteiten: hij denkt een aantal stappen vooruit. Bij veel studenten moet je die stappen zeg maar aangeven. Bij hem niet.
Normaal heb ik met mijn afstudeerders zo om de drie weken contact, maar met Pierre stond het af en toe op een laag pitje. Het ging het meer met pieken en dalen; soms zag ik hem een paar maanden niet. Maar hij was heel zelfstandig. En hij wilde niet volstaan met een praktische oplossing. Hij heeft heel mooi werk geleverd. Kijk, afstuderen blijft onderwijs, meestal tenminste. Je blijft – meestal – op begaanbaar terrein. Maar twintig procent van de afstudeerders helpen het onderzoek echt vooruit. Zij doen theoretisch werk. Daarom is het volkomen terecht dat Pierre die prijs krijgt.”
JACEK JARMULAK EN EUGENE KERCKHOFFS
Het moet en het zal
Jacek Jarmulak studeerde af bij Technische Informatica, aan de vakgroep kennistechnologie. Zijn scriptie is getiteld: ‘Neurocontrol Workbench’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. H. Koppelaar; zijn begeleider was prof.dr.ir. E.J.H. (Eugène) Kerckhoffs (universitair hoofddocent).
Jarmulak: ,,Als je software aan het maken bent is het altijd goed om veel met anderen te spreken. Want als je software ontwerpt weet je teveel, je denkt dat de gebruikers dat ook wel allemaal zullen weten. Tijdens gesprekken met anderen blijkt dat dan nogal mee te vallen.
Daarom kwam ik meestal zo ongeveer om de drie weken naar Nederland voor een afspraak met Kerckhoffs. Met hem besprak ik dan de voortgang, en hij vroeg van alles over het programma. ‘Hoe moet dit, hoe moet dat?’ Enzovoorts. Het was ook nodig dat hij goed op de hoogte bleef, omdat er een practicum zou worden gebaseerd op het programma dat ik zou maken. Hij moest precies weten hoe ver ik was.
De rest van de tijd zat ik gewoon thuis, in Keulen. Daar kon ik lekker werken; de computer daar was snel genoeg. Het programma was namelijk alleen bedoeld voor simulatie, niet voor werkelijk gebruik en implementatie. Kijk, neurocontrol is een techniek om functies te modelleren. Je wilt er dus achter komen wat een bepaalde functie is, terwijl je alleen de input en de output hebt. Dat doe je dan met behulp van een neuraal netwerk. Dat netwerk traint zichzelf als het ware, om die functie te vinden. Hoe vaker het probeert, des te beter is de benadering natuurlijk. Ik moest zo’n neuraal netwerk programmeren.
Ik wist vanaf het begin wat het zou moeten worden. Ik had een duidelijk beeld van het programma. Het ging er vervolgens vooral om, zoveel mogelijk experimenten te doen met de ontworpen software. Want dit was de eerste toepassing van de theorie. Er was nog geen enkele andere applicatie beschikbaar waarop ik me kon baseren. Er was niks. Ik heb dus zoveel mogelijk experimenten gedaan, en dan ontdek je dingen waar de theorie helemaal aan voorbijgaat. Problemen die in de literatuur helemaal niet te vinden zijn. Dan ben je zo’n netwerk urenlang aan het trainen en dan werkt het nog niet. Dat mag niet. Maar dat was dus de bedoeling van die experimenten: dat je tegen zoveel mogelijk problemen oploopt. En dat je die vervolgens oplost, natuurlijk. Zelf, ja. Daar heb ik geen hulp bij nodig.”
Kerckhoffs: ,,Ik vind het ook heel leuk dat hij die prijs krijgt. Ik weet wat het voor een student betekent; ik heb in de jaren zeventig ook een studieprijs voor onderzoek gehad. Van de studenten die ik begeleid heb, hebben er vier die prijs gehad. Toeval? Ja, dat is een voor de hand liggende vraag. Niet helemaal, denk ik. Ten eerste stimuleer ik afstudeerders zoveel mogelijk te publiceren. Kijk, hier zie je een paar voorbeelden. Bij het rijtje schrijvers van die artikelen zet ik de naam van de student meestal op de eerste plaats, zelf sta ik pas op de tweede plaats. En je weet hoe dat gaat bij die stukken, die moeten dan wel zes of zeven keer terug naarde student voordat ze te plaatsen zijn. Vaak kost het me nog meer tijd dan als ik het zelf zou doen. Maar goed, in veertig procent van de gevallen lukt het me om er iets publicabels van te maken. Ik vind het leuk om studenten naar een hoger niveau te sturen.
Ten tweede geef ik sommige studenten een niet-traditioneel onderwerp, als ik merk dat het goede studenten zijn. Daarmee bedoel ik niet alleen kwalitatief, maar ook mentaal. Veel studenten doen om vijf uur hun rugzakje om en vertrekken, maar mentaal goede studenten blijven af en toe zitten tot tien uur. Die hebben zo’n instelling van ‘het moet en het zal, en ik doe het beste wat erin zit’. Die studenten geef ik dus een apart, innovatief afstudeeronderwerp. En de keuze van het onderwerp heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan Jarmulaks nominatie voor de prijs. Uiteraard heeft-ie het zelf gedaan hoor, maar het onderwerp heeft er ook wel mee te maken.
Buiten elke discussie staat dat Jarmulak een uitzonderlijke student is. Ik heb z’n cijfers gezien, tien, tien, tien, af en toe een misser, een negen dus, verder weer tienen. Iemand die binnen vier jaar afstudeert, met zulke hoge cijfers, dat maak je zelden mee. Sterker, ik zit hier vijfentwintig jaar, en iemand van dit kaliber heb ik nog nooit meegemaakt.
Om de drie weken hadden we contact. Dan stuur je wat bij, en kijkt hoe alles gaat – maar het gaat gewoon vanzelf. Hij is een dankbaar soort student. Maar tegenpolen heb je natuurlijk ook.”
Figuur 2 Kerckhoffs en Jarmulak
Jan verbeek en miranda van leeuwen
Een prettige samenwerking
Miranda van Leeuwen studeerde af bij Bouwkunde, in de richting architectuur. Zij ontwierp een ‘Gebouw voor de zintuigen’. Haar afstudeerdocent was ir. J.G.H. (Jan) Verbeek.
Van Leeuwen: ,,Ik vind niet dat Jan corrigerend bezig is geweest, hoewel dat stiekem toch wel gebeurd zal zijn. Ik beschouwde hem als een soort coach, een klankbord. Aan hem kon ik mijn verhaal vertellen, en met zijn reactie kon ik dan weer verder. Hij zei dan nooit dingen als ‘je moet dit, je moet dat’. Daar kan ik slecht tegen, dus daar had ik hem ook op uitgezocht. Eerder zoiets als ‘denk hier eens aan’. Dan corrigeer je natuurlijk ook wel een beetje.
Ik wilde een gebouw ontwerpen alsof het een park was. Een gebouw waar je op zondagmiddag naar toe gaat, weg van het dagelijks leven. Bij het opstellen van het programma van eisen kwam ik uit bij diverse functies die zo’n gebouuw zou moeten vervullen, die eigenlijk allemaal met zintuiglijke ervaringen te maken hebben. Dat ben ik gaan uitwerken: per zintuig een openbare ruimte en een aantal plekken voor kunstenaars. Zo zit er voor het horen een gehoorzaal, voor het zien een galerie en voor de smaak een restaurant in. Rond die publieksruimten zitten kamers waarin mensen in de praktijk bezig zijn met die zintuigen. Het dak is ook openbaar, en daar doorheen steken onderdelen van de zintuigen.
Het was veel werk om tot een programma van eisen te komen. Dat is jammer, want je wil eigenlijk meteen gaan schetsen achter de tekentafel. Maar goed, toen ik dat programma afhad, ben ik ook op zoek gegaan naar een locatie voor het gebouw. Het moest natuurlijk een plek in de stad worden, dus ik heb in een aantal steden gezocht. Uiteindelijk ben ik in Amsterdam terecht gekomen, op de punt van het Java-eiland. Daar zijn ook de IJ-boulevard en het wetenschappelijk museum gepland, dus daar past zo’n openbaar gebouw als dit wel goed in, vind ik. Ze wilden in plaats daarvan eigenlijk alleen woningen bouwen, maar dat zou zonde zijn. Dan hebben alleen de bewoners plezier van die mooie locatie. Maar misschien dat ze, nu ik mijn ontwerp bij de gemeente gepresenteerd heb, wel van gedachten veranderen.
Bij het ontwerpen deed ik de grote lijnen, Jan keek naar het detail. ‘Hoe zit dit dan precies?’ vroeg hij vaak. Het was echt prettige samenwerking, ook met mijn andere begeleiders. Achteraf vraag ik me af of ik geen mentoren had moeten kiezen die meer tegengas hadden gegeven. Dat weet ik niet. Dit was in elk geval heel fijn.”
Verbeek: ,,Ik kende Miranda al van haar eerste project. Ze kwam toen net aan in Delft. Ze viel toen al op, niet door brutaalheid of iets dergelijks, maar door haar goede plan en door haar manier van werken. Heel verzorgd. De opdracht was een galerie te ontwerpen, met een heel extravagante galeriehoudster. Die moest daarboven gaan wonen. Ze had ook dieren, geloof ik. Om het moeilijk te maken had ik een onmogelijke locatie bedacht: de Phoenixstraat, daar bij die molen, op die strook groen tussen de twee rijbanen. Een daktuin en een hele grote trap, dat zijn onderdelen die ik mevan Miranda’s ontwerp nog kan herinneren. Ik vind het zo leuk dat ze na al die jaren studeren en student-assistentschappen weer bij mij teruggekomen is.
Miranda maakt meestal een bescheiden indruk, verlegen zelfs, maar ze weet heel zeker wat ze wil. Bij haar haar hoef ik dan ook niet vanuit een gevoel van leegte dingen aan te vullen; er is geen leegte om op te vullen. Toch geeft dat je niet het idee dat je niet meer nodig bent. Je gaat je dan meer op details richten. Er blijft dus altijd een zekere invloed. Je bent je sowieso eigenlijk nauwelijks bewust hoeveel invloed je hebt. Met hele kleine signalen kan iemand al ontmoedigd worden of gestimuleerd. Ik ga in zo’n geval allemaal goed bedoelde vragen stellen. ‘Miranda, hoe ga je dan publiek trekken?’ Of: ‘Miranda, hoe kan dat economisch haalbaar zijn?’ Het zijn vooral realiteits-achtige vragen. Daarnaast heeft de begeleider nog een functie, in de zin dat je elkaar elke twee weken anderhalf uur ziet. Dat is steeds een soort mijlpaal voor de student. Steeds een nieuwe datum waarop duidelijke vorderingen moeten zijn gemaakt.
Ze had niets waar ze haar ontwerp mee kon vergelijken. Voor de begeleider is het dan net zo goed een zoektocht als voor de student. Het geheel is totaal nieuw.
Ik geloof dat de gemeente Amsterdam in plaats van een parkje nu op die locatie toch een cultureel gebouw wil neerzetten. Dan vind ik dat ze toch opnieuw moeten kijken naar wat Miranda gemaakt heeft.”
Figuur 3 Van Leeuwen en Verbeek
GERT DEN OUDEN EN TOM BOR
Dag en nacht bereikbaar
Tom Bor studeerde af bij Materiaalkunde, aan de vakgroep lastechnologie en niet-destructief onderzoek. Zijn scriptie gaat over ‘het diffusielassen van siliciumnitride met een tussenlaag van nikkel’. Afstudeerhoogleraar was prof.dr. G. (Gert) den Ouden.
,,Niet dat ik het helemaal niet meer zag zitten, maar ik heb m’n onderzoek af en toe wel verwenst. Zeker omdat het niet allemaal meezat. Er waren bijvoorbeeld problemen met de proefopstelling. Ik had steeds twee staafjes die ik aan elkaar wilde lassen, en daarvoor moesten die staafjes precies in elkaars verlengde tegen elkaar aangedrukt worden. Dat kreeg ik maar moeilijk voor elkaar, en het raarste was, dat naarmate ik de opstelling beter uitlijnde, de resultaten steeds minder werden. De las werd namelijk steeds minder sterk. Maar goed, dat bleek ook wel weer verklaarbaar.
Mijn onderzoek was gericht op het aan elkaar lassen van keramische onderdelen. Keramiek heeft namelijk heel gunstige eigenschappen: het is warmte-, hitte- en erosiebestendig. Maar om het te kunnen toepassen is het essentieel dat je het ook kunt verbinden. Of mijn resultaten revolutionair zijn? Niet zo revolutionair dat ze wereldschokkend zijn, denk ik. Ik heb de opstelling verbeterd en beschreven hoe het grensvlak tot stand komt tussen het keramiek en het nikkel.
Bij het meten daaraan waren er trouwens nog meer problemen. Zo kon ik de temperatuur niet goed meten, omdat het ‘thermometerplaatje’ meteen zou vastlassen aan het keramiek. ‘Doe er een vloeipapiertje tussen’, zei Willem Brabander. Die is technisch medewerker hier. Zo noem je dat toch? Die man heeft af en toe hele goede ideeën.
De kleine problemen probeer je natuurlijk eerst zelf op te lossen. Ik was blij dat ik die ruimte ook kreeg, om vrij zelfstandig onderzoek te doen. Het mooie van professor Den Ouden is dat hij je het gevoel geeft dat je dat ook kunt. En goed, als die kleine dingen toch niet op te lossen zijn, worden het grotere. En daarvoor kun je altijd bij Den Ouden terecht. Je drinkt drie keer koffie per dag, dus je ziet hem vaak geneoeg. Verder kon je bijna altijd zijn kamer komen binnenstormen. Ik denk dat hij dag en nacht bereikbaar is, maar zover is het niet gekomen, dat ik dat heb moeten uitproberen.
Ik heb echt een gezellige tijd gehad bij de groep, maar ik ben er niet gebleven. Dat kon wel, maar je moet niet te lang op dezelfde plek blijven hangen, vind ik.”
Den Ouden: ,,Waarom hij die prijs verdient? In de eerste plaats vanwege zijn cijfers. En verder: hij is gedreven, slim… ach, daar komen al de bekende clichés. Goed, meer geconcentreerd op hem. Hij is een doorzetter als er een probleem is, hij is zeer slim, hij is een helderdenkend mens. En het is een genoegen met hem te discussiëren. Daarbij is het ook een prettige vent. Je mag het niet zeggen, maar die hebben toch een streepje voor. Aardige mensen maken het anderen namelijk niet moeilijk.
Bij onze groep gaan we heel informeel met elkaar om. Het isook een kleine groep, ik heb zo’n zeven afstudeerders per jaar. Eigenlijk denk ik stiekem dat het er ook niet meer moeten worden. Je wilt toch een persoonlijke relatie met ze houden. Niet dat je straks bij zo’n prijsuitreiking staat en een toespraak moet houden voor je prijswinnaar, en dan zijn naam van een briefje moet oplezen. Dat je je afvraagt: hoe heet-ie ook al weer? Wat deed-ie ook al weer? Dat kan toch niet. Dat is een duidelijk verschil van onze vakgroep met andere binnen de TU.
Wij hoefden ook nooit afspraken te maken, Tom Bor en ik. Ik zag aan zijn gezicht als hij ergens mee zat. Ik doe niet aan spreekuren ofzo. Dat moet natuurlijk wel als je een grote club hebt, maar ik zou dat als een groot nadeel zien. Klein zijn heeft weer andere nadelen: je wordt bedreigd natuurlijk.
Het onderzoek van Tom Bor was ingebed in een groter thema: het diffusielassen van keramische materialen. Daar werken ook twee promovendi en twee twaio’s aan. Bor heeft er letterlijk zijn steentje aan bijgedragen. Hij heeft veel geëxperimenteerd en de resultaten in een thermodynamisch model vertaald. Dat vereist veel denkwerk. Dat is ook één van zijn sterke punten, dat hij begrijpt wat hij gemeten heeft. Nee, niet alle problemen zijn nu opgelost. Anders zouden er niet nog steeds zoveel mensen aan werken.
Zelf doet nu hij onderzoek bij een andere vakgroep, maar loopt hier nog steeds zo nu en dan binnen. Hij blijft geïnteresseerd, fanatiek bijna, zou ik willen zeggen, maar fanatiek is zo’n vervelend woord. Ik raadde hem ook af hier te promoveren; dan zit je straks zo’n tien of twaalf jaar in Delft. Dat is wel lang hoor, je moet ook even ergens anders kijken.”
De winnaars
Vrijdagmiddag 10 november kregen de beste afstudeerders van de veertien Delftse studierichtingen in het stadhuis een penning en duizend gulden.
De prijzen, toegekend door het Universiteitsfonds Delft, zijn gegaan naar mw. ir. M.G.M. van Leeuwen (Bouwkunde), ir. M.G.F. Werner (Civiele Techniek), ir. M.T. Looijer (Elektrotechniek), ir. P.A.M. Looman (Geodesie), ir. R. Sluyter (Industrieel Ontwerpen), ir. R. Floberghagen (Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek), ir. J. Potma (Mijnbouwkunde en Petroleumwinning), mw. ir. J.D.J. Houtepen (Technische Natuurkunde), ir. S. Kaart (Scheikundige Technologie), ir. T.C. Bor (Materiaalkunde), ir. R.J. de Man (Technische Wiskunde), ir. J. Jarmulak (Informatica), ir. F.J. Groen (Werktuigbouwkunde) en ir. C.G.A. Marburg (Maritieme Techniek).
Comments are closed.