Het is nu al een van de meest besproken non-fictiewerken van het land: ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?’, met bijdragen van onder meer TU-natuurkundigen Cees Dekker, Juleon Schins en Arie van den Beukel.
Het boek moet de gedachte overbrengen dat er een ‘intelligente blauwdruk’ doorschemert door de natuur. Helaas slaat het boek nog geen deuk in een pakje boter.
Isaac Newton deed het met alchemie, Nikola Tesla wierp zich op de ‘dynamische zwaartekracht’, Guglielmo Marconi telegrafeerde met buitenaardse wezens. Ook fysicus Cees Dekker, zonder twijfel een van de grootste natuurkundigen van het land, houdt zich bezig met iets wat zich toch, vriendelijk gezegd, aan de rand van de wetenschap bevindt: de gedachte dat de natuur sporen draagt van ‘intelligent ontwerp’.
Ons bestaan is, op het eerste gezicht, inderdaad een godswonder. Zo’n 3,5 miljard jaar geleden was er opeens leven, gemaakt van ingewikkelde moleculen die je nergens in de dode natuur vindt. Of kijk vandaag in een cel: je vindt er allerlei onvoorstelbaar complexe moleculaire mechanismen, waarvan sommige als heuse machientjes in elkaar steken. Daar moet een ontwerp achter zitten, menen aanhangers van ‘Intelligent Design’ (ID).
Het getuigt van intellectuele moed dat Dekker zich inlaat met ID. De theorie riekt naar godsdienstfanatisme en ligt ver af van Dekkers vakgebied, de natuurkunde. Bovendien heeft Dekker een status te verliezen en dus een nek om uit te steken.
In een vraaggesprek met Delta gaf Dekker vorige week helder aan waar wat hem betreft de schoen wringt. De wetenschap is helemaal niet objectief en onafhankelijk, maar ingelijfd door ongelovigen, die hem gebruiken om een kil, cynisch en amoreel wereldbeeld uit te dragen. Die klacht is oprecht, en te waarderen.
In ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ bezweert Dekker, net als veel ID-aanhangers: het gaat niét om het vinden van christelijk godsbewijs. De ‘ontwerper’ kan in principe net zo goed een buitenaardse beschaving zijn, of desnoods de creatieve kracht uit de filosofie van Plato, schrijft Dekker met zoveel woorden. ID is net zo wetenschappelijk als, zeg, de snaartheorie.
Maar het boek biedt een ander beeld. De auteurs zijn overtuigde, actieve christenen, het woord Schepper wordt voortdurend met hoofdletter geschreven (net als vaak het woord Ontwerper), en een vloek in een citaat is ‘op verzoek van de redactie’ verwijderd. Sommige auteurs beginnen opeens hun geloof te verkondigen. “Ik vind zo’n Schepper-Ontwerper in de God van de Bijbel”, belijdt sterrenkundige dr. Mart de Groot. En over complexe biologische processen schrijft emeritus-hoogleraar prof.dr. Sjef Wintermans: “Het wordt steeds redelijker hierin de werken van God te zien.” Die toonzetting doet Dekkers gemeende poging om afstand te bewaren volledig teniet.
Ronduit kwalijk is dat de auteurs hun onderwerpen eenzijdig benaderen en toeschrijven naar de ontwerper. Ook Dekker springt uiterst selectief om met het bewijs. Zo stelt hij vast, net als Van den Beukel, dat ‘de lange continue reeksen tussenvormen [van soorten] die Darwin had voorspeld’ nooit zijn gevonden. Dat klopt, want volgens de huidige inzichten ontstaan nieuwe dieren in sprongen, met lange, stabiele tussenperiodes. Maar wat Dekker en Van den Beukel onvermeld laten, is dat er wél een complete (fossiele) dierentuin bestaat van ‘missing links’. Van vroege, meertenige landdieren, bizarre halfvissen, merkwaardige trilobieten tot hele reeksen lopende oermensen die de omvorming van aap tot mens markeren. Dekker weet dat best, ook hij leest Nature en Science.
Of neem Dekkers stelling dat er tot op heden geen aannemelijke verklaring is voor het ontstaan van het leven op aarde. Inderdaad: hoe de eerste cellen ontstonden is een groot raadsel. Dekker bespreekt de ‘oersoepexperimenten’ uit de jaren vijftig en stipt kort de theorie aan dat er wellicht zoiets is geweest als een ‘RNA-wereld’ van zichzelf voortplantende sliertjes erfelijk materiaal. Maar over andere invloedrijke, materiële theorieën zwijgt hij. Zoals de opvatting van de Britse geochemicus Cairns-Smith dat het leven begon in de vorm van groeiende kleikristallen, of het idee van Mike Russell dat cellen zijn voorafgegaan door bubbels ijzersulfide. Het zou interessant zijn om iemand van het kaliber-Dekker da’a’rover te horen. Nu worden we afgescheept met de dooddoener dat het leven net zoiets is als een Boeing 747 die spontaan ontstaat uit een schroothoop.
Het zijn maar enkele voorbeelden, maar helaas wel tekenend voor het hele boek. Zaken als fotosynthese, celdeling, of de zweepstaartmotor van de bacterie worden gepresenteerd als geweldige, broeierige raadsels . zonder dat de auteurs al teveel aandacht besteden aan de gewone verklaringen uit de evolutiebiologie die er wel degelijk zijn. Wezenlijk nieuwe inzichten of echt overtuigende voorbeelden van ontwerp blijven uit. ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ verwordt daarmee tot een fletse importversie van intelligent design uit Amerika, een flauwe herhaling van zetten. Erger: het onderscheidt zich vanwege de selectieve bewijsvoering nauwelijks van boeken die het bestaan van UFO’s, Atlantiërs of spoken proberen aan te tonen.
Neem het betoog van dr. Juleon Schins, docent opto-elektronische materialen aan de TU Delft. In een van de meest bedenkelijke hoofdstukken probeert Schins ‘de niet-materiële oorsprong van de menselijke geest’ aan te tonen. Dat doet hij op metafysische kerkkrantjesmanier, door te wijzen op ‘verheven’ menselijke trekjes als taalvermogen en gevoel voor ethiek.
Volledig gaat zijn cirkelredenering echter voorbij aan de wetenschappelijke werkelijkheid. De neurobiologie heeft de menselijke persoonlijkheid op allerlei manieren weten te herleiden tot beetjes hersenfunctie. Linguïsten hebben fascinerende theorieën over waarom de mens is gaan praten, en over waarin taal zich onderscheidt van dierlijke communicatie. Genetici denken te weten welke genetische wijzigingen ons taalvermogen hebben vergroot. Paleoantropologen vinden in de schedels van oermensen prikkelende aanwijzingen over de ontwikkeling van de menselijke geest. Wie echter wijst op zulke gapende gaten in het betoog, loopt kans te worden uitgemaakt voor onwillige ‘ultra-darwinist’.
Heus: de wonderen zijn de wereld niet uit. Hoe het leven precies is ontstaan, wat precies de aard is van de oerknal . het zijn grote vragen waarover we alleen nog kunnen speculeren. Misschien zijn er inderdaad aardverschuivingen in het denken nodig. Sterker, ook nogal wat wereldse onderzoekers zijn op zoek naar een ‘organiserend principe’, met name om het ontstaan van het leven te verklaren. De meeste onderzoekers zoeken die echter in de complexiteitstheorie, of in computerspelletjes die orde maken uit chaos, ‘cellulaire automaten’.
Maar om nu maar meteen de grote ontwerper erbij te halen, daarvoor lijkt vooralsnog geen enkele dwingende aanleiding. In ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ is intelligent ontwerp allerminst de onontkoombare uitkomst van een steekhoudende gedachtengang. Het boek dwingt niet, maar dramt. De ontwerper blijft een christelijke vooronderstelling, waar feiten en feitjes naar toe worden geredeneerd; hij is gewoon de man met de witte baard uit de bijbel. De theorie van intelligent ontwerp blijft daardoor ‘feiten-vrije wetenschap’, om het met de beroemde Britse geneticus John Maynard Smith te zeggen.
Dekker en zijn medeauteurs zouden zich de raad van Albert Einstein ter harte moeten nemen: “Wetenschap zonder religie is lam, maar religie zonder wetenschap is blind.”
Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.): ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie.’ pp. 346, geïllustreerd. Ten Have, 2005. € 24,90.
Om nu maar meteen de grote ontwerper erbij te halen, daarvoor lijkt vooralsnog geen enkele dwingende aanleiding.
Isaac Newton deed het met alchemie, Nikola Tesla wierp zich op de ‘dynamische zwaartekracht’, Guglielmo Marconi telegrafeerde met buitenaardse wezens. Ook fysicus Cees Dekker, zonder twijfel een van de grootste natuurkundigen van het land, houdt zich bezig met iets wat zich toch, vriendelijk gezegd, aan de rand van de wetenschap bevindt: de gedachte dat de natuur sporen draagt van ‘intelligent ontwerp’.
Ons bestaan is, op het eerste gezicht, inderdaad een godswonder. Zo’n 3,5 miljard jaar geleden was er opeens leven, gemaakt van ingewikkelde moleculen die je nergens in de dode natuur vindt. Of kijk vandaag in een cel: je vindt er allerlei onvoorstelbaar complexe moleculaire mechanismen, waarvan sommige als heuse machientjes in elkaar steken. Daar moet een ontwerp achter zitten, menen aanhangers van ‘Intelligent Design’ (ID).
Het getuigt van intellectuele moed dat Dekker zich inlaat met ID. De theorie riekt naar godsdienstfanatisme en ligt ver af van Dekkers vakgebied, de natuurkunde. Bovendien heeft Dekker een status te verliezen en dus een nek om uit te steken.
In een vraaggesprek met Delta gaf Dekker vorige week helder aan waar wat hem betreft de schoen wringt. De wetenschap is helemaal niet objectief en onafhankelijk, maar ingelijfd door ongelovigen, die hem gebruiken om een kil, cynisch en amoreel wereldbeeld uit te dragen. Die klacht is oprecht, en te waarderen.
In ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ bezweert Dekker, net als veel ID-aanhangers: het gaat niét om het vinden van christelijk godsbewijs. De ‘ontwerper’ kan in principe net zo goed een buitenaardse beschaving zijn, of desnoods de creatieve kracht uit de filosofie van Plato, schrijft Dekker met zoveel woorden. ID is net zo wetenschappelijk als, zeg, de snaartheorie.
Maar het boek biedt een ander beeld. De auteurs zijn overtuigde, actieve christenen, het woord Schepper wordt voortdurend met hoofdletter geschreven (net als vaak het woord Ontwerper), en een vloek in een citaat is ‘op verzoek van de redactie’ verwijderd. Sommige auteurs beginnen opeens hun geloof te verkondigen. “Ik vind zo’n Schepper-Ontwerper in de God van de Bijbel”, belijdt sterrenkundige dr. Mart de Groot. En over complexe biologische processen schrijft emeritus-hoogleraar prof.dr. Sjef Wintermans: “Het wordt steeds redelijker hierin de werken van God te zien.” Die toonzetting doet Dekkers gemeende poging om afstand te bewaren volledig teniet.
Ronduit kwalijk is dat de auteurs hun onderwerpen eenzijdig benaderen en toeschrijven naar de ontwerper. Ook Dekker springt uiterst selectief om met het bewijs. Zo stelt hij vast, net als Van den Beukel, dat ‘de lange continue reeksen tussenvormen [van soorten] die Darwin had voorspeld’ nooit zijn gevonden. Dat klopt, want volgens de huidige inzichten ontstaan nieuwe dieren in sprongen, met lange, stabiele tussenperiodes. Maar wat Dekker en Van den Beukel onvermeld laten, is dat er wél een complete (fossiele) dierentuin bestaat van ‘missing links’. Van vroege, meertenige landdieren, bizarre halfvissen, merkwaardige trilobieten tot hele reeksen lopende oermensen die de omvorming van aap tot mens markeren. Dekker weet dat best, ook hij leest Nature en Science.
Of neem Dekkers stelling dat er tot op heden geen aannemelijke verklaring is voor het ontstaan van het leven op aarde. Inderdaad: hoe de eerste cellen ontstonden is een groot raadsel. Dekker bespreekt de ‘oersoepexperimenten’ uit de jaren vijftig en stipt kort de theorie aan dat er wellicht zoiets is geweest als een ‘RNA-wereld’ van zichzelf voortplantende sliertjes erfelijk materiaal. Maar over andere invloedrijke, materiële theorieën zwijgt hij. Zoals de opvatting van de Britse geochemicus Cairns-Smith dat het leven begon in de vorm van groeiende kleikristallen, of het idee van Mike Russell dat cellen zijn voorafgegaan door bubbels ijzersulfide. Het zou interessant zijn om iemand van het kaliber-Dekker da’a’rover te horen. Nu worden we afgescheept met de dooddoener dat het leven net zoiets is als een Boeing 747 die spontaan ontstaat uit een schroothoop.
Het zijn maar enkele voorbeelden, maar helaas wel tekenend voor het hele boek. Zaken als fotosynthese, celdeling, of de zweepstaartmotor van de bacterie worden gepresenteerd als geweldige, broeierige raadsels . zonder dat de auteurs al teveel aandacht besteden aan de gewone verklaringen uit de evolutiebiologie die er wel degelijk zijn. Wezenlijk nieuwe inzichten of echt overtuigende voorbeelden van ontwerp blijven uit. ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ verwordt daarmee tot een fletse importversie van intelligent design uit Amerika, een flauwe herhaling van zetten. Erger: het onderscheidt zich vanwege de selectieve bewijsvoering nauwelijks van boeken die het bestaan van UFO’s, Atlantiërs of spoken proberen aan te tonen.
Neem het betoog van dr. Juleon Schins, docent opto-elektronische materialen aan de TU Delft. In een van de meest bedenkelijke hoofdstukken probeert Schins ‘de niet-materiële oorsprong van de menselijke geest’ aan te tonen. Dat doet hij op metafysische kerkkrantjesmanier, door te wijzen op ‘verheven’ menselijke trekjes als taalvermogen en gevoel voor ethiek.
Volledig gaat zijn cirkelredenering echter voorbij aan de wetenschappelijke werkelijkheid. De neurobiologie heeft de menselijke persoonlijkheid op allerlei manieren weten te herleiden tot beetjes hersenfunctie. Linguïsten hebben fascinerende theorieën over waarom de mens is gaan praten, en over waarin taal zich onderscheidt van dierlijke communicatie. Genetici denken te weten welke genetische wijzigingen ons taalvermogen hebben vergroot. Paleoantropologen vinden in de schedels van oermensen prikkelende aanwijzingen over de ontwikkeling van de menselijke geest. Wie echter wijst op zulke gapende gaten in het betoog, loopt kans te worden uitgemaakt voor onwillige ‘ultra-darwinist’.
Heus: de wonderen zijn de wereld niet uit. Hoe het leven precies is ontstaan, wat precies de aard is van de oerknal . het zijn grote vragen waarover we alleen nog kunnen speculeren. Misschien zijn er inderdaad aardverschuivingen in het denken nodig. Sterker, ook nogal wat wereldse onderzoekers zijn op zoek naar een ‘organiserend principe’, met name om het ontstaan van het leven te verklaren. De meeste onderzoekers zoeken die echter in de complexiteitstheorie, of in computerspelletjes die orde maken uit chaos, ‘cellulaire automaten’.
Maar om nu maar meteen de grote ontwerper erbij te halen, daarvoor lijkt vooralsnog geen enkele dwingende aanleiding. In ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ is intelligent ontwerp allerminst de onontkoombare uitkomst van een steekhoudende gedachtengang. Het boek dwingt niet, maar dramt. De ontwerper blijft een christelijke vooronderstelling, waar feiten en feitjes naar toe worden geredeneerd; hij is gewoon de man met de witte baard uit de bijbel. De theorie van intelligent ontwerp blijft daardoor ‘feiten-vrije wetenschap’, om het met de beroemde Britse geneticus John Maynard Smith te zeggen.
Dekker en zijn medeauteurs zouden zich de raad van Albert Einstein ter harte moeten nemen: “Wetenschap zonder religie is lam, maar religie zonder wetenschap is blind.”
Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.): ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie.’ pp. 346, geïllustreerd. Ten Have, 2005. € 24,90.
Om nu maar meteen de grote ontwerper erbij te halen, daarvoor lijkt vooralsnog geen enkele dwingende aanleiding.
Comments are closed.