Boudewijnse, Phaëton, Electra, Constantia, Goossens & Pope, Rogier, Smagghe & Co, wie kent ze nog? Het zijn namen van Nederlandse gloeilampenfabrieken aan het begin van de twintigste eeuw.
Gloeilampen maken, dat hadden verschillende Nederlandse ondernemers onder de knie. Het op poten zetten van een wereldconcern daarentegen, daarvoor had je Anton Philips nodig.
Wie aan Philips denkt, denkt in de eerste plaats aan Gerard, de vindingrijke Delftse ingenieur werktuigbouwkunde die in een schuur in Eindhoven begon met het fabriceren van koolspitslampen, en daartoe in 1891 met geld van zijn vader een bedrijfje oprichtte. Maar de man die daaruit een multinationale wist te boetseren met in zijn hoogtijdagen meer dan honderdduizend werknemers, is vooral zijn vijftien jaar jongere broer Anton geweest. Meer nog door hem dan door zijn broer komt het dat Nederland een partijtje kon meeblazen in de Tweede Industriële Revolutie, en een fikse partij in de wereld van de elektriciteit.
De journalist Marcel Metze heeft een biografie van Anton Philips geschreven die even levendig als lijvig is: een must-read voor iedere bedrijfskundig ingenieur. Over zowel de familie als het bedrijf Philips is al heel veel geschreven, maar Marcel Metze toont aan dat over de illustere gebroeders verhalen de ronde doen die maar heel zijdelings met de waarheid te maken hebben.
Anton leidde aanvankelijk het leven van het verwende rijkeluiszoontje – Metze noemt hem een ‘traumaloos zondagskind’. De familie Philips was bemiddeld, en bewoog zich in interessante kringen. Toen Anton vijf jaar was, kwam er een achterneef logeren: een zekere Karl Marx. Later zou Anton, overigens vergeefs, met dit verhaal bij Lenin in het gevlei trachten te komen.
Zijn draai vond Anton in een studie aan de handelsschool in Amsterdam, en zeker toen hij een stage liep in de Londense bankierswereld. Aanvankelijk met frisse tegenzin liet hij zich als 21-jarige door zijn vader naar het fabriekje van Gerard sturen. Het katholieke plattelandsdorp Eindhoven, dat in die tijd maar vierduizend inwoners had, was niet bepaald een plaats waar een ambitieuze protestants-liberale jongeman zich zou kunnen ontplooien. Maar die weerzin veranderde zodra hij het ene succes na het andere begon te boeken.
Het succes kwam vooral van de legendarische zakenreizen naar alle uithoeken van de wereld om het Philips-product aan de man te brengen, en om concurrenten op te kopen. Anton ging zelf vaak op pad, vooral naar zijn geliefde Rusland, maar wist ook mannetjesputters als verkoper aan te trekken. Metze vertelt een bloedstollend verhaal over een Philips-reiziger die gewoon bleef dooronderhandelen, hoewel zijn beide benen verlamd raakten wegens een exotische medische behandeling.
Anton was op een geheel andere manier dan Gerard vindingrijk – gewiekst is een beter woord. Hij wedde altijd op verschillende paarden tegelijk. Mocht plan A niet lukken, dan had hij altijd een plan B en meestal ook een plan C. Metze vergelijkt hem met Bill Gates. Ze komen overeen in het snelle, tomeloze en agressieve, en in het feilloze gevoel voor kansen en mogelijkheden.
Beide broers waren autoritair van karakter. Maar in tegenstelling tot Gerard was Anton een aimabele en flamboyante figuur, die op zakenreizen ontbeet met champagne en kaviaar, en ook nog wel eens tijd en inspiratie vond voor een goede grap. Grote schandalen heeft Metze niet opgespit, maar wel streken die niet al te veel daglicht verdragen. Er zijn bedenkelijke bij, zoals Antons schandalige behandeling van Philips’ vertegenwoordiger in Frankrijk, die naar het front van de Eerste Wereldoorlog werd geroepen en, koud thuisgekomen van de ontberingen door Anton aan de kant werd gezet wegens verwaarlozing van de zaak. Er staan slimme trucs tegenover om zijn joodse concurrent William Meinhardt van de Duitse gloeilampenfabriek Osram te helpen zijn geld uit grijpgrage nazi-handen te houden.
De Philipsen waren vooruitstrevend, en zeer begaan met het lot van hun werknemers. Philips had terecht een uitstekende reputatie vanwege zijn arbeidsvoorzieningen. Het was het eerste bedrijf dat een achturige werkweek invoerde. Philips-arbeiders woonden in goede Philips-huizen en aten goed brood van Philips’ eigen bakkerij. Toen in 1912 Philips & Co werd omgevormd tot de legendarische NV Philips’ Gloeilampenfabrieken, werd tien procent van de winst bestemd voor het pensioenfonds – volgens Metze in de praktijk overigens maar vijf procent.
Zijn mooiste tijd beleeft Anton Philips tot aan de jaren dertig, als het fabriekje van zijn broer uitgroeit tot een wereldonderneming en de winsten een derde van de omzet bedragen. De economische crisisjaren zijn ook voor Anton crisisjaren. Het ontslaan van duizenden arbeiders gaat hem niet in de koude kleren zitten. In de Tweede Wereldoorlog zit hij in de Verenigde Staten en laat hij de leiding van het concern aan zijn zoon Frits. Het ‘traumaloze zondagskind’ kon nu eenmaal beter winnen dan verliezen.
Marcel Metze, ‘Anton Philips 1874-1951, Ze zullen weten wie ze voor zich hebben’. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2004. ISBN: 90 5018 612 2. 622 p., € 35,-.
Gloeilampen maken, dat hadden verschillende Nederlandse ondernemers onder de knie. Het op poten zetten van een wereldconcern daarentegen, daarvoor had je Anton Philips nodig.
Wie aan Philips denkt, denkt in de eerste plaats aan Gerard, de vindingrijke Delftse ingenieur werktuigbouwkunde die in een schuur in Eindhoven begon met het fabriceren van koolspitslampen, en daartoe in 1891 met geld van zijn vader een bedrijfje oprichtte. Maar de man die daaruit een multinationale wist te boetseren met in zijn hoogtijdagen meer dan honderdduizend werknemers, is vooral zijn vijftien jaar jongere broer Anton geweest. Meer nog door hem dan door zijn broer komt het dat Nederland een partijtje kon meeblazen in de Tweede Industriële Revolutie, en een fikse partij in de wereld van de elektriciteit.
De journalist Marcel Metze heeft een biografie van Anton Philips geschreven die even levendig als lijvig is: een must-read voor iedere bedrijfskundig ingenieur. Over zowel de familie als het bedrijf Philips is al heel veel geschreven, maar Marcel Metze toont aan dat over de illustere gebroeders verhalen de ronde doen die maar heel zijdelings met de waarheid te maken hebben.
Anton leidde aanvankelijk het leven van het verwende rijkeluiszoontje – Metze noemt hem een ‘traumaloos zondagskind’. De familie Philips was bemiddeld, en bewoog zich in interessante kringen. Toen Anton vijf jaar was, kwam er een achterneef logeren: een zekere Karl Marx. Later zou Anton, overigens vergeefs, met dit verhaal bij Lenin in het gevlei trachten te komen.
Zijn draai vond Anton in een studie aan de handelsschool in Amsterdam, en zeker toen hij een stage liep in de Londense bankierswereld. Aanvankelijk met frisse tegenzin liet hij zich als 21-jarige door zijn vader naar het fabriekje van Gerard sturen. Het katholieke plattelandsdorp Eindhoven, dat in die tijd maar vierduizend inwoners had, was niet bepaald een plaats waar een ambitieuze protestants-liberale jongeman zich zou kunnen ontplooien. Maar die weerzin veranderde zodra hij het ene succes na het andere begon te boeken.
Het succes kwam vooral van de legendarische zakenreizen naar alle uithoeken van de wereld om het Philips-product aan de man te brengen, en om concurrenten op te kopen. Anton ging zelf vaak op pad, vooral naar zijn geliefde Rusland, maar wist ook mannetjesputters als verkoper aan te trekken. Metze vertelt een bloedstollend verhaal over een Philips-reiziger die gewoon bleef dooronderhandelen, hoewel zijn beide benen verlamd raakten wegens een exotische medische behandeling.
Anton was op een geheel andere manier dan Gerard vindingrijk – gewiekst is een beter woord. Hij wedde altijd op verschillende paarden tegelijk. Mocht plan A niet lukken, dan had hij altijd een plan B en meestal ook een plan C. Metze vergelijkt hem met Bill Gates. Ze komen overeen in het snelle, tomeloze en agressieve, en in het feilloze gevoel voor kansen en mogelijkheden.
Beide broers waren autoritair van karakter. Maar in tegenstelling tot Gerard was Anton een aimabele en flamboyante figuur, die op zakenreizen ontbeet met champagne en kaviaar, en ook nog wel eens tijd en inspiratie vond voor een goede grap. Grote schandalen heeft Metze niet opgespit, maar wel streken die niet al te veel daglicht verdragen. Er zijn bedenkelijke bij, zoals Antons schandalige behandeling van Philips’ vertegenwoordiger in Frankrijk, die naar het front van de Eerste Wereldoorlog werd geroepen en, koud thuisgekomen van de ontberingen door Anton aan de kant werd gezet wegens verwaarlozing van de zaak. Er staan slimme trucs tegenover om zijn joodse concurrent William Meinhardt van de Duitse gloeilampenfabriek Osram te helpen zijn geld uit grijpgrage nazi-handen te houden.
De Philipsen waren vooruitstrevend, en zeer begaan met het lot van hun werknemers. Philips had terecht een uitstekende reputatie vanwege zijn arbeidsvoorzieningen. Het was het eerste bedrijf dat een achturige werkweek invoerde. Philips-arbeiders woonden in goede Philips-huizen en aten goed brood van Philips’ eigen bakkerij. Toen in 1912 Philips & Co werd omgevormd tot de legendarische NV Philips’ Gloeilampenfabrieken, werd tien procent van de winst bestemd voor het pensioenfonds – volgens Metze in de praktijk overigens maar vijf procent.
Zijn mooiste tijd beleeft Anton Philips tot aan de jaren dertig, als het fabriekje van zijn broer uitgroeit tot een wereldonderneming en de winsten een derde van de omzet bedragen. De economische crisisjaren zijn ook voor Anton crisisjaren. Het ontslaan van duizenden arbeiders gaat hem niet in de koude kleren zitten. In de Tweede Wereldoorlog zit hij in de Verenigde Staten en laat hij de leiding van het concern aan zijn zoon Frits. Het ‘traumaloze zondagskind’ kon nu eenmaal beter winnen dan verliezen.
Marcel Metze, ‘Anton Philips 1874-1951, Ze zullen weten wie ze voor zich hebben’. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2004. ISBN: 90 5018 612 2. 622 p., € 35,-.
Comments are closed.