De wereld is onrechtvaardig en W.F. Hermans is koning eenoog in het land der blinden in zijn autobiografische verhalenbundel ‘Richard Simmillion’. Hermans als bÈta onder de alfa’s.
“De hel, dat zijn de anderen”, volgens Sartre. Het moet Willem Frederik Hermans als muziek in de oren hebben geklonken. Een van de belangrijkste boeken uit zijn imposante oeuvre noemde hij niet voor niets ‘Ik heb altijd gelijk’. De verhalenbundel ‘Richard Simmillion’, gepubliceerd in het tiende sterfjaar van Hermans, heeft een zelfde strekking: de anderen hebben altijd ongelijk.
Hermans schreef tijdens zijn leven geen autobiografie, maar liet zich toch een keer de uitspraak ontlokken dat de verhalen, met als hoofdpersoon Richard Simmillion, autobiografisch van aard zijn. Dichter bij Hermans kunnen we niet komen.
De verhalen geven een interessant beeld van de recalcitrante Hermans. We leren de schrijver en fysisch geograaf kennen als een bÈta onder de alfa’s. De meeste verhalen waren al eerder gepubliceerd, maar niet in dezelfde bundel. Door dit boek wordt duidelijk dat Hermans zich omringt voelde door alfa’s die niet begrepen waar hij mee bezig was en daarom continu zijn plannen dwarsboomden.
Het openingsverhaal, de prachtige novelle ‘De elektriseermachine van Wimhurst’, is daarvan een treffend voorbeeld. “Toen ik de leeftijd van zes jaar bereikt had en naar school moest, kwam ik in aanraking met de massieve solidariteit van de dommen en de aanraking werd een botsing”, schrijft Hermans op de eerste pagina. Kleine Richard krijgt van de juf een opdracht. Hij moet een tuintje, vlak bij school, gaan onderhouden. Tot zijn ongenoegen mag hij niet in zijn eentje wat aanmodderen, maar moet hij samenwerken met Marinus – de ‘domste’ van de klas. Pientere Richard denkt alles uit voor zijn tuintje, zodat het een schitterende bloemenzee zal worden. Maar Marinus gooit roet in het eten. Met zijn grote handen schept hij ‘onvruchtbaar zand’ uit de zandbak op het tuintje, want ‘iedereen doet het’. Richard is in tranen. Hij had alles zo goed uitgedacht, maar met de domheid van de ander had hij geen rekening gehouden. Het tuintje is verpest, en zijn juf wordt na het horen van zijn verhaal boos op hem. Het gaat niet om het tuintje, maar om de samenwerking. Daarna wordt het van kwaad tot erger. Marinus ‘snoeit’ de bloemen, zodat ze gaan bloeien. Richard trekt de haren uit zijn hoofd.
Held
Tegen zo veel domheid van ‘de massa’ is hij niet opgewassen. Hij trekt zich steeds meer terug en leest op zijn kamer elke nacht over ‘uitvinders en ontdekkingen’. Edison is zijn grote held. Natuurkunde, daar wil hij zich mee bezighouden. “Over natuurkunde lezen mocht wel, maar zelf doen vonden mijn ouders veel te gevaarlijk.” Richard zoekt daarom zijn toevlucht in het Museum van den arbeid, om zich te vergapen aan de uitvindingen.
Thuis experimenteert hij stiekem met het lichtnet. Zijn haren staan constant recht overeind, wat in huize Simmillion tot grote consternatie leidt. Op zijn elfde weet hij door die experimenten zeker: ‘Ik ben van plan ingenieur te worden.’ Richards ontdekkingstocht is een feest der herkenning voor iedereen die als kind werd geraakt door techniek. Hermans schrijft er prachtig over, met zijn licht absurdistische stijl; hoe hij voor het eerst in aanraking komt met al die uitvindingen en hij, wegdromend, zichzelf een plaatsje geeft tussen die geniale geesten.
Het zijn de uitvindingen die hem overeind houden in een domme wereld vol anderen, die nooit gelijk hebben. De hele verhalenbundel zit er vol mee. Zo maakt Richard in ‘Waarom schrijven?’ van koperdraad en een dikke spijker een telegraaftoestel en van een Meccanodoosje een naaimachine.
In ‘Het grote medelijden’ betreurt hij dat hij geen leermeester had. “Want hoe het aan te pakken? De Nobelprijswinnaar een brief te schrijven?” Hermans leert zichzelf de techniek meester te worden. Met vallen en opstaan. Maar het tragische van de bundel is dat hoe deze wijsneus ook probeert de wetenschappers naar de kroon te steken – het lukt hem niet. Zijn grootmoeder spoort hem aan een wonderkind te zijn, maar daarin faalt hij genadeloos.
Ook als er hoop is dat anderen hem begrijpen, is het slechts ijdele hoop. Op zijn ellendige school vindt Richard de ‘elektriseermachine van Wimhurst’. Hij wil hem dolgraag demonstreren in de klas. Om zijn klasgenoten, de anderen, in te wijden in de magische wereld van de techniek . ‘als zendeling van Huygens, Boerhaave, Edison en Einstein’. Maar de anderen verpesten de test geheel in stijl, zoals altijd in Hermans’ sadistisch universum.
W.F. Hermans: ‘Richard Simmillion’. De Bezige Bij, Amsterdam 2005. ISBN 90 234 1733, 19,90 euro
“De hel, dat zijn de anderen”, volgens Sartre. Het moet Willem Frederik Hermans als muziek in de oren hebben geklonken. Een van de belangrijkste boeken uit zijn imposante oeuvre noemde hij niet voor niets ‘Ik heb altijd gelijk’. De verhalenbundel ‘Richard Simmillion’, gepubliceerd in het tiende sterfjaar van Hermans, heeft een zelfde strekking: de anderen hebben altijd ongelijk.
Hermans schreef tijdens zijn leven geen autobiografie, maar liet zich toch een keer de uitspraak ontlokken dat de verhalen, met als hoofdpersoon Richard Simmillion, autobiografisch van aard zijn. Dichter bij Hermans kunnen we niet komen.
De verhalen geven een interessant beeld van de recalcitrante Hermans. We leren de schrijver en fysisch geograaf kennen als een bÈta onder de alfa’s. De meeste verhalen waren al eerder gepubliceerd, maar niet in dezelfde bundel. Door dit boek wordt duidelijk dat Hermans zich omringt voelde door alfa’s die niet begrepen waar hij mee bezig was en daarom continu zijn plannen dwarsboomden.
Het openingsverhaal, de prachtige novelle ‘De elektriseermachine van Wimhurst’, is daarvan een treffend voorbeeld. “Toen ik de leeftijd van zes jaar bereikt had en naar school moest, kwam ik in aanraking met de massieve solidariteit van de dommen en de aanraking werd een botsing”, schrijft Hermans op de eerste pagina. Kleine Richard krijgt van de juf een opdracht. Hij moet een tuintje, vlak bij school, gaan onderhouden. Tot zijn ongenoegen mag hij niet in zijn eentje wat aanmodderen, maar moet hij samenwerken met Marinus – de ‘domste’ van de klas. Pientere Richard denkt alles uit voor zijn tuintje, zodat het een schitterende bloemenzee zal worden. Maar Marinus gooit roet in het eten. Met zijn grote handen schept hij ‘onvruchtbaar zand’ uit de zandbak op het tuintje, want ‘iedereen doet het’. Richard is in tranen. Hij had alles zo goed uitgedacht, maar met de domheid van de ander had hij geen rekening gehouden. Het tuintje is verpest, en zijn juf wordt na het horen van zijn verhaal boos op hem. Het gaat niet om het tuintje, maar om de samenwerking. Daarna wordt het van kwaad tot erger. Marinus ‘snoeit’ de bloemen, zodat ze gaan bloeien. Richard trekt de haren uit zijn hoofd.
Held
Tegen zo veel domheid van ‘de massa’ is hij niet opgewassen. Hij trekt zich steeds meer terug en leest op zijn kamer elke nacht over ‘uitvinders en ontdekkingen’. Edison is zijn grote held. Natuurkunde, daar wil hij zich mee bezighouden. “Over natuurkunde lezen mocht wel, maar zelf doen vonden mijn ouders veel te gevaarlijk.” Richard zoekt daarom zijn toevlucht in het Museum van den arbeid, om zich te vergapen aan de uitvindingen.
Thuis experimenteert hij stiekem met het lichtnet. Zijn haren staan constant recht overeind, wat in huize Simmillion tot grote consternatie leidt. Op zijn elfde weet hij door die experimenten zeker: ‘Ik ben van plan ingenieur te worden.’ Richards ontdekkingstocht is een feest der herkenning voor iedereen die als kind werd geraakt door techniek. Hermans schrijft er prachtig over, met zijn licht absurdistische stijl; hoe hij voor het eerst in aanraking komt met al die uitvindingen en hij, wegdromend, zichzelf een plaatsje geeft tussen die geniale geesten.
Het zijn de uitvindingen die hem overeind houden in een domme wereld vol anderen, die nooit gelijk hebben. De hele verhalenbundel zit er vol mee. Zo maakt Richard in ‘Waarom schrijven?’ van koperdraad en een dikke spijker een telegraaftoestel en van een Meccanodoosje een naaimachine.
In ‘Het grote medelijden’ betreurt hij dat hij geen leermeester had. “Want hoe het aan te pakken? De Nobelprijswinnaar een brief te schrijven?” Hermans leert zichzelf de techniek meester te worden. Met vallen en opstaan. Maar het tragische van de bundel is dat hoe deze wijsneus ook probeert de wetenschappers naar de kroon te steken – het lukt hem niet. Zijn grootmoeder spoort hem aan een wonderkind te zijn, maar daarin faalt hij genadeloos.
Ook als er hoop is dat anderen hem begrijpen, is het slechts ijdele hoop. Op zijn ellendige school vindt Richard de ‘elektriseermachine van Wimhurst’. Hij wil hem dolgraag demonstreren in de klas. Om zijn klasgenoten, de anderen, in te wijden in de magische wereld van de techniek . ‘als zendeling van Huygens, Boerhaave, Edison en Einstein’. Maar de anderen verpesten de test geheel in stijl, zoals altijd in Hermans’ sadistisch universum.
W.F. Hermans: ‘Richard Simmillion’. De Bezige Bij, Amsterdam 2005. ISBN 90 234 1733, 19,90 euro
Comments are closed.