1 Een afstudeerproject uit de experimentele periode: de India-(maai)combine uit 1973De Delftse industrieel ontwerpers doen het heel aardig in de praktijk, maar na vijfentwintig jaar kampt de faculteit nog steeds met een imagoprobleem.
Nee, IO’ers maken niet alleen móóie dingen. Kijk vooral eens naar de functionele ontwerpen, zegt sociologe drs. Hanny de Wilde.
‘Passie voor productontwikkeling’ heet het proefschrift waarop De Wilde volgende week (bij IO) promoveert. Ze onderzocht daarin hoe het de afgestudeerden is vergaan. Maar eerst schetst ze de ontstaansgeschiedenis van het vakgebied.
Industriële vormgeving kent niet zo’n vreselijk lange geschiedenis. Ambachtslieden ontwierpen vroeger hun producten zelf. Pas tijdens de industriële revolutie werden voor het eerst alle afzonderlijke productiestappen door verschillende personen verricht. Eén persoon kreeg de eindverantwoordelijkheid toegeschoven voor het ontwerp en de productie ervan: dat werd later de industriële vormgever.
De Engelse aardewerkfabrikant Wedgwood was een van de eersten die deze arbeidsdeling doorvoerde. Wedgwood vond zijn ambachtslieden echter te weinig creatief: ze kopieerden vooral oude modellen en stijlen. De succesformule bleek een samenwerking met kunstenaars, die de smaak en stijl van de middenklasse en de adel goed kenden.
Volgens De Wilde was dit het begin van een lange discussie in kunstenaarskringen waarbij uiteindelijk een aparte beroepsgroep ontstond van industrieel vormgevers en ontwerpers. Het vak was de eerste jaren geënt op de opleiding aan kunstacademies. Dat leidde tot vormgevers zonder enig inzicht in technische problemen, materiaalkeuze, laat staan dat ze zicht hadden op de wens van de consument. De opvatting dat dit niet de juiste manier was, vond pas echt gehoor ten tijde van de het Duitse Bauhaus, dat begin deze eeuw z’n ideeën verspreidde over meer functionele kunst.
2 Uit de tijd van ‘algehele heroriëntatie’ stamt deze technische camera (J.Koning, 1982)
Gemak
Maar de echte industrieel ‘ontwerpers’ – niet te verwarren met de ‘vormgevers’ – stonden nog wat later op. Ook in Duitsland (na de oorlog), op een hogeschool in Ulm. ,,Uit een soort idealisme om de wereld te verbeteren, ontstond het verwijt aan eerdere vormgevers dat ze alleen maar mooie producten maakten. In Ulm werd de gebruiker centraal gesteld”, vertelt De Wilde.
Deze beweging vormde de inspiratie voor de IO-opleiding in Delft: ,,Het gemak dient de mens was het uitgangspunt. En dat is nog steeds zo. Geheel in de tijdgeest van de jaren zestig speelde ook in Delft destijds een stukje idealisme een rol. Maar vooral het economische argument dat de industrie voor technisch geavanceerde producten vormgevers nodig heeft, was doorslaggevend om de eerste universitaire opleiding voor industrieel ontwerpers te starten.”
De discussie over de oprichting van de faculteit IO duurde vijftien jaar (,,De andere ingenieursopleidingen stonden zeer wantrouwend tegenover een faculteit die in hun ogen zoveel met kunst te maken had”) maar uiteindelijk was het in 1964 zover. Van alle 1200 afgestudeerden sinds die tijd heeft De Wilde er 683 bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. ,,De tijd die het zou kosten heb ik zwaar onderschat. Met twee mensen hebben we er twee jaar over gedaan om al het materiaal te verwerken.”
3 In 1989 studeerde T. Linders af op deze rolstoel voor gehandicapte kinderen
Pioniers
Vooral de eerste generatie IO’ers moest vechten voor haar positie. ,,De loopbaan van de afgestudeerden tot en met ’84 verloopt minder goed dan die van later afgestudeerden. Ze zijn minder tevreden over hun loopbaan, hebben meer werkloosheid gekend. Dat waren duidelijk de pioniers.”
Een belangrijke vraag voor De Wilde was of de IO’ers wel goed waren opgeleid. En onder goed verstaat zij dan: ‘voor een functie in de productontwikkeling van industrieel vervaardigde producten voor consumenten en professionele gebruikers’. (,,In de faculteit spreekt men liever van productontwikkeling dan van industrieel ontwerpen.”) Zijn ze in het vakgebied terechtgekomen? ,,Bij het vooronderzoek trof ik onder andere een tandarts en een missionaris aan onder de ingenieurs. Maar uiteindelijk viel het mee: 82 procent van de mensen vindt dat ze in hun eigen vakgebied werken.”
De Wilde deelde de functies van de geïnterviewden in categorieën in. ,,Dan blijkt dat meer dan de helft aan productontwikkeling werkt. Ongeveer een vijfde heeft een technisch commerciële functie, zoals productmanager of accountmanager.”
Het scala van producten waaraan IO’ers werken is groot: ,,Het merendeel van de mensen werkt inderdaad aan producten voor consumenten en professionele gebruikers – alle soorten producten, van schilderijlijsten tot treinen.”
Vrijwel iedereen is tevreden over zijn vooropleiding. Grote industrieën weten IO’ers inmiddels te vinden. Zo’n zestig procent werkt in grote bedrijven. De rest is vooral te vinden bij kleine ingenieursbureaus of als zelfstandige. De Wilde concludeert dat er nog volop mogelijkheden zijn: ,,Ik denk dat het midden- en kleinbedrijf een braakliggend gebied is voor de faculteit.”
Loopbaan
De promovenda vergeleek de IO’ers ook met hun collega-ingenieurs. ,,Er zijn niet echt veel gegevens, maar het lijkt erop dat IO’ers minder verdienen. Vooral zelfstandigen verdienen minder. Een groot verschil met andere studies is dat IO’ers relatief jong met een eigen bedrijf beginnen.”
De loopbaan van IO’ers is tegenwoordig redelijk stabiel: zo’n 85 procent zit qua carrièreverloop en inkomen op het goede spoor. ,,Dat geeft aan dat de faculteit succesvol is in het opleiden van ontwerpers.”
4 IO in de praktijk. Een kabelzuil voor kantoortuinen (Indes bv, Hengelo)
Industrieel ontwerper is nog geen klassiek beroep, vertelt De Wilde. ,,Een karakteristiek antwoord dat ik tijdens de enquête kreeg was: ‘Vergelijk ons eens met artsen of juristen, wij hebbendie erkenning nog lang niet’. Een klassieke beroepsgroep kent bescherming van overheidswege en bepaalt zelf wie ze toelaat als beroepsgenoten – in de sociologie heet zo’n groep een professie. Maar volgens die klassieke definitie zijn heel weinig beroepen een professie. Volgens mij kunnen ingenieurs Industrieel Ontwerpen dat nooit bereiken.”
Het imagoprobleem blijft, volgens De Wilde. ,,Het vakgebied is nog relatief onbekend. Nog steeds lijkt bij velen het idee te leven dat ingenieurs Industrieel Ontwerpen vooral mooie dingen maken. Terwijl juist het multidisciplinaire karakter voorop staat tijdens de studie. Ik vind het ook raar dat de studie IO nog steeds als ‘makkelijk’ bekend staat in Delft, het is een vrij zware opleiding.”
Ze vindt dan ook dat de faculteit niet alleen mooie producten moet promoten. ,,Ik ben erg onder de indruk van wat er op de faculteit gebeurt. Een brandblusapparaat voor de politie, medische technologie voor gehandicapten. Daar moet de faculteit meer mee naar buiten treden.”
In de sociologie had De Wilde vooral interesse in het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen. ,,Op IO gebeurt dat vaak op een heel concreet niveau. In essentie is het een prachtig vakgebied”, vindt De Wilde. Verliefd geworden dus? ,,Ja, zo zou je dat wel kunnen zeggen.”
,,,
1 Een afstudeerproject uit de experimentele periode: de India-(maai)combine uit 1973
De Delftse industrieel ontwerpers doen het heel aardig in de praktijk, maar na vijfentwintig jaar kampt de faculteit nog steeds met een imagoprobleem. Nee, IO’ers maken niet alleen móóie dingen. Kijk vooral eens naar de functionele ontwerpen, zegt sociologe drs. Hanny de Wilde.
‘Passie voor productontwikkeling’ heet het proefschrift waarop De Wilde volgende week (bij IO) promoveert. Ze onderzocht daarin hoe het de afgestudeerden is vergaan. Maar eerst schetst ze de ontstaansgeschiedenis van het vakgebied.
Industriële vormgeving kent niet zo’n vreselijk lange geschiedenis. Ambachtslieden ontwierpen vroeger hun producten zelf. Pas tijdens de industriële revolutie werden voor het eerst alle afzonderlijke productiestappen door verschillende personen verricht. Eén persoon kreeg de eindverantwoordelijkheid toegeschoven voor het ontwerp en de productie ervan: dat werd later de industriële vormgever.
De Engelse aardewerkfabrikant Wedgwood was een van de eersten die deze arbeidsdeling doorvoerde. Wedgwood vond zijn ambachtslieden echter te weinig creatief: ze kopieerden vooral oude modellen en stijlen. De succesformule bleek een samenwerking met kunstenaars, die de smaak en stijl van de middenklasse en de adel goed kenden.
Volgens De Wilde was dit het begin van een lange discussie in kunstenaarskringen waarbij uiteindelijk een aparte beroepsgroep ontstond van industrieel vormgevers en ontwerpers. Het vak was de eerste jaren geënt op de opleiding aan kunstacademies. Dat leidde tot vormgevers zonder enig inzicht in technische problemen, materiaalkeuze, laat staan dat ze zicht hadden op de wens van de consument. De opvatting dat dit niet de juiste manier was, vond pas echt gehoor ten tijde van de het Duitse Bauhaus, dat begin deze eeuw z’n ideeën verspreidde over meer functionele kunst.
2 Uit de tijd van ‘algehele heroriëntatie’ stamt deze technische camera (J.Koning, 1982)
Gemak
Maar de echte industrieel ‘ontwerpers’ – niet te verwarren met de ‘vormgevers’ – stonden nog wat later op. Ook in Duitsland (na de oorlog), op een hogeschool in Ulm. ,,Uit een soort idealisme om de wereld te verbeteren, ontstond het verwijt aan eerdere vormgevers dat ze alleen maar mooie producten maakten. In Ulm werd de gebruiker centraal gesteld”, vertelt De Wilde.
Deze beweging vormde de inspiratie voor de IO-opleiding in Delft: ,,Het gemak dient de mens was het uitgangspunt. En dat is nog steeds zo. Geheel in de tijdgeest van de jaren zestig speelde ook in Delft destijds een stukje idealisme een rol. Maar vooral het economische argument dat de industrie voor technisch geavanceerde producten vormgevers nodig heeft, was doorslaggevend om de eerste universitaire opleiding voor industrieel ontwerpers te starten.”
De discussie over de oprichting van de faculteit IO duurde vijftien jaar (,,De andere ingenieursopleidingen stonden zeer wantrouwend tegenover een faculteit die in hun ogen zoveel met kunst te maken had”) maar uiteindelijk was het in 1964 zover. Van alle 1200 afgestudeerden sinds die tijd heeft De Wilde er 683 bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. ,,De tijd die het zou kosten heb ik zwaar onderschat. Met twee mensen hebben we er twee jaar over gedaan om al het materiaal te verwerken.”
3 In 1989 studeerde T. Linders af op deze rolstoel voor gehandicapte kinderen
Pioniers
Vooral de eerste generatie IO’ers moest vechten voor haar positie. ,,De loopbaan van de afgestudeerden tot en met ’84 verloopt minder goed dan die van later afgestudeerden. Ze zijn minder tevreden over hun loopbaan, hebben meer werkloosheid gekend. Dat waren duidelijk de pioniers.”
Een belangrijke vraag voor De Wilde was of de IO’ers wel goed waren opgeleid. En onder goed verstaat zij dan: ‘voor een functie in de productontwikkeling van industrieel vervaardigde producten voor consumenten en professionele gebruikers’. (,,In de faculteit spreekt men liever van productontwikkeling dan van industrieel ontwerpen.”) Zijn ze in het vakgebied terechtgekomen? ,,Bij het vooronderzoek trof ik onder andere een tandarts en een missionaris aan onder de ingenieurs. Maar uiteindelijk viel het mee: 82 procent van de mensen vindt dat ze in hun eigen vakgebied werken.”
De Wilde deelde de functies van de geïnterviewden in categorieën in. ,,Dan blijkt dat meer dan de helft aan productontwikkeling werkt. Ongeveer een vijfde heeft een technisch commerciële functie, zoals productmanager of accountmanager.”
Het scala van producten waaraan IO’ers werken is groot: ,,Het merendeel van de mensen werkt inderdaad aan producten voor consumenten en professionele gebruikers – alle soorten producten, van schilderijlijsten tot treinen.”
Vrijwel iedereen is tevreden over zijn vooropleiding. Grote industrieën weten IO’ers inmiddels te vinden. Zo’n zestig procent werkt in grote bedrijven. De rest is vooral te vinden bij kleine ingenieursbureaus of als zelfstandige. De Wilde concludeert dat er nog volop mogelijkheden zijn: ,,Ik denk dat het midden- en kleinbedrijf een braakliggend gebied is voor de faculteit.”
Loopbaan
De promovenda vergeleek de IO’ers ook met hun collega-ingenieurs. ,,Er zijn niet echt veel gegevens, maar het lijkt erop dat IO’ers minder verdienen. Vooral zelfstandigen verdienen minder. Een groot verschil met andere studies is dat IO’ers relatief jong met een eigen bedrijf beginnen.”
De loopbaan van IO’ers is tegenwoordig redelijk stabiel: zo’n 85 procent zit qua carrièreverloop en inkomen op het goede spoor. ,,Dat geeft aan dat de faculteit succesvol is in het opleiden van ontwerpers.”
4 IO in de praktijk. Een kabelzuil voor kantoortuinen (Indes bv, Hengelo)
Industrieel ontwerper is nog geen klassiek beroep, vertelt De Wilde. ,,Een karakteristiek antwoord dat ik tijdens de enquête kreeg was: ‘Vergelijk ons eens met artsen of juristen, wij hebbendie erkenning nog lang niet’. Een klassieke beroepsgroep kent bescherming van overheidswege en bepaalt zelf wie ze toelaat als beroepsgenoten – in de sociologie heet zo’n groep een professie. Maar volgens die klassieke definitie zijn heel weinig beroepen een professie. Volgens mij kunnen ingenieurs Industrieel Ontwerpen dat nooit bereiken.”
Het imagoprobleem blijft, volgens De Wilde. ,,Het vakgebied is nog relatief onbekend. Nog steeds lijkt bij velen het idee te leven dat ingenieurs Industrieel Ontwerpen vooral mooie dingen maken. Terwijl juist het multidisciplinaire karakter voorop staat tijdens de studie. Ik vind het ook raar dat de studie IO nog steeds als ‘makkelijk’ bekend staat in Delft, het is een vrij zware opleiding.”
Ze vindt dan ook dat de faculteit niet alleen mooie producten moet promoten. ,,Ik ben erg onder de indruk van wat er op de faculteit gebeurt. Een brandblusapparaat voor de politie, medische technologie voor gehandicapten. Daar moet de faculteit meer mee naar buiten treden.”
In de sociologie had De Wilde vooral interesse in het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen. ,,Op IO gebeurt dat vaak op een heel concreet niveau. In essentie is het een prachtig vakgebied”, vindt De Wilde. Verliefd geworden dus? ,,Ja, zo zou je dat wel kunnen zeggen.”
1 Een afstudeerproject uit de experimentele periode: de India-(maai)combine uit 1973
De Delftse industrieel ontwerpers doen het heel aardig in de praktijk, maar na vijfentwintig jaar kampt de faculteit nog steeds met een imagoprobleem. Nee, IO’ers maken niet alleen móóie dingen. Kijk vooral eens naar de functionele ontwerpen, zegt sociologe drs. Hanny de Wilde.
‘Passie voor productontwikkeling’ heet het proefschrift waarop De Wilde volgende week (bij IO) promoveert. Ze onderzocht daarin hoe het de afgestudeerden is vergaan. Maar eerst schetst ze de ontstaansgeschiedenis van het vakgebied.
Industriële vormgeving kent niet zo’n vreselijk lange geschiedenis. Ambachtslieden ontwierpen vroeger hun producten zelf. Pas tijdens de industriële revolutie werden voor het eerst alle afzonderlijke productiestappen door verschillende personen verricht. Eén persoon kreeg de eindverantwoordelijkheid toegeschoven voor het ontwerp en de productie ervan: dat werd later de industriële vormgever.
De Engelse aardewerkfabrikant Wedgwood was een van de eersten die deze arbeidsdeling doorvoerde. Wedgwood vond zijn ambachtslieden echter te weinig creatief: ze kopieerden vooral oude modellen en stijlen. De succesformule bleek een samenwerking met kunstenaars, die de smaak en stijl van de middenklasse en de adel goed kenden.
Volgens De Wilde was dit het begin van een lange discussie in kunstenaarskringen waarbij uiteindelijk een aparte beroepsgroep ontstond van industrieel vormgevers en ontwerpers. Het vak was de eerste jaren geënt op de opleiding aan kunstacademies. Dat leidde tot vormgevers zonder enig inzicht in technische problemen, materiaalkeuze, laat staan dat ze zicht hadden op de wens van de consument. De opvatting dat dit niet de juiste manier was, vond pas echt gehoor ten tijde van de het Duitse Bauhaus, dat begin deze eeuw z’n ideeën verspreidde over meer functionele kunst.
2 Uit de tijd van ‘algehele heroriëntatie’ stamt deze technische camera (J.Koning, 1982)
Gemak
Maar de echte industrieel ‘ontwerpers’ – niet te verwarren met de ‘vormgevers’ – stonden nog wat later op. Ook in Duitsland (na de oorlog), op een hogeschool in Ulm. ,,Uit een soort idealisme om de wereld te verbeteren, ontstond het verwijt aan eerdere vormgevers dat ze alleen maar mooie producten maakten. In Ulm werd de gebruiker centraal gesteld”, vertelt De Wilde.
Deze beweging vormde de inspiratie voor de IO-opleiding in Delft: ,,Het gemak dient de mens was het uitgangspunt. En dat is nog steeds zo. Geheel in de tijdgeest van de jaren zestig speelde ook in Delft destijds een stukje idealisme een rol. Maar vooral het economische argument dat de industrie voor technisch geavanceerde producten vormgevers nodig heeft, was doorslaggevend om de eerste universitaire opleiding voor industrieel ontwerpers te starten.”
De discussie over de oprichting van de faculteit IO duurde vijftien jaar (,,De andere ingenieursopleidingen stonden zeer wantrouwend tegenover een faculteit die in hun ogen zoveel met kunst te maken had”) maar uiteindelijk was het in 1964 zover. Van alle 1200 afgestudeerden sinds die tijd heeft De Wilde er 683 bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. ,,De tijd die het zou kosten heb ik zwaar onderschat. Met twee mensen hebben we er twee jaar over gedaan om al het materiaal te verwerken.”
3 In 1989 studeerde T. Linders af op deze rolstoel voor gehandicapte kinderen
Pioniers
Vooral de eerste generatie IO’ers moest vechten voor haar positie. ,,De loopbaan van de afgestudeerden tot en met ’84 verloopt minder goed dan die van later afgestudeerden. Ze zijn minder tevreden over hun loopbaan, hebben meer werkloosheid gekend. Dat waren duidelijk de pioniers.”
Een belangrijke vraag voor De Wilde was of de IO’ers wel goed waren opgeleid. En onder goed verstaat zij dan: ‘voor een functie in de productontwikkeling van industrieel vervaardigde producten voor consumenten en professionele gebruikers’. (,,In de faculteit spreekt men liever van productontwikkeling dan van industrieel ontwerpen.”) Zijn ze in het vakgebied terechtgekomen? ,,Bij het vooronderzoek trof ik onder andere een tandarts en een missionaris aan onder de ingenieurs. Maar uiteindelijk viel het mee: 82 procent van de mensen vindt dat ze in hun eigen vakgebied werken.”
De Wilde deelde de functies van de geïnterviewden in categorieën in. ,,Dan blijkt dat meer dan de helft aan productontwikkeling werkt. Ongeveer een vijfde heeft een technisch commerciële functie, zoals productmanager of accountmanager.”
Het scala van producten waaraan IO’ers werken is groot: ,,Het merendeel van de mensen werkt inderdaad aan producten voor consumenten en professionele gebruikers – alle soorten producten, van schilderijlijsten tot treinen.”
Vrijwel iedereen is tevreden over zijn vooropleiding. Grote industrieën weten IO’ers inmiddels te vinden. Zo’n zestig procent werkt in grote bedrijven. De rest is vooral te vinden bij kleine ingenieursbureaus of als zelfstandige. De Wilde concludeert dat er nog volop mogelijkheden zijn: ,,Ik denk dat het midden- en kleinbedrijf een braakliggend gebied is voor de faculteit.”
Loopbaan
De promovenda vergeleek de IO’ers ook met hun collega-ingenieurs. ,,Er zijn niet echt veel gegevens, maar het lijkt erop dat IO’ers minder verdienen. Vooral zelfstandigen verdienen minder. Een groot verschil met andere studies is dat IO’ers relatief jong met een eigen bedrijf beginnen.”
De loopbaan van IO’ers is tegenwoordig redelijk stabiel: zo’n 85 procent zit qua carrièreverloop en inkomen op het goede spoor. ,,Dat geeft aan dat de faculteit succesvol is in het opleiden van ontwerpers.”
4 IO in de praktijk. Een kabelzuil voor kantoortuinen (Indes bv, Hengelo)
Industrieel ontwerper is nog geen klassiek beroep, vertelt De Wilde. ,,Een karakteristiek antwoord dat ik tijdens de enquête kreeg was: ‘Vergelijk ons eens met artsen of juristen, wij hebbendie erkenning nog lang niet’. Een klassieke beroepsgroep kent bescherming van overheidswege en bepaalt zelf wie ze toelaat als beroepsgenoten – in de sociologie heet zo’n groep een professie. Maar volgens die klassieke definitie zijn heel weinig beroepen een professie. Volgens mij kunnen ingenieurs Industrieel Ontwerpen dat nooit bereiken.”
Het imagoprobleem blijft, volgens De Wilde. ,,Het vakgebied is nog relatief onbekend. Nog steeds lijkt bij velen het idee te leven dat ingenieurs Industrieel Ontwerpen vooral mooie dingen maken. Terwijl juist het multidisciplinaire karakter voorop staat tijdens de studie. Ik vind het ook raar dat de studie IO nog steeds als ‘makkelijk’ bekend staat in Delft, het is een vrij zware opleiding.”
Ze vindt dan ook dat de faculteit niet alleen mooie producten moet promoten. ,,Ik ben erg onder de indruk van wat er op de faculteit gebeurt. Een brandblusapparaat voor de politie, medische technologie voor gehandicapten. Daar moet de faculteit meer mee naar buiten treden.”
In de sociologie had De Wilde vooral interesse in het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen. ,,Op IO gebeurt dat vaak op een heel concreet niveau. In essentie is het een prachtig vakgebied”, vindt De Wilde. Verliefd geworden dus? ,,Ja, zo zou je dat wel kunnen zeggen.”
Comments are closed.