Het college van bestuur zendt dezer dagen een brief uit naar alle leden van het wetenschappelijk personeel met het verzoek inzicht te geven in hun nevenwerkzaamheden.
De aard van de brief is het vragen van informatie. De wp-ers worden niet verplicht de nevenwerkzaamheden aan te melden en er toestemming voor te vragen.
Uiteindelijk wil het college wel dat aanmelding en toestemming verplicht worden gesteld. Maar bij de voorbereiding van de brief is daar nog, ter wille van de zorgvuldigheid van de beleidsvoorbereiding, van afgezien. De brief aan de wetenschappelijke staf maakt veel werk van het uitspreken van waardering voor al het werk dat de hoogleraren en wp-ers, al dan niet als parttimers aan de TU verbonden, buiten de TU verrichten. ,,De vele contacten en de bestaande netwerken vormen de graadmeter voor de omgevingsgevoeligheid van de universiteit en van het maatschappelijk engagement van de wetenschapper.”
Maar, omdat het cvb inzicht wil hebben in de externe researchcontracten, en de inkomsten die daaruit voortvloeien zo mogelijk wil vergroten, moet er toch een ‘beleidsinstrumentarium’ komen dat ,,de dynamiek van mens en organisatie uitstraalt”. En hoewel ,,er geen behoefte is aan een zoveelste ambtelijke regeling” geeft de brief wel aan dat het cvb van plan is een beleid voor nevenwerkzaamheden te formuleren dat zich baseert op het Rechtspositiereglement voor het wetenschappelijk onderwijs. Die regeling moet er komen omdat de universiteit vindt dat sommige inkomsten van de wp-ers ten goede moeten komen aan de universiteit (indien zij activiteiten verrichten die tot het takenpakket van de TU behoren). Maar ook omdat van die activiteiten dient te worden vastgesteld dat ze de belangen van de universiteit niet schaden of de universiteit geen oneigenlijke concurrentie aandoen.
Ter voorbereiding van zo’n regeling houdt het cvb nu een schriftelijke ‘consultatie’. Die aanpak werd mede afgedwongen door het feit dat contractactiviteiten soms zijn ondergebracht in private rechtspersonen (zeg maar kleine bv-tjes) en informatieverschaffing daarover niet afgedwongen kan worden. Beantwoording van de brief, liefst voor 1 december, is dan ook niet verplicht.
De vragen richten zich op de tijd die aan nevenactiviteiten wordt gespendeerd, op wie de verantwoordelijkheid draagt voor de activiteiten, hoe de financiering plaatsvindt en op de vraag of er mogelijkheden zijn om de activiteiten verder uit te breiden. (R.M.)
Het college van bestuur zendt dezer dagen een brief uit naar alle leden van het wetenschappelijk personeel met het verzoek inzicht te geven in hun nevenwerkzaamheden. De aard van de brief is het vragen van informatie. De wp-ers worden niet verplicht de nevenwerkzaamheden aan te melden en er toestemming voor te vragen.
Uiteindelijk wil het college wel dat aanmelding en toestemming verplicht worden gesteld. Maar bij de voorbereiding van de brief is daar nog, ter wille van de zorgvuldigheid van de beleidsvoorbereiding, van afgezien. De brief aan de wetenschappelijke staf maakt veel werk van het uitspreken van waardering voor al het werk dat de hoogleraren en wp-ers, al dan niet als parttimers aan de TU verbonden, buiten de TU verrichten. ,,De vele contacten en de bestaande netwerken vormen de graadmeter voor de omgevingsgevoeligheid van de universiteit en van het maatschappelijk engagement van de wetenschapper.”
Maar, omdat het cvb inzicht wil hebben in de externe researchcontracten, en de inkomsten die daaruit voortvloeien zo mogelijk wil vergroten, moet er toch een ‘beleidsinstrumentarium’ komen dat ,,de dynamiek van mens en organisatie uitstraalt”. En hoewel ,,er geen behoefte is aan een zoveelste ambtelijke regeling” geeft de brief wel aan dat het cvb van plan is een beleid voor nevenwerkzaamheden te formuleren dat zich baseert op het Rechtspositiereglement voor het wetenschappelijk onderwijs. Die regeling moet er komen omdat de universiteit vindt dat sommige inkomsten van de wp-ers ten goede moeten komen aan de universiteit (indien zij activiteiten verrichten die tot het takenpakket van de TU behoren). Maar ook omdat van die activiteiten dient te worden vastgesteld dat ze de belangen van de universiteit niet schaden of de universiteit geen oneigenlijke concurrentie aandoen.
Ter voorbereiding van zo’n regeling houdt het cvb nu een schriftelijke ‘consultatie’. Die aanpak werd mede afgedwongen door het feit dat contractactiviteiten soms zijn ondergebracht in private rechtspersonen (zeg maar kleine bv-tjes) en informatieverschaffing daarover niet afgedwongen kan worden. Beantwoording van de brief, liefst voor 1 december, is dan ook niet verplicht.
De vragen richten zich op de tijd die aan nevenactiviteiten wordt gespendeerd, op wie de verantwoordelijkheid draagt voor de activiteiten, hoe de financiering plaatsvindt en op de vraag of er mogelijkheden zijn om de activiteiten verder uit te breiden. (R.M.)
Comments are closed.