De onlangs door Leiden en Delft opgerichte Casimir-onderzoeksschool heeft in elk geval zijn naam mee. Hij is vernoemd naar een groot en veelzijdig natuurkundige met zowel Leidse als Delftse inborst.
Hendrik Casimir was misschien wel de laatste echte éminence grise van de Nederlandse wetenschap. In zijn jeugd verkeerde hij als gelijke onder de groten. Aan het eind van zijn leven was hij president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Tussendoor zat hij in de hoogste leiding van een wereldomspannend industrieel concern.
Terugkijkend op zijn leven schreef Casimir in het Engels ‘Het toeval van de werkelijkheid’. Deze autobiografie is zonder meer een van de beste boeken over wetenschap en technologie van een Nederlandse auteur ooit. Dat die kwaliteit opgemerkt werd, blijkt wel uit het feit dat het sinds 1983 zeven drukken beleefde. Bij de opening van de Casimir Research School werd een speciale uitgave uitgereikt. Hoewel het speciale zich beperkt tot de flaptekst, kan dit zonder voorbehoud een uitstekend idee worden genoemd.
Hendrik Brugt Gerhard Casimir (1909-2000) begon al op zeventienjarige leeftijd in Leiden aan een studie theoretische natuurkunde. Tijdens zijn promotie verbleef hij in Kopenhagen, te midden van de wetenschappelijke wereldtop rond Niels Bohr. Hij promoveerde in 1931 bij Paul Ehrenfest op de kwantummechanica van roterende lichamen.
Na zijn promotie werkte Casimir onder andere bij Wolfgang Pauli in Zúrich. In 1933 keerde hij terug naar Leiden, waar hij in 1938 hoogleraar werd in de thermodynamica van magnetische systemen. In 1942 verkaste Casimir naar het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven, dat in de oorlogsjaren ook een soort onderduikadres was voor jeugdige natuurwetenschappers. Na de oorlog werd hij rector van de ‘Tijdelijke Academie’ die de wederopbouw van het hoger onderwijs ter hand nam en waaruit later de TU Eindhoven zou ontstaan.
Zijn beroemdste publicatie schreef Casimir in 1948. Hij voorspelde wat tegenwoordig het Casimir-effect wordt genoemd. Het houdt in dat twee vlak tegenover elkaar geplaatste, geleidende maar ongeladen platen in een absoluut vacuúm een onderlinge kracht uitoefenen. Dit als gevolg van de kwantumfluctuaties in het elektromagnetische veld. In feite laat het zien dat het vacuúm niet leeg is, maar gevuld met kortstondig bestaande pseudodeeltjes. Echt compleet lege ruimte bestaat niet.
Het Casimir-effect is uiterst subtiel. Pas in 1996 lukte het Steve Lamoreaux in Los Alamos het experimenteel aan te tonen. Omdat het een belangrijke rol speelt in de nanotechnologie, is er de laatste jaren vernieuwde aandacht voor.
In 1956 werd Casimir opgenomen in de raad van bestuur van Philips. Hij kreeg de leiding over alle onderzoeksactiviteiten. Dat een multinational deze taak toevertrouwde aan een theoretisch gerichte geleerde, die weinig moest hebben van de stuurbaarheid van de wetenschap, kan gerust als gedurfd worden beschouwd. Het getuigt van de zelfverzekerdheid en de ambities van de voormalige gloeilampenfabriek.
Evenzeer mag het een opmerkelijke carriÈrestap van Casimir worden genoemd. Deze was als redactielid van De Gids en kenner van poëzie immers een uitgesproken intellectueel. Casimir verhoogde het wetenschappelijke gehalte van de zeven Philips-laboratoria in de wereld aanzienlijk. Hij stond pal voor, naar industriële begrippen, grote vrijheid voor zijn onderzoekers.
Na zijn pensionering in 1972 was Casimir onder andere president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hij ontving acht eredoctoraten.
‘Had ik het boek eerst in het Nederlands geschreven, dan zou het waarschijnlijk wat vlotter leesbaar zijn’, schreef Casimir in het Woord vooraf bij de door hem zelf vertaalde Nederlandse uitgave. Bescheidenheid siert de meester, zullen we maar zeggen, want aan de leesbaarheid mankeert werkelijk niets. De volstrekt ongekunstelde stijl laat zien dat vertellen ook een van de vele talenten van Casimir was. De toen 74-jarige auteur heeft zelfs iets uitgesproken jeugdigs in de manier waarop hij dialogen laat herleven, zich uitsluitend baserend op zijn fenomenale geheugen, kwistig anekdotes rondstrooiend en vele zijpaden bewandelend. Zijn vogelvlucht over de natuurkunde, gericht op een breed publiek, is voorbeeldig. Casimir vertelt ruimhartig over de moeite die hij zelf heeft moeten doen om al die ingewikkelde natuurkundige concepten te begrijpen. Hij schrikt er evenmin voor terug om lastige onderwerpen aan te snijden, zoals zijn (onterechte) schuldgevoelens na de oorlog.
Als er iets irriteert is het hooguit de bescheidenheid van de man die zichzelf behalve een ‘redelijk bekwaam fysicus’ een ‘oppervlakkige amateur’ op het gebied van de geschiedschrijving en de cultuurfilosofie noemt. Amateur: misschien. Oppervlakkig: allesbehalve.
H.B.G. Casimir: ‘Het toeval van de werkelijkheid’. Speciale herdruk bij het begin van de Casimir Research School. Meulenhoff, Amsterdam, 2004. 415 p.
Hendrik Casimir was misschien wel de laatste echte éminence grise van de Nederlandse wetenschap. In zijn jeugd verkeerde hij als gelijke onder de groten. Aan het eind van zijn leven was hij president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Tussendoor zat hij in de hoogste leiding van een wereldomspannend industrieel concern.
Terugkijkend op zijn leven schreef Casimir in het Engels ‘Het toeval van de werkelijkheid’. Deze autobiografie is zonder meer een van de beste boeken over wetenschap en technologie van een Nederlandse auteur ooit. Dat die kwaliteit opgemerkt werd, blijkt wel uit het feit dat het sinds 1983 zeven drukken beleefde. Bij de opening van de Casimir Research School werd een speciale uitgave uitgereikt. Hoewel het speciale zich beperkt tot de flaptekst, kan dit zonder voorbehoud een uitstekend idee worden genoemd.
Hendrik Brugt Gerhard Casimir (1909-2000) begon al op zeventienjarige leeftijd in Leiden aan een studie theoretische natuurkunde. Tijdens zijn promotie verbleef hij in Kopenhagen, te midden van de wetenschappelijke wereldtop rond Niels Bohr. Hij promoveerde in 1931 bij Paul Ehrenfest op de kwantummechanica van roterende lichamen.
Na zijn promotie werkte Casimir onder andere bij Wolfgang Pauli in Zúrich. In 1933 keerde hij terug naar Leiden, waar hij in 1938 hoogleraar werd in de thermodynamica van magnetische systemen. In 1942 verkaste Casimir naar het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven, dat in de oorlogsjaren ook een soort onderduikadres was voor jeugdige natuurwetenschappers. Na de oorlog werd hij rector van de ‘Tijdelijke Academie’ die de wederopbouw van het hoger onderwijs ter hand nam en waaruit later de TU Eindhoven zou ontstaan.
Zijn beroemdste publicatie schreef Casimir in 1948. Hij voorspelde wat tegenwoordig het Casimir-effect wordt genoemd. Het houdt in dat twee vlak tegenover elkaar geplaatste, geleidende maar ongeladen platen in een absoluut vacuúm een onderlinge kracht uitoefenen. Dit als gevolg van de kwantumfluctuaties in het elektromagnetische veld. In feite laat het zien dat het vacuúm niet leeg is, maar gevuld met kortstondig bestaande pseudodeeltjes. Echt compleet lege ruimte bestaat niet.
Het Casimir-effect is uiterst subtiel. Pas in 1996 lukte het Steve Lamoreaux in Los Alamos het experimenteel aan te tonen. Omdat het een belangrijke rol speelt in de nanotechnologie, is er de laatste jaren vernieuwde aandacht voor.
In 1956 werd Casimir opgenomen in de raad van bestuur van Philips. Hij kreeg de leiding over alle onderzoeksactiviteiten. Dat een multinational deze taak toevertrouwde aan een theoretisch gerichte geleerde, die weinig moest hebben van de stuurbaarheid van de wetenschap, kan gerust als gedurfd worden beschouwd. Het getuigt van de zelfverzekerdheid en de ambities van de voormalige gloeilampenfabriek.
Evenzeer mag het een opmerkelijke carriÈrestap van Casimir worden genoemd. Deze was als redactielid van De Gids en kenner van poëzie immers een uitgesproken intellectueel. Casimir verhoogde het wetenschappelijke gehalte van de zeven Philips-laboratoria in de wereld aanzienlijk. Hij stond pal voor, naar industriële begrippen, grote vrijheid voor zijn onderzoekers.
Na zijn pensionering in 1972 was Casimir onder andere president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hij ontving acht eredoctoraten.
‘Had ik het boek eerst in het Nederlands geschreven, dan zou het waarschijnlijk wat vlotter leesbaar zijn’, schreef Casimir in het Woord vooraf bij de door hem zelf vertaalde Nederlandse uitgave. Bescheidenheid siert de meester, zullen we maar zeggen, want aan de leesbaarheid mankeert werkelijk niets. De volstrekt ongekunstelde stijl laat zien dat vertellen ook een van de vele talenten van Casimir was. De toen 74-jarige auteur heeft zelfs iets uitgesproken jeugdigs in de manier waarop hij dialogen laat herleven, zich uitsluitend baserend op zijn fenomenale geheugen, kwistig anekdotes rondstrooiend en vele zijpaden bewandelend. Zijn vogelvlucht over de natuurkunde, gericht op een breed publiek, is voorbeeldig. Casimir vertelt ruimhartig over de moeite die hij zelf heeft moeten doen om al die ingewikkelde natuurkundige concepten te begrijpen. Hij schrikt er evenmin voor terug om lastige onderwerpen aan te snijden, zoals zijn (onterechte) schuldgevoelens na de oorlog.
Als er iets irriteert is het hooguit de bescheidenheid van de man die zichzelf behalve een ‘redelijk bekwaam fysicus’ een ‘oppervlakkige amateur’ op het gebied van de geschiedschrijving en de cultuurfilosofie noemt. Amateur: misschien. Oppervlakkig: allesbehalve.
H.B.G. Casimir: ‘Het toeval van de werkelijkheid’. Speciale herdruk bij het begin van de Casimir Research School. Meulenhoff, Amsterdam, 2004. 415 p.
Comments are closed.