Education

‘Bouwkunde, dat zijn de mensen, niet het gebouw’

Hij studeerde industrieel ontwerpen, maar sinds 2005 werkt dr.ir. Wim Poelman als universitair hoofddocent bij de leerstoel productontwikkeling van Bouwkunde.

Hij lijkt daarmee de aangewezen persoon om de samenwerking tussen Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen te helpen verstevigen. Op 6 juni vindt het eerste gezamenlijke symposium plaats. Een interview, precies op het moment dat de brand ontstaat. Op de achtergrond het geluid van brandweersirenes.

We hebben allebei enige moeite ons te concentreren op het gesprek, want sinds ongeveer een half uur woedt een brand in het ontruimde gebouw van Bouwkunde. Uw werkkamer bevindt zich op de zesde verdieping, waar de brand ontstond.

“Ja, we hadden net de meest spraakmakende ontwerpstudio van het faculteitsgebouw gekregen… Ik kan het nauwelijks bevatten. Bakema heeft natuurlijk meer neergezet op de campus, maar Bouwkunde is echt zijn gebouw. Ik heb het nooit kil of lelijk gevonden. Het heeft een heel mooie structuur: de studenten zitten in de buurt van de medewerkers, studio’s bevinden zich recht tegenover de kamers van de docenten. En wat me erg aanspreekt is dat Bakema alleen maar natuurlijke materialen wilde gebruiken.”

Dat is nu wel wrang.

“Ja, het hout is niet geïmpregneerd, en de vloerbedekking is van marmoleum; dat brandt als een tierelier. En door die enorme hoge ruimtes heeft het vuur alle gelegenheid zich te verspreiden.

Ik ben geen bouwkundige, maar Bouwkunde is niet het meest brandveilige gebouw van Nederland. De ventilatiesystemen waren aan vernieuwing toe, en er zijn voor zover ik weet geen sprinklerinstallaties in het gebouw.

Ik houd mezelf maar voor dat dit niet het einde van Bouwkunde betekent. Bouwkunde, dat zijn de mensen, niet het gebouw. Maar er zijn verschrikkelijk veel mooie en waardevolle dingen verloren gegaan. Dat is erger dan alle praktische problemen.”

Waarom komt er een gezamenlijk symposium over ontwerpprocessen? Zijn beide opleidingen te ver uit elkaar gedreven?

“Misschien wel. De afgelopen veertig jaar zijn IO en Bouwkunde hun eigen, avontuurlijke weg gegaan. Dat kun je betreuren, maar het voordeel is dat we nu erg veel van elkaar kunnen leren.

Een ontwerper moet natuurlijk bijna een gespleten persoonlijkheid hebben. Technische functionaliteit staat tegenover beleving, planning tegenover toeval, logica tegenover fantasie. Juist daarom is het interessant om te kijken hoe die andere ontwerpfaculteit het ontwerpproces benadert.

Op het gebied van de ontwerpmethodologie zijn verschillende scholen ontstaan. Bij IO is sprake van een systematische aanpak, bij Bouwkunde is wat meer ruimte voor onverwachte gedachtesprongen en serendipiteit. Ik zeg wel eens: je kunt niet zonder methodologie, maar ook niet zonder magie.

Aan de andere kant heeft bij IO een docent met een sterke persoonlijkheid het vak handtekenen overeind weten te houden, terwijl het op Bouwkunde helaas steeds meer in de verdrukking is geraakt. Daar kunnen wij misschien weer iets van opsteken.”

De basis voor het symposium vormen de uitkomsten van interviews met vier industrieel ontwerpers en vier architecten.

“Ja, we hebben de sprekers gevraagd om het ontwerpproces van een aantal gebouwen en producten te analyseren. Daarom is eerst uitgebreid gesproken met de betrokken ontwerpers. Het symposium moest niet een tamelijk willekeurige verzameling lezingen worden.”

U vertelt zelf straks op het symposium over kennisdiffusie. Wat is dat?

“De uiteenlopende manieren waarop nieuwe wetenschappelijke en technologische kennis in een maatschappij terecht kan komen. Via hightech bedrijven die nieuwe producten ontwikkelen, bijvoorbeeld. We zouden als universiteit moeten proberen die diffusie van kennis meer te sturen. Met in het achterhoofd de grote maatschappelijke problemen die we moeten helpen oplossen.

Het aardige is dat ik sinds een paar jaar bij de studenten weer meer idealisme bespeur. Je hoort vaak dat hun idealisme veel zakelijker en pragmatischer is dan dat van de studenten in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig. Dat is misschien waar, maar ik zie toch opvallende overeenkomsten met de protestgeneratie. Zoals toen het rapport van de Club van Rome over de grenzen van de groei het denken in beweging zette, zie je nu dat de film van Al Gore en de cradle to cradle-filosofie over recycling veel studenten stimuleert.”

Zou het beter zijn als Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen één ontwerpfaculteit zouden worden?

“Ik zal je eerlijk zeggen: ik heb daar nog nooit over nagedacht. Er is natuurlijk wel een gemeenschappelijk verleden: traditioneel bestond bij architecten de behoefte om ook stoelen, tafels, lampen en dergelijke te ontwerpen. Rietveld was oorspronkelijk een architect. Maar de opleidingen industriële vormgeving zijn toch in de eerste plaats ontstaan uit de kunstnijverheid.”

Groeien IO en Bouwkunde naar elkaar toe?

“De vakgebieden groeien naar elkaar toe, ja, omdat industrieel ontwerpers en architecten steeds vaker worden geconfronteerd met de nieuwe mogelijkheden van industriële fabricage.”

U heeft zich vaak enthousiast getoond over de mogelijkheden om architectuur in nog veel sterkere mate industrieel te produceren. Gaat dat niet leiden tot nog meer gelijkvormigheid?

“Nee, helemaal niet. Die gelijkvormigheid was een tijdelijk probleem. Decennialang was de industrie niet in staat om het maatwerk te leveren dat men in de bouw van ambachtslieden gewend was. Maar de ict heeft nieuwe mogelijkheden geschapen die door architecten nog lang niet optimaal worden benut. Vaak zijn ze er ook onvoldoende van op de hoogte.”

Wat is er veranderd?

“Je kunt nu door industriële leveranciers heel uiteenlopende onderdelen voor een gebouw laten maken. Denk maar aan free form buildings, of het gebouw van Kas Oosterhuis bij de ingang van Bouwkunde.

Een promovendus van ons doet momenteel onderzoek naar verstelbare mallen. Dat zegt iets over de richting die we op gaan. Het grote probleem is nu eerder: hoe zet je al die onderdelen op de bouwplaats precies zo in elkaar als in het ontwerp voorzien was?

Een andere onderzoeker die ik begeleid, Jaap van Kemenade, doet onderzoek naar de mogelijkheden om met nieuwe industriële productiemethodes tijdelijke gebouwen te realiseren die beter zijn en aantrekkelijker ogen dan ‘permanente’ bouw. Architecten kijken vaak neer op tijdelijke bouw, ze bouwen het liefst voor de eeuwigheid. En als tijdelijke woningen niet meer dan gestapelde blokken zijn, valt er architectonisch ook weinig aan te beleven. Maar je zou op een veel creatievere manier uit een bouwdoos van losse elementen moeten kunnen kiezen. Dat ouderwetse stapelen in de bouw, daar willen we vanaf. Als je ziet hoe een koffiezetapparaat tegenwoordig in elkaar gezet wordt: daar komt bijna geen menselijke arbeid meer aan te pas, dat klikt allemaal netjes in elkaar. Zoiets streven we in de bouw ook na. En je kunt met zulke tijdelijke woningen braakliggende terreinen in binnensteden behoeden voor verloedering.”

Heeft de toenadering tussen IO en Bouwkunde ook te maken met een druk van bovenaf om interdisciplinair te werken?

“Ja. Met de verzuiling van vakgebieden kom je niet verder, want alles grijpt in elkaar. Het was ook de opdracht van het college van bestuur dat beide faculteiten meer moesten samenwerken. Dat was een voorwaarde bij de status van zelfstandige faculteit die IO heeft gekregen.

Vanuit IO bekeken is er veel synergie met Bouwkunde mogelijk op het gebied van smart surroundings: omgevingen die zich aanpassing aan je stemming, aan menselijk gedrag. Bij IO is dat een groot onderzoeksonderwerp aan het worden, onder leiding van David Keyson, die een belangrijke rol speelt in de samenwerking tussen Bouwkunde en IO. En daar zie je een link met gebouwen. Een voorbeeldje: je koopt een nieuwe espressomachine, loopt er mee door een elektronisch poortje in je huis, en je intelligente woning zegt: leuk dat je dat apparaat gekocht heb, zal ik even een filmpje laten zien over de bediening? Je huis wordt een soort servicefabriek. Geen big brother is watching you, zoals sommigen vreesden, maar een volledige integratie van een product in je leefomgeving.

Wonen is toch ook een toneelstuk dat je opvoert. En dan is het aardig als je de minder leuke dingen kunt laten doen door een intelligente omgeving die dat toneelstuk ondersteunt. Zoals op de affiches voor het symposium staat te lezen: Life is a theatre. Architects care for the scenery, industrial design engineers care for the props, and the people care for the drama…!

WIE IS WIM POELMAN?

In de herontwikkeling van de stadshavengebieden van Rotterdam is ook plaats voor wetenschappelijk onderzoek. Onder leiding van Wim Poelman (Den Haag, 1948) wordt driftig geëxperimenteerd met innovatieve vormen van woningbouw. Het project is een voorbeeld van de nog vrij prille samenwerking tussen Bouwkunde en IO: Poelman werd in 2005 door Bouwkunde aangetrokken om die samenwerking vorm te geven. Hij geeft ook college over productontwikkeling. Zijn werkkamer lag op de zesde verdieping van de faculteit, waar dinsdag de brand ontstond.

Poelman studeerde halverwege de jaren zeventig af als industrieel ontwerper, en promoveerde dertig jaar later met een proefschrift over technologiediffusie. In de tussenliggende decennia werkte hij onder meer als uitgever technische informatieproducten bij VNU, als projectleider bij ingenieursbureau Barnaby Lautier en als lector product design and engineering aan de Hogeschool Utrecht.

Poelman was in de jaren negentig oprichter en hoofdredacteur van het blad Product, waar hij nog regelmatig voor schrijft . ook over de bouwsector. Hij heeft een eigen adviesbureau.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

We hebben allebei enige moeite ons te concentreren op het gesprek, want sinds ongeveer een half uur woedt een brand in het ontruimde gebouw van Bouwkunde. Uw werkkamer bevindt zich op de zesde verdieping, waar de brand ontstond.

“Ja, we hadden net de meest spraakmakende ontwerpstudio van het faculteitsgebouw gekregen… Ik kan het nauwelijks bevatten. Bakema heeft natuurlijk meer neergezet op de campus, maar Bouwkunde is echt zijn gebouw. Ik heb het nooit kil of lelijk gevonden. Het heeft een heel mooie structuur: de studenten zitten in de buurt van de medewerkers, studio’s bevinden zich recht tegenover de kamers van de docenten. En wat me erg aanspreekt is dat Bakema alleen maar natuurlijke materialen wilde gebruiken.”

Dat is nu wel wrang.

“Ja, het hout is niet geïmpregneerd, en de vloerbedekking is van marmoleum; dat brandt als een tierelier. En door die enorme hoge ruimtes heeft het vuur alle gelegenheid zich te verspreiden.

Ik ben geen bouwkundige, maar Bouwkunde is niet het meest brandveilige gebouw van Nederland. De ventilatiesystemen waren aan vernieuwing toe, en er zijn voor zover ik weet geen sprinklerinstallaties in het gebouw.

Ik houd mezelf maar voor dat dit niet het einde van Bouwkunde betekent. Bouwkunde, dat zijn de mensen, niet het gebouw. Maar er zijn verschrikkelijk veel mooie en waardevolle dingen verloren gegaan. Dat is erger dan alle praktische problemen.”

Waarom komt er een gezamenlijk symposium over ontwerpprocessen? Zijn beide opleidingen te ver uit elkaar gedreven?

“Misschien wel. De afgelopen veertig jaar zijn IO en Bouwkunde hun eigen, avontuurlijke weg gegaan. Dat kun je betreuren, maar het voordeel is dat we nu erg veel van elkaar kunnen leren.

Een ontwerper moet natuurlijk bijna een gespleten persoonlijkheid hebben. Technische functionaliteit staat tegenover beleving, planning tegenover toeval, logica tegenover fantasie. Juist daarom is het interessant om te kijken hoe die andere ontwerpfaculteit het ontwerpproces benadert.

Op het gebied van de ontwerpmethodologie zijn verschillende scholen ontstaan. Bij IO is sprake van een systematische aanpak, bij Bouwkunde is wat meer ruimte voor onverwachte gedachtesprongen en serendipiteit. Ik zeg wel eens: je kunt niet zonder methodologie, maar ook niet zonder magie.

Aan de andere kant heeft bij IO een docent met een sterke persoonlijkheid het vak handtekenen overeind weten te houden, terwijl het op Bouwkunde helaas steeds meer in de verdrukking is geraakt. Daar kunnen wij misschien weer iets van opsteken.”

De basis voor het symposium vormen de uitkomsten van interviews met vier industrieel ontwerpers en vier architecten.

“Ja, we hebben de sprekers gevraagd om het ontwerpproces van een aantal gebouwen en producten te analyseren. Daarom is eerst uitgebreid gesproken met de betrokken ontwerpers. Het symposium moest niet een tamelijk willekeurige verzameling lezingen worden.”

U vertelt zelf straks op het symposium over kennisdiffusie. Wat is dat?

“De uiteenlopende manieren waarop nieuwe wetenschappelijke en technologische kennis in een maatschappij terecht kan komen. Via hightech bedrijven die nieuwe producten ontwikkelen, bijvoorbeeld. We zouden als universiteit moeten proberen die diffusie van kennis meer te sturen. Met in het achterhoofd de grote maatschappelijke problemen die we moeten helpen oplossen.

Het aardige is dat ik sinds een paar jaar bij de studenten weer meer idealisme bespeur. Je hoort vaak dat hun idealisme veel zakelijker en pragmatischer is dan dat van de studenten in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig. Dat is misschien waar, maar ik zie toch opvallende overeenkomsten met de protestgeneratie. Zoals toen het rapport van de Club van Rome over de grenzen van de groei het denken in beweging zette, zie je nu dat de film van Al Gore en de cradle to cradle-filosofie over recycling veel studenten stimuleert.”

Zou het beter zijn als Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen één ontwerpfaculteit zouden worden?

“Ik zal je eerlijk zeggen: ik heb daar nog nooit over nagedacht. Er is natuurlijk wel een gemeenschappelijk verleden: traditioneel bestond bij architecten de behoefte om ook stoelen, tafels, lampen en dergelijke te ontwerpen. Rietveld was oorspronkelijk een architect. Maar de opleidingen industriële vormgeving zijn toch in de eerste plaats ontstaan uit de kunstnijverheid.”

Groeien IO en Bouwkunde naar elkaar toe?

“De vakgebieden groeien naar elkaar toe, ja, omdat industrieel ontwerpers en architecten steeds vaker worden geconfronteerd met de nieuwe mogelijkheden van industriële fabricage.”

U heeft zich vaak enthousiast getoond over de mogelijkheden om architectuur in nog veel sterkere mate industrieel te produceren. Gaat dat niet leiden tot nog meer gelijkvormigheid?

“Nee, helemaal niet. Die gelijkvormigheid was een tijdelijk probleem. Decennialang was de industrie niet in staat om het maatwerk te leveren dat men in de bouw van ambachtslieden gewend was. Maar de ict heeft nieuwe mogelijkheden geschapen die door architecten nog lang niet optimaal worden benut. Vaak zijn ze er ook onvoldoende van op de hoogte.”

Wat is er veranderd?

“Je kunt nu door industriële leveranciers heel uiteenlopende onderdelen voor een gebouw laten maken. Denk maar aan free form buildings, of het gebouw van Kas Oosterhuis bij de ingang van Bouwkunde.

Een promovendus van ons doet momenteel onderzoek naar verstelbare mallen. Dat zegt iets over de richting die we op gaan. Het grote probleem is nu eerder: hoe zet je al die onderdelen op de bouwplaats precies zo in elkaar als in het ontwerp voorzien was?

Een andere onderzoeker die ik begeleid, Jaap van Kemenade, doet onderzoek naar de mogelijkheden om met nieuwe industriële productiemethodes tijdelijke gebouwen te realiseren die beter zijn en aantrekkelijker ogen dan ‘permanente’ bouw. Architecten kijken vaak neer op tijdelijke bouw, ze bouwen het liefst voor de eeuwigheid. En als tijdelijke woningen niet meer dan gestapelde blokken zijn, valt er architectonisch ook weinig aan te beleven. Maar je zou op een veel creatievere manier uit een bouwdoos van losse elementen moeten kunnen kiezen. Dat ouderwetse stapelen in de bouw, daar willen we vanaf. Als je ziet hoe een koffiezetapparaat tegenwoordig in elkaar gezet wordt: daar komt bijna geen menselijke arbeid meer aan te pas, dat klikt allemaal netjes in elkaar. Zoiets streven we in de bouw ook na. En je kunt met zulke tijdelijke woningen braakliggende terreinen in binnensteden behoeden voor verloedering.”

Heeft de toenadering tussen IO en Bouwkunde ook te maken met een druk van bovenaf om interdisciplinair te werken?

“Ja. Met de verzuiling van vakgebieden kom je niet verder, want alles grijpt in elkaar. Het was ook de opdracht van het college van bestuur dat beide faculteiten meer moesten samenwerken. Dat was een voorwaarde bij de status van zelfstandige faculteit die IO heeft gekregen.

Vanuit IO bekeken is er veel synergie met Bouwkunde mogelijk op het gebied van smart surroundings: omgevingen die zich aanpassing aan je stemming, aan menselijk gedrag. Bij IO is dat een groot onderzoeksonderwerp aan het worden, onder leiding van David Keyson, die een belangrijke rol speelt in de samenwerking tussen Bouwkunde en IO. En daar zie je een link met gebouwen. Een voorbeeldje: je koopt een nieuwe espressomachine, loopt er mee door een elektronisch poortje in je huis, en je intelligente woning zegt: leuk dat je dat apparaat gekocht heb, zal ik even een filmpje laten zien over de bediening? Je huis wordt een soort servicefabriek. Geen big brother is watching you, zoals sommigen vreesden, maar een volledige integratie van een product in je leefomgeving.

Wonen is toch ook een toneelstuk dat je opvoert. En dan is het aardig als je de minder leuke dingen kunt laten doen door een intelligente omgeving die dat toneelstuk ondersteunt. Zoals op de affiches voor het symposium staat te lezen: Life is a theatre. Architects care for the scenery, industrial design engineers care for the props, and the people care for the drama…!

WIE IS WIM POELMAN?

In de herontwikkeling van de stadshavengebieden van Rotterdam is ook plaats voor wetenschappelijk onderzoek. Onder leiding van Wim Poelman (Den Haag, 1948) wordt driftig geëxperimenteerd met innovatieve vormen van woningbouw. Het project is een voorbeeld van de nog vrij prille samenwerking tussen Bouwkunde en IO: Poelman werd in 2005 door Bouwkunde aangetrokken om die samenwerking vorm te geven. Hij geeft ook college over productontwikkeling. Zijn werkkamer lag op de zesde verdieping van de faculteit, waar dinsdag de brand ontstond.

Poelman studeerde halverwege de jaren zeventig af als industrieel ontwerper, en promoveerde dertig jaar later met een proefschrift over technologiediffusie. In de tussenliggende decennia werkte hij onder meer als uitgever technische informatieproducten bij VNU, als projectleider bij ingenieursbureau Barnaby Lautier en als lector product design and engineering aan de Hogeschool Utrecht.

Poelman was in de jaren negentig oprichter en hoofdredacteur van het blad Product, waar hij nog regelmatig voor schrijft . ook over de bouwsector. Hij heeft een eigen adviesbureau.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.