Campus

Bouwen met bewoners

Rob Hendriks begon zijn carrière bij de omstreden architect Lucien Kroll. In Brussel leerde hij tijdens stormachtige huurdersvergaderingen hoe je goed met bewoners samen kunt werken aan bouwkundige veranderingen.

Met zijn architectenbureau Daad overlegt hij nu samen met Groningse en Drentse bewoners over hun ideale architectuur.

Naam: Rob Hendriks (45)
Woonplaats: Oostwold
Verliefd/verloofd/getrouwd: Verliefd op Marga
Studie: Bouwkunde
Afstudeerrichting: Architectuur
Afstudeerjaar: 1990
Loopbaan: Van 1991 tot en met 1994 werkte Rob Hendriks op het atelier van Lucien Kroll. In 1994 vertrok hij naar Drenthe om te werken voor het architectenbureau van Cor Kalfsbeek. In 1997 nam hij samen met andere architecten de scepter van Kalfsbeek over en werd Daad Architecten in het leven geroepen. Daar werkt hij nu nog steeds.

In het bosrijke Drentse Beilen, vlakbij het station, staat het kantoor van Daad architecten. De gevel is ouderwets statig, de binnenkant is licht en modern. Beilen mag dan niet het middelpunt van bouwend Nederland zijn, Rob Hendriks en zijn architectenbureau Daad maken een alles behalve ingeslapen indruk.
Binnen het gebouw wordt hard gewerkt en vooral veel nagedacht en gediscussieerd over hoe het beste, samen met opdrachtgevers en bewoners, kan worden gebouwd. Het is geen visie die je bij veel ingenieurs tegen komt. “Architecten willen vaak iets geniaals scheppen. Maar soms vergeten ze dat je een pand neerzet ten dienste van anderen. Het moet ook zonder jou verder evolueren. De rol van de architect moet bescheiden zijn”, zegt Hendriks.
Deze visie kreeg vorm tijdens zijn studie bouwkunde aan de TU Delft. Als assistent van docent Dieter Besch leerde hij al hoe hij dromen van opdrachtgevers en bewoners in tastbare architectuur kon gieten. Maar die dienstbare theorie bleek in de praktijk heel wat weerbarstiger.
Na het behalen van zijn ingenieurstitel ging Hendriks In Brussel, Parijs en Berlijn aan de slag bij de beroemde en beruchte architect Lucien Kroll. “Lucien Kroll is een icoon. Als er grote verbouwprojecten zijn van naoorlogse wijken in Dresden, Parijs of Berlijn, vragen ze hem. Toch is hij door veel collega’s uitgekotst, juist vanwege de hoge participatiegraad met bewoners”, zegt Hendriks.
Dat werken voor Kroll de nodige controverses met zich meebracht, ondervond Hendriks aan den lijve tijdens een groot herstructureringsproject in Gennevilliers. “We wilden samen met de bewoners tot een nieuw ontwerp van de woningen komen”, zegt Hendriks. Maar tijdens de eerste bewonersvergadering werd al snel duidelijk dat de bewoners helemaal niet wilden dat er ingegrepen werd. “Ze waren bang dat de huren omhoog zouden schieten door alle aanpassingen en dat de verbouwingen politiek gebruikt zouden worden om de wijk van al te grote lastpakken te ontdoen.”, zegt de ingenieur. “We hadden allemaal mooie beelden gemaakt van bewoners à la Asterix en Obelix die de wijk sloopten, en de oude stenen gebruikten om iets nieuws mee op te bouwen. De eerste samenkomst moest een grote manifestatie worden. We hadden de ruimte versierd met oliedrums gevuld met water. Die werden scheldend omgeschopt.”
Ook werden er die avond auto’s gesloopt en werden Hendriks en zijn collega’s uitgescholden. “Ik stond daar met knikkende knieën. Het was een erg heftig begin”, zegt Hendriks. “Waar blijf je dan met je motto’s als ‘we bouwen met jullie en voor jullie’.”
Bang bibberend de benen nemen was er echter niet bij. Bij vervolgvergaderingen ging het er al minder stormachtig aan toe. “Tijdens de eerste bewonersvergadering waren er driehonderd man, tijdens de tweede nog maar zestig. Ik vroeg me af of de samenwerking met de bewoners met zo weinig mensen niet gigantisch ging mislukken. Maar Kroll had iemand ingehuurd die in een appartement in het complex woonde. Die sprak met de Marokkaanse meisjes, de moeders en de jeu de boulesfanaten over wat er bij de bewoners speelde. Daardoor wist Kroll tijdens die tweede vergadering bij welke club de mensen hoorden. Die zestig mensen waren de belangrijkste vertegenwoordigers van de bewoners.”
Hendriks en zijn collega’s praatten anderhalf jaar lang over alle bewonerswensen. “Daardoor omarmden ze het uiteindelijke ontwerp als hun idee, hun plan. Dat was fantastisch. Wij hadden het ontworpen, maar daar stonden ze geen moment meer bij stil.”
Parijs, Brussel en Londen liggen in geografisch opzicht ver van het lommerrijke Beilen, maar voor Hendriks was de stap niet zo groot. Tijdens zijn afstuderen aan de TU Delft zat hij in een groepje met Jacco, de zoon van Cor Kalfsbeek, de architect van het bureau dat later Daad werd. “Er was altijd een grote druk op Jacco om later het bureau van zijn vader over te nemen. Maar toen Jacco klaar was met zijn studie, ging hij in Parijs werken”, zegt Hendriks. Ook toen vader Kalfsbeek gezondheidsklachten kreeg, wilde zijn zoon het bureau uiteindelijk niet overnemen. Studievriend Hendriks waagde wel de sprong van Brussel naar Beilen. Van 1994 tot en met 1997 werkte hij mee aan projecten onder leiding van Cor Kalfsbeek. Na 1997 nam Hendriks samen met architect Eric de Leeuw en twee medewerkers uit het bureau, de leiding over. Het gaf een nieuwe dimensie aan zijn werk. “Ik kon vanaf dat moment mijn eigen stempel op ontwerpen zetten. Maar bouwen in de noordelijke provincies is wel anders dan ontwerpen in Brussel”, zegt de ingenieur. “Hier willen ze bouwen, de handen uit de mouwen steken. Er wordt veel minder gediscussieerd dan bij Lucien Kroll. Gelukkig had ik op de TU Delft al heel goed geleerd hoe ik concreet kon ontwerpen.”
Toch liet Hendriks zijn visie in Beilen niet los. De betonmolen gaat pas draaien nadat hij met bewoners en opdrachtgevers over ontwerpplannen heeft gediscussieerd. “Ik wil dat je in het gebouw terug kunt zien welke dromen mensen hebben.”
In Groningen hielp hij bij het ontwerp van een huis aan het Zuiderdiep. “Toen Eric en ik de opdrachtgevers voor het eerst spraken, wilden ze liever geen architect, maar iemand die hun ideeën uittekende. We hoorden ze uit over hun leven en vroegen hen toen of wij ook met een ontwerp mochten komen. Ze wilden namelijk heel graag een tuin, maar daar was eigenlijk geen ruimte voor op die plek. We verplaatsten de tuin naar boven.” Ze ontwierpen een heel moderne paddestoel, met een dichte, verwarmde kern en een glazen, onverwarmde schil met een trappenhuis. Om van de woonruimte naar het slaapgedeelte of de keuken te gaan, moeten de bewoners door het onverwarmde trappenhuis. “Zij kwamen van een boerderij en waren gewend aan verschillende klimaatzones in een huis. Op een boerderij is het ook niet overal even warm. Ze vonden het ook prettig dat de wc niet in het woongedeelte zat. Een wc behoort naar hun mening op het erf, het buitengedeelte. Niet middenin je huis. Ze vonden dat wij hun ideeën beter vorm hadden gegeven dan zijzelf en gooiden hun eigen ontwerp weg”, zegt Hendriks trots.
Een ideaal ontwerp moet het product zijn van een goede samenwerking tussen architect en opdrachtgever. Hendriks luistert goed, maar begint niet klakkeloos en zonder tegenspreken te schetsen als mensen hun wensen aan hem kenbaar maken. “Een biologische boer in Orvelte wilde een pand hebben in de vorm van een bij of vis. Dat vond ik een raar en slecht idee. Ik heb lang met hem over de materialen gepraat en over wat hij met het gebouw wilde.” Het werd een constructie van een doos in een doos met verschillende klimaatconstructies. Met behulp van schuifdeuren wordt de zon in een hete zomer geweerd en in de winter gekoesterd. De tussenruimte zorgt voor koelte of warmte. “Die boer is nu supertrots op de duurzame techniek in zijn gebouw,” zegt Hendriks. “Je moet als architect antwoord geven op de vragen van anderen. Je moet in de huid van de opdrachtgever kruipen en vragen durven stellen over hoe ze willen wonen. Zo kom je samen tot een visie voor huizen en de omgeving.” Dat reikt verder dan alleen samen met de opdrachtgever tot nieuwe ontwerpen komen. Net als bij Lucien Kroll, in Brussel en Parijs, wil Hendriks voor gemeenschappen een visie op architectuur. “We willen als bureau graag agenderend zijn. Architectuur is vaak een bijproduct, de visies zijn belangrijker. We willen antwoorden krijgen op vragen als: ‘Hoe willen gepensioneerden als ze ouder worden het liefste in een dorp leven?’ Het gaat dan niet om de vorm, maar om het beantwoorden van dergelijke belangrijke vragen. Dat is je meerwaarde als architect.” 

“Toen wij in 1986 op zoek gingen naar een opvolger voor professor Bordewijk, kwam de naam Arnbak bovendrijven”, haalde het hoofd van de toenmalige benoemingscommissie, prof.dr.ir. J.L de Kroes, de herinnering op in een video die de Electrotechnische Vereeniging ter gelegenheid van het afscheid maakte. “Er was echter een probleem: hij was al benoemd in Eindhoven. We zijn toch in gesprek gegaan. Zijn belangstelling voor de maatschappij was groter dan de mijne, maar allebei vonden we dat telecommunicatie niet los gezien kon worden van de samenleving.”
Uit de combinatie van telecom en maatschappij zou Jens Arnbak de rest van zijn carrière scheppen. Zijn colleges waren nooit uitsluitend technisch, ze gingen ook altijd over de maatschappelijke impact. Zijn bemoeienis met de concurrentie in de Nederlandse telefonie maakte hem een van de meest prominente hoogleraren van de TU Delft. Zeker toen hij in 1997 de eerste voorzitter werd van de Opta, de instantie die namens de overheid toezicht houdt op de post- en telecommarkt. Afgelopen vrijdag nam hield hij zijn afscheidsrede, voorafgegaan door een symposium over de toekomst de telecom.

“In de twintigste eeuw vond telefonie plaats over vaste lijnen, die door een overheidsmonopolie beheerd werden”, aldus Arnbak. “Toen kwam de mobiele telefonie. Er is een commerciële markt ontstaan, die door de overheid wordt gereguleerd. Momenteel zien we een overgang naar internet, waarbij je als gebruiker niet meer vastzit aan een contract voor het gebruik van bepaalde diensten. Deze ontwikkeling is heel interessant. Zal het publiek de eigenaar worden van de infrastructuur? Is er dan nog een regulerende rol weggelegd voor de overheid?”
De overgang van een monopolie naar een vrije markt is een complex technisch en bestuurskundig vraagstuk, vooral omdat de dienstverlening niet verstoord mag worden. Daarvoor zijn post en telefonie te belangrijk voor de maatschappij. Toetreders op de markt zijn technisch afhankelijk van de veel grotere infrastructuur van de voormalige monopolist, die in de verleiding kan komen te hoge prijzen te rekenen. De Opta stelt daarom een groot deel van de tarieven van KPN vast, wat in de eerste jaren tot forse conflicten tussen beide leidde.
Het is er sindsdien niet eenvoudiger op geworden, stelt Arnbak. “De complexiteit van netwerken neemt toe, en dat maakt de taak van regulerende instanties alleen maar ingewikkelder. Ook het afwegen van publieke en bedrijfsbelangen is een steeds grotere uitdaging. In het algemeen geldt echter dat afnemende regulering leidt tot meer concurrentie. Daarom denk ik dat we in de toekomst minder regulering door de overheid zullen zien en meer zelfregulering.”
Waarom, immers, zijn voor alle soorten telecommunicatie abonnementen nodig? Als je honger hebt, is er altijd wel een restaurant of supermarkt om wat te kopen. Toegang tot een telecommunicatienetwerk is nog universeler beschikbaar, dus waarom zou je niet op ieder moment kunnen beslissen welke je wilt gebruiken? De telecommarkt is nog verre van perfect, luidt de boodschap van Arnbak. Hij was in 1992 een van de drijvende krachten achter de oprichting van de faculteit Techniek, Bestuur en Management, waar het kruispunt van telecommunicatietechniek en bestuurskunde altijd hoog op de onderzoeksagenda heeft gestaan.

“Er waren indertijd in Nederland slechts zeer weinigen die beschikten over de technische kennis, de juridische achtergrond en het inzicht in de markt. Zo werd hij de eerste voorzitter van de Opta. Dankzij zijn doortastende beleid gingen de prijzen van mobiele telefonie omlaag”, aldus conrector prof.ir. Hans Beunderman, die na Arnbaks afscheidscollege ook de brief van Beatrix voorlas, waarin dezelfde verdienste nog maar eens gememoreerd werd. De uitgewovene zelf, zichtbaar niet op zijn gemak onder al die loftuitingen, besloot het slotwoord maar aan zich voorbij te laten gaan.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.