Victor Voogd, 19 jaarAankomend student bouwkundeAfkomstig uit Leiden,,Ik was echt zo’n kakkertje, vroeger.
Het was dan ook een cultuurshock toen ik als keurig net jongetje bij het rugby terechtkwam. Heel aparte sfeer. Rugby laat de hele samenleving zien. Je komt mensen uit alle lagen tegen, van fabriekswerker tot arts. Tijdens de wedstrijden kom je er ook achter hoe mensen in elkaar zitten. Als je ziet wat sommigen kunnen flikken, waar ze mee wegkomen! Knietje hier, kopstoot daar, en na het fluitje is het voorbij. Dan geven ze net zo makkelijk een handje, drinken ze net zo gezellig een biertje en zingen ze even hard een liedje.
Dat heeft me wel verbaasd. Ook vind ik het grappig om te zien hoe de tegenstanders daarop reageren, of eigenlijk, hoe ze niet reageren. Daarbij heb je twee extremen. Iemand die zo’n smerige overtreding over zich heen laat komen, die denkt van ‘alla, is gebeurd, daar doe ik niet aan mee, we gaan verder’ vind ik een groot mens. Het andere uiterste is het type dat wel wil reageren, maar niks terug dúrft te doen. Daartussenin staat dan degene die wraak wil nemen en zich inderdaad niet inhoudt. Ikzelf? Ik ben alledrie die types geweest, denk ik. Daarom kan ik het ook zo zeggen.
In 1994 heb ik mijn vwo-examen gehaald. In m’n examentijd zelf had ik het erg druk. Ik moest ook nog rijexamen doen dus ik hield geen tijd over om over later na te denken. Daarna ben ik er dus eerst een jaar tussenuit geweest, om erachter te komen wat ik wilde, wat ik van plan was. In dat jaar heb ik ook geprobeerd deelcertificaten Economie en Frans te halen, en ik heb vrij veel gewerkt.
Eén van de baantjes die ik heb gehad was in een hotel. Daar ben ik van alles geweest: ontbijthulp, koffersjouwer, in de bediening, kokshulp… Dat laatste was vooral leuk. Ik denk dat ik wel m’n hele leven in zo’n keuken zou kunnen werken, maar dan wel op een hoger niveau. Een eigen restaurant lijkt me wel wat. Een kok die creëert echt iets hè, een kok is een soort kunstenaar. Net als een architect. Ik vind het leuk om dingen te creëren, maar dan moet het wel iets moois zijn: als je iets doet, doe het dan goed. En ik weet nog niet of ik dat kan. Zo niet, dan kan ik altijd wel ergens een soort regelneef worden. Of het nou in een hotel is of op de bouwplaats. Ik merk het vanzelf wel. Want ik ga nu wel aan bouwkunde beginnen, dat ga ik ook zeker afmaken, maar wat ik daarna ga doen weet ik nog niet. Dat houdt het toch ook interessant? Misschien word ik wel minister-president, god mag het weten.
Vanaf m’n zestiende dacht ik dat ik medicijnen ging doen. Daar stemde ik m’n vakkenpakket ook op af, met natuurkunde, scheikunde en biologie. Ik had ook een hele leuke biologieleraar, iemand die de wereld gezien had, met mooieverhalen. Het maakte niet eens uit of ze waar waren of niet, het waren gewoon mooie verhalen. Van mijn klas zijn dan ook een stuk of vijf mensen biologie gaan studeren, geloof ik. Daarnaast werd ik ook wel een beetje beïnvloed door m’n vader. Niet in de trant van ‘jij moet dit of dat’, maar meer zo van ‘ik zou het leuk vinden als’. Dat is dan wel je vader die dat tegen je zegt; daar heb je gewoon respect voor. Hij heeft vroeger zelf ook medicijnen gestudeerd, in Leiden, vlak voor de jaren zestig. Ik heb dus net-geen-stickyrokende ouders. Ik kan ze me er trouwens ook niet mee voorstellen en dat wil ik ook niet.
Maar goed, mijn vader vond het dus wel mooi als ik medicijnen zou gaan doen. Mijn broers daarentegen, die allebei een paar jaar ouder zijn dan ik, zeiden dat ik gestoord was. ‘Medicijnen, je bent gek!’ Je krijgt bijvoorbeeld in je eerste jaar drie van zulke dikke boeken over de cellenleer, terwijl je op het vwo alleen al drie jaar nodig hebt om een eerste indruk van het begrip cel te krijgen. Dan ga je inderdaad twijfelen of het wel iets voor jou is.
Mijn broers vertelden ook dat je totaal geen tijd overhoudt, dat je er vrijwel niks naast kunt doen. Dat maakt nog niet eens zoveel uit, maar daardoor duurt het wel twaalf jaar voor je iets bent. Om maar niet te spreken van wàt je dan bent: eenendertig jaar oud, arts, getrouwd, met een Volvo en een labrador. Met zo’n studie als medicijnen zit je volgens mij teveel vast in patronen, en dat is nooit goed. Je moet openstaan. Bij bouwkunde kun je meer kanten op, denk ik. Daar is de labrador minder dreigend; het kan desnoods nog een teckel zijn.
Volgens mij heb je maar een korte tijd om dingen te doen. Vanaf je dertigste begin je oud te worden. Tot die tijd moet je proberen zoveel mogelijk te leren en mee te maken. Werken kan altijd nog. Wel is het zo dat je tijdens die jaren de mogelijkheden die je krijgt ook moet grijpen. Een kans zien is één, maar kansen benutten is een tweede. Als ik naar sommige vrienden kijk, die praten twee maanden over hetzelfde meisje, zonder dat ze contact durven leggen. Staan ze elke week in het café op een paar meter afstand, terwijl er niks gebeurt. Uiteindelijk kan ik het dan niet meer aanzien en stel ik ze aan elkaar voor. Als het vervolgens niks wordt, hoor je ze er nooit meer over. Dan blijkt dat idee mooier was dan de werkelijkheid, wat wel vaak zo is natuurlijk.
Vanaf m’n achtste leek me bijvoorbeeld niks mooier dan naar een concert te gaan. Het leek me fantastisch, acht jaar lang, maar toen ik uiteindelijk ging, op m’n zestiende, vond ik er geen reet aan. Alleen het idee dat je er was, de reis ernaartoe en alles eromheen was wel speciaal. Het idee was mooier dan de werkelijkheid.
Ik heb op een gegeven moment ook nog getwijfeld over de KMA in Breda. Maar ook dat was het niet. Teveel van hetzelfde, teveel discipline, teveel regels. Ik kan het niet hebben als iemand zomaar tegen mij zegt: ‘Flikker op, klootzak.’ Iemand die boven mij staat moet het waarmaken, hij moet het waard zijn om mij te zeggen wat ik moet doen. Dan pas verdient hij respect. En het leven bestaat volgens mij uit niets anders dan respect, te beginnen met respect voor jezelf. Ook in een rugbywedstrijd; zonder respect voor jezelf heb je dat ook niet voor anderen, en dan escaleert het. Met respect wordt dewereld een beetje beter. Dat klinkt wel oubollig trouwens, maar goed. Verder ben ik niet van plan de wereld te redden, nee.
Het is altijd leuk om de wereld te redden, maar het enige wat ik hoop is dat ik tevreden ben. Ik hoop weer rugby te gaan spelen en m’n p in augustus te hebben. Ik wil gaan schermen, gaan duiken, m’n motorrijbewijs halen en een sociaal leven opbouwen. Dat lukt natuurlijk nooit in één jaar; op een gegeven moment moet je kiezen. Wat je doet moet je goed doen. Maar ik wil wel veel doen. Ik leef liever kort, met alle kicks, dan lang en saai. Ik word niet graag negentig na m’n hele leven lang uit het raampje gekeken te hebben. De grap is dat niemand dat wil, maar voor je het weet zit je toch achter dat raampje. Daar moet je voor uitkijken.
Spijt? Altijd. Niemand gaat zonder spijt het leven door, ik bedoel, het is goed om terug te kijken. Na verloop van tijd kun je dan wel weer om je fouten lachen wanneer je er ver genoeg vanaf staat. Daar leer je van.
”
Victor Voogd, 19 jaar
Aankomend student bouwkunde
Afkomstig uit Leiden
,,
Ik was echt zo’n kakkertje, vroeger. Het was dan ook een cultuurshock toen ik als keurig net jongetje bij het rugby terechtkwam. Heel aparte sfeer. Rugby laat de hele samenleving zien. Je komt mensen uit alle lagen tegen, van fabriekswerker tot arts. Tijdens de wedstrijden kom je er ook achter hoe mensen in elkaar zitten. Als je ziet wat sommigen kunnen flikken, waar ze mee wegkomen! Knietje hier, kopstoot daar, en na het fluitje is het voorbij. Dan geven ze net zo makkelijk een handje, drinken ze net zo gezellig een biertje en zingen ze even hard een liedje.
Dat heeft me wel verbaasd. Ook vind ik het grappig om te zien hoe de tegenstanders daarop reageren, of eigenlijk, hoe ze niet reageren. Daarbij heb je twee extremen. Iemand die zo’n smerige overtreding over zich heen laat komen, die denkt van ‘alla, is gebeurd, daar doe ik niet aan mee, we gaan verder’ vind ik een groot mens. Het andere uiterste is het type dat wel wil reageren, maar niks terug dúrft te doen. Daartussenin staat dan degene die wraak wil nemen en zich inderdaad niet inhoudt. Ikzelf? Ik ben alledrie die types geweest, denk ik. Daarom kan ik het ook zo zeggen.
In 1994 heb ik mijn vwo-examen gehaald. In m’n examentijd zelf had ik het erg druk. Ik moest ook nog rijexamen doen dus ik hield geen tijd over om over later na te denken. Daarna ben ik er dus eerst een jaar tussenuit geweest, om erachter te komen wat ik wilde, wat ik van plan was. In dat jaar heb ik ook geprobeerd deelcertificaten Economie en Frans te halen, en ik heb vrij veel gewerkt.
Eén van de baantjes die ik heb gehad was in een hotel. Daar ben ik van alles geweest: ontbijthulp, koffersjouwer, in de bediening, kokshulp… Dat laatste was vooral leuk. Ik denk dat ik wel m’n hele leven in zo’n keuken zou kunnen werken, maar dan wel op een hoger niveau. Een eigen restaurant lijkt me wel wat. Een kok die creëert echt iets hè, een kok is een soort kunstenaar. Net als een architect. Ik vind het leuk om dingen te creëren, maar dan moet het wel iets moois zijn: als je iets doet, doe het dan goed. En ik weet nog niet of ik dat kan. Zo niet, dan kan ik altijd wel ergens een soort regelneef worden. Of het nou in een hotel is of op de bouwplaats. Ik merk het vanzelf wel. Want ik ga nu wel aan bouwkunde beginnen, dat ga ik ook zeker afmaken, maar wat ik daarna ga doen weet ik nog niet. Dat houdt het toch ook interessant? Misschien word ik wel minister-president, god mag het weten.
Vanaf m’n zestiende dacht ik dat ik medicijnen ging doen. Daar stemde ik m’n vakkenpakket ook op af, met natuurkunde, scheikunde en biologie. Ik had ook een hele leuke biologieleraar, iemand die de wereld gezien had, met mooieverhalen. Het maakte niet eens uit of ze waar waren of niet, het waren gewoon mooie verhalen. Van mijn klas zijn dan ook een stuk of vijf mensen biologie gaan studeren, geloof ik. Daarnaast werd ik ook wel een beetje beïnvloed door m’n vader. Niet in de trant van ‘jij moet dit of dat’, maar meer zo van ‘ik zou het leuk vinden als’. Dat is dan wel je vader die dat tegen je zegt; daar heb je gewoon respect voor. Hij heeft vroeger zelf ook medicijnen gestudeerd, in Leiden, vlak voor de jaren zestig. Ik heb dus net-geen-stickyrokende ouders. Ik kan ze me er trouwens ook niet mee voorstellen en dat wil ik ook niet.
Maar goed, mijn vader vond het dus wel mooi als ik medicijnen zou gaan doen. Mijn broers daarentegen, die allebei een paar jaar ouder zijn dan ik, zeiden dat ik gestoord was. ‘Medicijnen, je bent gek!’ Je krijgt bijvoorbeeld in je eerste jaar drie van zulke dikke boeken over de cellenleer, terwijl je op het vwo alleen al drie jaar nodig hebt om een eerste indruk van het begrip cel te krijgen. Dan ga je inderdaad twijfelen of het wel iets voor jou is.
Mijn broers vertelden ook dat je totaal geen tijd overhoudt, dat je er vrijwel niks naast kunt doen. Dat maakt nog niet eens zoveel uit, maar daardoor duurt het wel twaalf jaar voor je iets bent. Om maar niet te spreken van wàt je dan bent: eenendertig jaar oud, arts, getrouwd, met een Volvo en een labrador. Met zo’n studie als medicijnen zit je volgens mij teveel vast in patronen, en dat is nooit goed. Je moet openstaan. Bij bouwkunde kun je meer kanten op, denk ik. Daar is de labrador minder dreigend; het kan desnoods nog een teckel zijn.
Volgens mij heb je maar een korte tijd om dingen te doen. Vanaf je dertigste begin je oud te worden. Tot die tijd moet je proberen zoveel mogelijk te leren en mee te maken. Werken kan altijd nog. Wel is het zo dat je tijdens die jaren de mogelijkheden die je krijgt ook moet grijpen. Een kans zien is één, maar kansen benutten is een tweede. Als ik naar sommige vrienden kijk, die praten twee maanden over hetzelfde meisje, zonder dat ze contact durven leggen. Staan ze elke week in het café op een paar meter afstand, terwijl er niks gebeurt. Uiteindelijk kan ik het dan niet meer aanzien en stel ik ze aan elkaar voor. Als het vervolgens niks wordt, hoor je ze er nooit meer over. Dan blijkt dat idee mooier was dan de werkelijkheid, wat wel vaak zo is natuurlijk.
Vanaf m’n achtste leek me bijvoorbeeld niks mooier dan naar een concert te gaan. Het leek me fantastisch, acht jaar lang, maar toen ik uiteindelijk ging, op m’n zestiende, vond ik er geen reet aan. Alleen het idee dat je er was, de reis ernaartoe en alles eromheen was wel speciaal. Het idee was mooier dan de werkelijkheid.
Ik heb op een gegeven moment ook nog getwijfeld over de KMA in Breda. Maar ook dat was het niet. Teveel van hetzelfde, teveel discipline, teveel regels. Ik kan het niet hebben als iemand zomaar tegen mij zegt: ‘Flikker op, klootzak.’ Iemand die boven mij staat moet het waarmaken, hij moet het waard zijn om mij te zeggen wat ik moet doen. Dan pas verdient hij respect. En het leven bestaat volgens mij uit niets anders dan respect, te beginnen met respect voor jezelf. Ook in een rugbywedstrijd; zonder respect voor jezelf heb je dat ook niet voor anderen, en dan escaleert het. Met respect wordt dewereld een beetje beter. Dat klinkt wel oubollig trouwens, maar goed. Verder ben ik niet van plan de wereld te redden, nee.
Het is altijd leuk om de wereld te redden, maar het enige wat ik hoop is dat ik tevreden ben. Ik hoop weer rugby te gaan spelen en m’n p in augustus te hebben. Ik wil gaan schermen, gaan duiken, m’n motorrijbewijs halen en een sociaal leven opbouwen. Dat lukt natuurlijk nooit in één jaar; op een gegeven moment moet je kiezen. Wat je doet moet je goed doen. Maar ik wil wel veel doen. Ik leef liever kort, met alle kicks, dan lang en saai. Ik word niet graag negentig na m’n hele leven lang uit het raampje gekeken te hebben. De grap is dat niemand dat wil, maar voor je het weet zit je toch achter dat raampje. Daar moet je voor uitkijken.
Spijt? Altijd. Niemand gaat zonder spijt het leven door, ik bedoel, het is goed om terug te kijken. Na verloop van tijd kun je dan wel weer om je fouten lachen wanneer je er ver genoeg vanaf staat. Daar leer je van.
”
Comments are closed.