Opinion

Betacanon voor gevorderden

Met ‘The canon’ presenteert Natalie Angier een stevige inleiding in de wetenschappelijke basiskennis. Degelijk, een beetje te degelijk.

Binnenkort verschijnt de Nederlandse Bètacanon, een verzameling van vijftig artikelen over vijftig onderwerpen door vijftig auteurs, bijeengebracht door een commissie van wetenschappers die op haar beurt bijeengebracht is door de Volkskrant. Heuse Nederlandse drang naar draagvlak, zeg maar.

Natalie Angier, wetenschapsjournaliste van de New York Times en winnaar van een Pulitzer prijs, pakt dat anders aan. Ze heeft gewoon zelf besloten wat de bètabasiskennis dient te zijn en heeft dat opgeschreven in een boek, ‘The canon’. Een commissie van tien wetenschappers stond haar bij met vakkennis en ze voerde talloze gesprekken. Zo heeft ze vermoedelijk dezelfde input gekregen, maar dan zonder democratische saus.

‘The canon’ begint met een litanie over het onrecht dat bèta’s wordt aangedaan door alfa’s die denken dat cultuur belangrijker is dan wetenschap en dus hun neus ophalen voor het laatste. Daarmee zet Angier meteen de sfeer: we zijn onder ons. Ze mag dan pretenderen de canon van de bètawetenschappen te presenteren, door haar misprijzende woorden aan het begin sluit ze anderen dan bèta’s meteen buiten.

Dat is misschien maar goed ook. Want wat volgt zijn 250 pagina’s volgepropt met kennis, in zo’n moordend tempo dat zelfs wie het meeste al weet, behoorlijk moet aanpoten. Daar kunnen de vrolijke beeldspraak en persoonlijke ervaringen waarmee Angier kwistig strooit weinig aan veranderen. ‘The canon’ is een stevige portie wetenschappelijke basiskennis, vervat in lange alinea’s zonder enige illustratie.

Angier begint met drie hoofdstukken over principes: wetenschappelijk denken, statistiek en meten. In het eerste hoofdstuk van bijna dertig pagina’s worden maar liefst 24 geïnterviewde wetenschappers sprekend opgevoerd, naast referenties aan de nodige dode grootheden. Dat is gewoon heel erg veel. En dan heeft Angier ook nog verteld over de onverwachte dood van haar vader. Gelukkig gaat de informatiedichtheid in de twee volgende hoofdstukken wat omlaag.

Daarna volgen de inhoudelijke hoofdstukken: natuurkunde, scheikunde, evolutionaire biologie, moleculaire biologie, geologie en astronomie. Dat is een minder breed palet dan de Nederlandse bètacanon, die ook hoofdstukken bevat over bijvoorbeeld econometrie, landbouw, klimaat en medische onderwerpen. Wat bij Angiers aanpak opvalt, is dat ze bijna niks zegt over het onderzoeksproces. Bij het elektron bijvoorbeeld, een duidelijke uitleg over zijn eigenschappen, maar geen woord over de ontdekking van die eigenschappen.

Ook toepassingen komen er bekaaid vanaf, op zich begrijpelijk, want de auteur pretendeert het over ‘science’ te hebben, niet over ‘technology’. Alleen het chemiehoofdstuk doet veelvuldig een beroep op de dagelijkse ervaringen van de lezer om bijvoorbeeld het verschijnsel oxidatie uit te leggen.

Het dikste hoofdstuk gaat over evolutionaire biologie. Dat is merkwaardig, want zo moeilijk is Darwin niet uit te leggen. De oorzaak is dat Angier hier afwijkt van haar strikt feitelijke stramien. Allicht onder invloed van Richard Dawkins, die lovende woorden voor de omslag van het boek schreef, begeeft ze zich in de polemiek over creationisme en intelligent design. Het zal haar ongetwijfeld erg bezig houden, maar dit boek lijkt niet de geëigende plek om nog eens gepassioneerd te betogen dat de evolutietheorie echt helemaal bewezen is. Dat geloven de lezers van boeken als deze sowieso wel.

Naast die met de Nederlandse bètacanon dringt zich nog een andere vergelijking op, namelijk met ‘A short history of nearly everything’, de bestseller van Bill Bryson die ook pretendeerde alle belangrijke wetenschappen min of meer af te dekken. Die vergelijking valt in het voordeel uit van Bryson, die een betere verteller is en zich ook nadrukkelijk tot niet-bèta’s richt. Natalie Angier heeft een uiterst degelijk boek geschreven, maar hoewel ze zonder meer haar hart en ziel erin gelegd heeft, wil het maar niet gaan leven.

Natalie Angier, ‘The canon; the beautiful basics of science’. Faber & Faber, pp. 294, 25 euro.

Binnenkort verschijnt de Nederlandse Bètacanon, een verzameling van vijftig artikelen over vijftig onderwerpen door vijftig auteurs, bijeengebracht door een commissie van wetenschappers die op haar beurt bijeengebracht is door de Volkskrant. Heuse Nederlandse drang naar draagvlak, zeg maar.

Natalie Angier, wetenschapsjournaliste van de New York Times en winnaar van een Pulitzer prijs, pakt dat anders aan. Ze heeft gewoon zelf besloten wat de bètabasiskennis dient te zijn en heeft dat opgeschreven in een boek, ‘The canon’. Een commissie van tien wetenschappers stond haar bij met vakkennis en ze voerde talloze gesprekken. Zo heeft ze vermoedelijk dezelfde input gekregen, maar dan zonder democratische saus.

‘The canon’ begint met een litanie over het onrecht dat bèta’s wordt aangedaan door alfa’s die denken dat cultuur belangrijker is dan wetenschap en dus hun neus ophalen voor het laatste. Daarmee zet Angier meteen de sfeer: we zijn onder ons. Ze mag dan pretenderen de canon van de bètawetenschappen te presenteren, door haar misprijzende woorden aan het begin sluit ze anderen dan bèta’s meteen buiten.

Dat is misschien maar goed ook. Want wat volgt zijn 250 pagina’s volgepropt met kennis, in zo’n moordend tempo dat zelfs wie het meeste al weet, behoorlijk moet aanpoten. Daar kunnen de vrolijke beeldspraak en persoonlijke ervaringen waarmee Angier kwistig strooit weinig aan veranderen. ‘The canon’ is een stevige portie wetenschappelijke basiskennis, vervat in lange alinea’s zonder enige illustratie.

Angier begint met drie hoofdstukken over principes: wetenschappelijk denken, statistiek en meten. In het eerste hoofdstuk van bijna dertig pagina’s worden maar liefst 24 geïnterviewde wetenschappers sprekend opgevoerd, naast referenties aan de nodige dode grootheden. Dat is gewoon heel erg veel. En dan heeft Angier ook nog verteld over de onverwachte dood van haar vader. Gelukkig gaat de informatiedichtheid in de twee volgende hoofdstukken wat omlaag.

Daarna volgen de inhoudelijke hoofdstukken: natuurkunde, scheikunde, evolutionaire biologie, moleculaire biologie, geologie en astronomie. Dat is een minder breed palet dan de Nederlandse bètacanon, die ook hoofdstukken bevat over bijvoorbeeld econometrie, landbouw, klimaat en medische onderwerpen. Wat bij Angiers aanpak opvalt, is dat ze bijna niks zegt over het onderzoeksproces. Bij het elektron bijvoorbeeld, een duidelijke uitleg over zijn eigenschappen, maar geen woord over de ontdekking van die eigenschappen.

Ook toepassingen komen er bekaaid vanaf, op zich begrijpelijk, want de auteur pretendeert het over ‘science’ te hebben, niet over ‘technology’. Alleen het chemiehoofdstuk doet veelvuldig een beroep op de dagelijkse ervaringen van de lezer om bijvoorbeeld het verschijnsel oxidatie uit te leggen.

Het dikste hoofdstuk gaat over evolutionaire biologie. Dat is merkwaardig, want zo moeilijk is Darwin niet uit te leggen. De oorzaak is dat Angier hier afwijkt van haar strikt feitelijke stramien. Allicht onder invloed van Richard Dawkins, die lovende woorden voor de omslag van het boek schreef, begeeft ze zich in de polemiek over creationisme en intelligent design. Het zal haar ongetwijfeld erg bezig houden, maar dit boek lijkt niet de geëigende plek om nog eens gepassioneerd te betogen dat de evolutietheorie echt helemaal bewezen is. Dat geloven de lezers van boeken als deze sowieso wel.

Naast die met de Nederlandse bètacanon dringt zich nog een andere vergelijking op, namelijk met ‘A short history of nearly everything’, de bestseller van Bill Bryson die ook pretendeerde alle belangrijke wetenschappen min of meer af te dekken. Die vergelijking valt in het voordeel uit van Bryson, die een betere verteller is en zich ook nadrukkelijk tot niet-bèta’s richt. Natalie Angier heeft een uiterst degelijk boek geschreven, maar hoewel ze zonder meer haar hart en ziel erin gelegd heeft, wil het maar niet gaan leven.

Natalie Angier, ‘The canon; the beautiful basics of science’. Faber & Faber, pp. 294, 25 euro.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.