Niet altijd weet de universiteitsraad hoofd- van bijzaken te onderscheiden, zo heeft een buiten-universitair lid in recente vergaderingen geconstateerd.
Hij geeft wat voorbeelden en bepleit een verhoging van het niveau van de raad. Na de opiniebijdragen in Delta 8 en 10 (‘Een zakdoek of een agenda, meer krijgt de kiezer niet’) stelt hij: ,,We worden geconfronteerd met de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan om iedereen bij alles te betrekken.”
Een arbeidsorganisatie die grotendeels bestaat uit hooggeschoolde professionals, kan niet bestuurd worden zonder hun medezeggenschap. Er is voor elke maatregel van betekenis een draagvlak nodig. Als dit ontbreekt zal blijken dat maatregelen niet doorgevoerd kunnen worden.
Bij de universiteiten in Nederland kennen we daartoe de gekozen raden, met op het centrale bestuursniveau de universiteitsraad. De wetgever in Nederland heeft daarbij gekozen voor het model van ‘co-bestuur’.
Medebestuurder zijn betekent medeverantwoordelijkheid dragen voor het doorvoeren van maatregelen die nodig zijn om de doelstellingen van de universiteit te bereiken. Dat is wat anders en staat soms zelfs haaks op de behartiging van groepsbelangen van personeel en studenten. En het heeft vergaande consequenties voor de taak en het gewenste gedrag van de fracties en hun leden, vooral in de u-raad.
Immers, besturen op centraal niveau betekent sturen op hoofdzaken, dus:
– vaststellen van de strategie, het instellingsplan, de financiële kaderstelling, de begroting en de daarop terugkoppelende rapportages;
– vaststellen van het beleid met betrekking tot de uitvoering van de hoofdpunten.
Onvergeeflijk
Als we kijken naar de huidige gang van zaken op deze punten dan zijn van recente datum een paar evidente missers te signaleren, die ik als voorbeeld hier noem.
De fractie van TU 2000 heeft tegen de begroting-1995 gestemd. Dit is onvergeeflijk. Een begroting kan worden geamendeerd, maar als de u-raad de begroting zou afkeuren, dan staat het raderwerk van de organisatie stil. In dat geval zou het college van bestuur weinig anders kunnen dan aftreden of bij de minister pleiten voor het naar huis sturen van de raad, zoals kortgeleden in Leiden de facto is gebeurd. Gelukkig heeft TU 2000 een bescheiden invloed en zijn de andere fracties verstandiger met hun macht omgegaan.
Bij de behandeling in de u-raad van de cursus ethiek waren TH Akkoord en Demokratisch Beleid op onvoldoende niveau bezig. TH Akkoord wilde de begroting hiervoor slechts in stapjes goedkeuren en ging daardoor veel te nadrukkelijk op de stoel van de uitvoerders zitten. DB liet zich in een venijnig interruptie-debatje met de Aag-fractie evenmin van zijn sterkste kant zien. Klooster van DB liet daarbij weten dat ingenieurs niet meer waren dan technici. Wolf van Aag antwoordde dat dat naar zijn mening onjuist was.
Hij wordt nu, ook in Delta, in het gelijkgesteld door deTwentse filosoof Achterhuis, die betoogt dat de samenleving (ten onrechte!) wordt bepaald door technici. Met hun instrumentele visie laten zij het al dan niet goed gebruiken van de door hen ontwikkelde technologieën aan de maatschappij over, terwijl zij medeverantwoordelijkheid behoren te nemen voor het maatschappelijk resultaat van hun handelen. Degenen, die dat doen zijn pas ingenieurs.
Afspiegeling
In het algemeen (het zij nogmaals gezegd) moet de raad zich beperken tot de hoofdzaken en die dan ook met voldoende diepgang en kennis van zaken behandelen. De uitvoering moet vergaand aan het college van bestuur en de ambtenaren overlaten.
Een dergelijke manier van functioneren stelt hoge eisen aan de bemanning van de raad. Het niveau van de leden moet zo hoog zijn dat deze leden een volwaardig gesprekspartner zijn voor het cvb en de ambtenaren. Dit gaat wellicht ten koste van de afspiegeling van alle beroepsgroepen in de raad. Als sommige beroepsgroepen niet aan de eisen kunnen voldoen, dan moeten zij zich door anderen laten vertegenwoordigen. Het vakmanschap van de leden als bestuurder moet groeien. De zittingstermijnen kunnen dus niet te kort zijn. Te denken valt aan vier tot zes jaar. Ook zou het aanbeveling verdienen als de student-leden niet elk half jaar wisselen. Daarvoor is het werk van de raad te belangrijk en te moeilijk.
In dit verband is het wellicht nuttig om de rol en functie van de buiten-universitaire leden te belichten. Zij brengen niet alleen een aanzienlijke hoeveelheid bestuurlijke ervaring mee, maar zij vertegenwoordigen ook de maatschappij in zijn rol van end-user: de wereld waarin de afgestudeerden straks moeten functioneren en die bij de universiteit niet makkelijk aan bod komt. Immers, de faculteit die het curriculum afstemt met ‘het ontvangende veld’ is nog zeldzaam. Evenzo de vakgroep die studenten aanraadt om niet aan de door hen gegeven opleiding te beginnen in verband met de situatie op de arbeidsmarkt.
Niet terecht
In Delta is het verwijt uitgesproken dat de fracties bij hun samenstelling, maar ook in het algemeen, te weinig moeite doen om contacten met de achterban te leggen en te onderhouden.
Deze kritiek is naar mijn mening niet terecht. Fracties hebben niet de tijd en de middelen om veel contacten met de achterban te onderhouden. Ze staan daarin niet alleen: vakbonden en politieke partijen zitten met hetzelfde vraagstuk. Ook zij kennen een zeer beperkt aantal leden of op andere wijze nauw betrokkenen, waarvan ook nog maar weer een deel de stukken leest en de vergaderingen bezoekt.
We worden dus nadrukkelijk geconfronteerd met de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan aan de mogelijkheden om iedereen bij alles te betrekken. De politicoloog Ruud Koole suggereerde enkele weken geleden in de Volkskrant dat we toegroeien naar, wat hij noemt, een Greenpeace-model. Een groep professionals bepaalt het beleid en leidt de uitvoering. Op grond van hun daden groeit het aantal sympathisanten en donateurs.
Dit zou wellicht een ontwikkeling kunnen zijn die ons in de organisatie van de universiteit ook te wachten staat. Voorwaarde voor het goed functioneren van dit model is echter wel dat de kiezers, de achterban, regelmatig iets te horen krijgen over de wijze van functioneren van hun afvaardiging in de raad.
De afvaardiging moet hieraan werken, door regelmatig (en niet alleen in verkiezingstijd) op allerlei manieren van zich te laten horen. Dit moet essentieel onderdeel worden van hun beroep als bestuurder. Als we die kant uitgaan, dan pleit ook deze ontwikkeling voor afgevaardigden van hoog niveau, die niet te kort als afgevaardigde fungeren.
Niveau en lef
In de Strategie-nota wordt een discussie aangekondigd over het functioneren van het bestuur van de universiteit. Wat ons betreft zou die discussie vooral moeten gaan over het functioneren van de gekozen raden met veel aandacht voor:
– Het niveau van de gekozenen dat noodzakelijk is om medebestuurder te kunnen zijn op hoofdlijnen.
– Verhoging van het niveau moet dan eventueel gaan ten koste van de afspiegeling van alle beroepsgroepen.
– Het lef van de gekozenen om uit te stijgen boven het behartigen van deelbelangen.
– De zelfbeheersing van de gekozenen om de details over te laten aan de uitvoerende instanties.
Als we fracties bemand krijgen met leden die aan deze voorwaarden voldoen, dan moeten we die leden niet te snel rouleren. Wel moeten zij zich regelmatig in de publiciteit verantwoorden. Delta mag ze wat mij betreft aan die plicht herinneren, maar dan moet het bij voorkeur gaan over de inhoud van het beleid.
(De auteur is buiten-universitair lid van de universiteitsraad)
Niet altijd weet de universiteitsraad hoofd- van bijzaken te onderscheiden, zo heeft een buiten-universitair lid in recente vergaderingen geconstateerd. Hij geeft wat voorbeelden en bepleit een verhoging van het niveau van de raad. Na de opiniebijdragen in Delta 8 en 10 (‘Een zakdoek of een agenda, meer krijgt de kiezer niet’) stelt hij: ,,We worden geconfronteerd met de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan om iedereen bij alles te betrekken.”
Een arbeidsorganisatie die grotendeels bestaat uit hooggeschoolde professionals, kan niet bestuurd worden zonder hun medezeggenschap. Er is voor elke maatregel van betekenis een draagvlak nodig. Als dit ontbreekt zal blijken dat maatregelen niet doorgevoerd kunnen worden.
Bij de universiteiten in Nederland kennen we daartoe de gekozen raden, met op het centrale bestuursniveau de universiteitsraad. De wetgever in Nederland heeft daarbij gekozen voor het model van ‘co-bestuur’.
Medebestuurder zijn betekent medeverantwoordelijkheid dragen voor het doorvoeren van maatregelen die nodig zijn om de doelstellingen van de universiteit te bereiken. Dat is wat anders en staat soms zelfs haaks op de behartiging van groepsbelangen van personeel en studenten. En het heeft vergaande consequenties voor de taak en het gewenste gedrag van de fracties en hun leden, vooral in de u-raad.
Immers, besturen op centraal niveau betekent sturen op hoofdzaken, dus:
– vaststellen van de strategie, het instellingsplan, de financiële kaderstelling, de begroting en de daarop terugkoppelende rapportages;
– vaststellen van het beleid met betrekking tot de uitvoering van de hoofdpunten.
Onvergeeflijk
Als we kijken naar de huidige gang van zaken op deze punten dan zijn van recente datum een paar evidente missers te signaleren, die ik als voorbeeld hier noem.
De fractie van TU 2000 heeft tegen de begroting-1995 gestemd. Dit is onvergeeflijk. Een begroting kan worden geamendeerd, maar als de u-raad de begroting zou afkeuren, dan staat het raderwerk van de organisatie stil. In dat geval zou het college van bestuur weinig anders kunnen dan aftreden of bij de minister pleiten voor het naar huis sturen van de raad, zoals kortgeleden in Leiden de facto is gebeurd. Gelukkig heeft TU 2000 een bescheiden invloed en zijn de andere fracties verstandiger met hun macht omgegaan.
Bij de behandeling in de u-raad van de cursus ethiek waren TH Akkoord en Demokratisch Beleid op onvoldoende niveau bezig. TH Akkoord wilde de begroting hiervoor slechts in stapjes goedkeuren en ging daardoor veel te nadrukkelijk op de stoel van de uitvoerders zitten. DB liet zich in een venijnig interruptie-debatje met de Aag-fractie evenmin van zijn sterkste kant zien. Klooster van DB liet daarbij weten dat ingenieurs niet meer waren dan technici. Wolf van Aag antwoordde dat dat naar zijn mening onjuist was.
Hij wordt nu, ook in Delta, in het gelijkgesteld door deTwentse filosoof Achterhuis, die betoogt dat de samenleving (ten onrechte!) wordt bepaald door technici. Met hun instrumentele visie laten zij het al dan niet goed gebruiken van de door hen ontwikkelde technologieën aan de maatschappij over, terwijl zij medeverantwoordelijkheid behoren te nemen voor het maatschappelijk resultaat van hun handelen. Degenen, die dat doen zijn pas ingenieurs.
Afspiegeling
In het algemeen (het zij nogmaals gezegd) moet de raad zich beperken tot de hoofdzaken en die dan ook met voldoende diepgang en kennis van zaken behandelen. De uitvoering moet vergaand aan het college van bestuur en de ambtenaren overlaten.
Een dergelijke manier van functioneren stelt hoge eisen aan de bemanning van de raad. Het niveau van de leden moet zo hoog zijn dat deze leden een volwaardig gesprekspartner zijn voor het cvb en de ambtenaren. Dit gaat wellicht ten koste van de afspiegeling van alle beroepsgroepen in de raad. Als sommige beroepsgroepen niet aan de eisen kunnen voldoen, dan moeten zij zich door anderen laten vertegenwoordigen. Het vakmanschap van de leden als bestuurder moet groeien. De zittingstermijnen kunnen dus niet te kort zijn. Te denken valt aan vier tot zes jaar. Ook zou het aanbeveling verdienen als de student-leden niet elk half jaar wisselen. Daarvoor is het werk van de raad te belangrijk en te moeilijk.
In dit verband is het wellicht nuttig om de rol en functie van de buiten-universitaire leden te belichten. Zij brengen niet alleen een aanzienlijke hoeveelheid bestuurlijke ervaring mee, maar zij vertegenwoordigen ook de maatschappij in zijn rol van end-user: de wereld waarin de afgestudeerden straks moeten functioneren en die bij de universiteit niet makkelijk aan bod komt. Immers, de faculteit die het curriculum afstemt met ‘het ontvangende veld’ is nog zeldzaam. Evenzo de vakgroep die studenten aanraadt om niet aan de door hen gegeven opleiding te beginnen in verband met de situatie op de arbeidsmarkt.
Niet terecht
In Delta is het verwijt uitgesproken dat de fracties bij hun samenstelling, maar ook in het algemeen, te weinig moeite doen om contacten met de achterban te leggen en te onderhouden.
Deze kritiek is naar mijn mening niet terecht. Fracties hebben niet de tijd en de middelen om veel contacten met de achterban te onderhouden. Ze staan daarin niet alleen: vakbonden en politieke partijen zitten met hetzelfde vraagstuk. Ook zij kennen een zeer beperkt aantal leden of op andere wijze nauw betrokkenen, waarvan ook nog maar weer een deel de stukken leest en de vergaderingen bezoekt.
We worden dus nadrukkelijk geconfronteerd met de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan aan de mogelijkheden om iedereen bij alles te betrekken. De politicoloog Ruud Koole suggereerde enkele weken geleden in de Volkskrant dat we toegroeien naar, wat hij noemt, een Greenpeace-model. Een groep professionals bepaalt het beleid en leidt de uitvoering. Op grond van hun daden groeit het aantal sympathisanten en donateurs.
Dit zou wellicht een ontwikkeling kunnen zijn die ons in de organisatie van de universiteit ook te wachten staat. Voorwaarde voor het goed functioneren van dit model is echter wel dat de kiezers, de achterban, regelmatig iets te horen krijgen over de wijze van functioneren van hun afvaardiging in de raad.
De afvaardiging moet hieraan werken, door regelmatig (en niet alleen in verkiezingstijd) op allerlei manieren van zich te laten horen. Dit moet essentieel onderdeel worden van hun beroep als bestuurder. Als we die kant uitgaan, dan pleit ook deze ontwikkeling voor afgevaardigden van hoog niveau, die niet te kort als afgevaardigde fungeren.
Niveau en lef
In de Strategie-nota wordt een discussie aangekondigd over het functioneren van het bestuur van de universiteit. Wat ons betreft zou die discussie vooral moeten gaan over het functioneren van de gekozen raden met veel aandacht voor:
– Het niveau van de gekozenen dat noodzakelijk is om medebestuurder te kunnen zijn op hoofdlijnen.
– Verhoging van het niveau moet dan eventueel gaan ten koste van de afspiegeling van alle beroepsgroepen.
– Het lef van de gekozenen om uit te stijgen boven het behartigen van deelbelangen.
– De zelfbeheersing van de gekozenen om de details over te laten aan de uitvoerende instanties.
Als we fracties bemand krijgen met leden die aan deze voorwaarden voldoen, dan moeten we die leden niet te snel rouleren. Wel moeten zij zich regelmatig in de publiciteit verantwoorden. Delta mag ze wat mij betreft aan die plicht herinneren, maar dan moet het bij voorkeur gaan over de inhoud van het beleid.
(De auteur is buiten-universitair lid van de universiteitsraad)
Comments are closed.