De afgelopen dertien jaar was hij NOS-correspondent in Amerika. Terugblikkend schreef hij het boek ‘Amerikanen zijn niet gek’, met daarin een hoofdstuk over de keiharde competitie in het Amerikaanse onderwijs en de hoofdrol die big bucks daarin spelen.
Nu in de boekhandel en hieronder een voorproefje.
Amerika is het land van ‘goed, beter, best’. Je bent pas goed als je de beste bent. Zolang anderen beter zijn, moet je buffelen, ook al leidt dat tot stress, angst en wanhoop. De afvalrace naar succes begint al in de wieg. Soms bijna letterlijk. Hoe rijker de ouders, hoe vroeger de gekte losbarst. In steden als New York, Boston, San Francisco en Los Angeles gaan kinderen van twee en drie jaar oud al naar zeer dure privé-peuterzalen, omdat die toegang bieden tot een even exclusieve kleuterschool en daarna lagere school. Want die school leidt weer tot een hoogstaande middelbare school. Hoe vroeger je een kind voorsorteert voor de absolute top, hoe beter. Dat het per jaar tussen de 15 en 20 duizend dollar kost, telt in deze kringen niet.
Dit is natuurlijk geen Amerikaanse doorsnee. Maar het is ook weer niet zuiver een eliteprobleem. Veel ouders met een modaal salaris moeten er vroeg of laat ook aan geloven. Misschien haalt hun kind geen hoofdprijs, maar ook voor minder goede universiteiten moet een scholier vaak door een pittige selectie heen.
Hoe beter de universiteit hoe groter de kans dat je wordt afgewezen. Harvard, Yale en Princeton wijzen 85 tot 90 procent af. Ze nemen alleen de meest gemotiveerde bollebozen. Een universiteit heeft er belang bij dat haar studenten het goed doen. Want alleen dan blijven die universiteiten hoog op de landelijke lijsten staan.
Die meedogenloze academische selectie heeft tot gevolg dat Amerikaanse universiteiten al jaren tot de wereldtop behoren. Tijdens de studie zijn er bijna geen uitvallers. Een Amerikaanse universiteit zal er alles aan doen de studenten die eenmaal binnen zijn ook naar de eindstreep te brengen. Kom daar eens om in het Nederlandse model, waar algauw veertig procent uitvalt. Het maakt ook wel verschil als je per jaar 25 duizend dollar collegegeld hebt betaald. Dan zeg je minder makkelijk: ‘Het valt een beetje tegen; ik kap er mee.’
Aan een Amerikaan is het Nederlandse universitaire model niet uit te leggen. Ze knikken braaf, maar het is een verhaal uit een andere wereld. Loten is hier niet aan de orde. Dat is érg on-Amerikaans. Een ijverige scholier met een fantastische cijferlijst verdient hier betere kansen dan de gemakzuchtige lapzwans die al blij is met zesminnetjes. ‘Liever lui dan moe’ wordt in de VS afgestraft.
Gezien de enorme kosten van hoger onderwijs lijkt de Amerikaanse benadering niet onredelijk. In Nederland eigenlijk nog meer dan in de VS, want in ons land worden de opleidingen bijna helemaal uit belastinggeld betaald. En in de VS betalen ouders zelf de collegegelden, die oneindig veel hoger zijn dan in Nederland. Het is weer zo’n voorbeeld van het fundamentele cultuurverschil: de individuele tegenover de collectieve aanpak.
Rijke kinderen
Er wordt dus veel meer dan in Nederland op de kwaliteit van de aanstaande student gelet. Maar er zijn drie uitzonderingen. Soms krijgen studenten uit minderheden voorrang. Toch is het hoger onderwijs nog altijd veel blanker dan de Amerikaanse samenleving. Van gelijke kansen is geen sprake. Het aantal zwarte studenten dat naar college gaat is wel spectaculair gestegen, maar de achterstand is nog lang niet ingehaald. Van de zwarte Amerikanen tussen de 25 en 29 jaar heeft nu 17 procent vier jaar of langer hoger onderwijs gehad. Ze hebben bijna allemaal financiële steun nodig, die voor een groot deel komt uit de giften van rijke blanken. Door één grote gift kunnen misschien wel twintig of honderd kansarme studenten een beurs krijgen.
Er is ook voorrang voor studenten die beregoed zijn in sport, liefst in een van de sporten waaraan de universiteit via tv-rechten miljoenen dollars kan verdienen: basketbal bijvoorbeeld, en American football.
De laatste uitzondering betreft studenten van wie een of beide ouders al op diezelfde universiteit hebben gezeten. Dan heb je voorrang en dat geldt nog sterker als je ouders mooie banen hebben gekregen en ze uit dankbaarheid daarvoor een gul bedrag in de kas van de universiteit storten. Over die voorkeursbehandeling is veel discussie. Het is oneerlijk, wordt gezegd, maar het is wel verklaarbaar. Privé-universiteiten hebben hooggestemde idealen, maar ze worden voor een groot deel gerund als commerciële bedrijven. Ze moeten wel, want er is immers geen subsidiepot van een ministerie waar ze elk jaar uit kunnen putten.
Bush bofte
Alumni, vroegere studenten van de universiteit, zijn een onmisbare bron van inkomsten. Landelijk gaat het elk jaar om vele miljarden dollars aan giften. Er is natuurlijk een wurgend dilemma voor de universiteit waar zich rijke, maar matig getalenteerde studenten melden. Geeft een rijke pa of ma volgend jaar weer zo ruimhartig als zoon of dochter net is afgewezen? Vast niet. Een universiteit koestert daarom de banden met deze families, die soms generaties teruggaan. Dat gooi je niet zomaar weg.
President Bush weet er alles van. Hij was bepaald geen uitblinker en mocht toch naar Yale. Zijn grootvader was senator van Connecticut, zijn vader een succesvol zakenman en kandidaat
voor de Senaat. Dat hielp. De jonge Bush bofte dubbel, want kort daarop werd die voorkeursbehandeling op Yale afgeschaft. Maar daarover ontstond vervolgens zo veel tumult dat die een paar jaar later weer in ‘ere’ hersteld werd. Opvallend is dat Bush nu tegen voorkeursbehandeling is. ‘Toelating moet op basis van prestaties.’ Het is maar goed dat die regel niet gold toen hij jong was, dan was nu vast iemand anders president van Amerika geweest.
Charles Groenhuijsen: ‘Amerikanen zijn niet gek. Over Bush en baseball, misdaad en miljonairs, kerken en casino’s, porno en politiek’, Uitgeverij Balans, € 16,50, ISBN 90 5018 660 2
Amerika is het land van ‘goed, beter, best’. Je bent pas goed als je de beste bent. Zolang anderen beter zijn, moet je buffelen, ook al leidt dat tot stress, angst en wanhoop. De afvalrace naar succes begint al in de wieg. Soms bijna letterlijk. Hoe rijker de ouders, hoe vroeger de gekte losbarst. In steden als New York, Boston, San Francisco en Los Angeles gaan kinderen van twee en drie jaar oud al naar zeer dure privé-peuterzalen, omdat die toegang bieden tot een even exclusieve kleuterschool en daarna lagere school. Want die school leidt weer tot een hoogstaande middelbare school. Hoe vroeger je een kind voorsorteert voor de absolute top, hoe beter. Dat het per jaar tussen de 15 en 20 duizend dollar kost, telt in deze kringen niet.
Dit is natuurlijk geen Amerikaanse doorsnee. Maar het is ook weer niet zuiver een eliteprobleem. Veel ouders met een modaal salaris moeten er vroeg of laat ook aan geloven. Misschien haalt hun kind geen hoofdprijs, maar ook voor minder goede universiteiten moet een scholier vaak door een pittige selectie heen.
Hoe beter de universiteit hoe groter de kans dat je wordt afgewezen. Harvard, Yale en Princeton wijzen 85 tot 90 procent af. Ze nemen alleen de meest gemotiveerde bollebozen. Een universiteit heeft er belang bij dat haar studenten het goed doen. Want alleen dan blijven die universiteiten hoog op de landelijke lijsten staan.
Die meedogenloze academische selectie heeft tot gevolg dat Amerikaanse universiteiten al jaren tot de wereldtop behoren. Tijdens de studie zijn er bijna geen uitvallers. Een Amerikaanse universiteit zal er alles aan doen de studenten die eenmaal binnen zijn ook naar de eindstreep te brengen. Kom daar eens om in het Nederlandse model, waar algauw veertig procent uitvalt. Het maakt ook wel verschil als je per jaar 25 duizend dollar collegegeld hebt betaald. Dan zeg je minder makkelijk: ‘Het valt een beetje tegen; ik kap er mee.’
Aan een Amerikaan is het Nederlandse universitaire model niet uit te leggen. Ze knikken braaf, maar het is een verhaal uit een andere wereld. Loten is hier niet aan de orde. Dat is érg on-Amerikaans. Een ijverige scholier met een fantastische cijferlijst verdient hier betere kansen dan de gemakzuchtige lapzwans die al blij is met zesminnetjes. ‘Liever lui dan moe’ wordt in de VS afgestraft.
Gezien de enorme kosten van hoger onderwijs lijkt de Amerikaanse benadering niet onredelijk. In Nederland eigenlijk nog meer dan in de VS, want in ons land worden de opleidingen bijna helemaal uit belastinggeld betaald. En in de VS betalen ouders zelf de collegegelden, die oneindig veel hoger zijn dan in Nederland. Het is weer zo’n voorbeeld van het fundamentele cultuurverschil: de individuele tegenover de collectieve aanpak.
Rijke kinderen
Er wordt dus veel meer dan in Nederland op de kwaliteit van de aanstaande student gelet. Maar er zijn drie uitzonderingen. Soms krijgen studenten uit minderheden voorrang. Toch is het hoger onderwijs nog altijd veel blanker dan de Amerikaanse samenleving. Van gelijke kansen is geen sprake. Het aantal zwarte studenten dat naar college gaat is wel spectaculair gestegen, maar de achterstand is nog lang niet ingehaald. Van de zwarte Amerikanen tussen de 25 en 29 jaar heeft nu 17 procent vier jaar of langer hoger onderwijs gehad. Ze hebben bijna allemaal financiële steun nodig, die voor een groot deel komt uit de giften van rijke blanken. Door één grote gift kunnen misschien wel twintig of honderd kansarme studenten een beurs krijgen.
Er is ook voorrang voor studenten die beregoed zijn in sport, liefst in een van de sporten waaraan de universiteit via tv-rechten miljoenen dollars kan verdienen: basketbal bijvoorbeeld, en American football.
De laatste uitzondering betreft studenten van wie een of beide ouders al op diezelfde universiteit hebben gezeten. Dan heb je voorrang en dat geldt nog sterker als je ouders mooie banen hebben gekregen en ze uit dankbaarheid daarvoor een gul bedrag in de kas van de universiteit storten. Over die voorkeursbehandeling is veel discussie. Het is oneerlijk, wordt gezegd, maar het is wel verklaarbaar. Privé-universiteiten hebben hooggestemde idealen, maar ze worden voor een groot deel gerund als commerciële bedrijven. Ze moeten wel, want er is immers geen subsidiepot van een ministerie waar ze elk jaar uit kunnen putten.
Bush bofte
Alumni, vroegere studenten van de universiteit, zijn een onmisbare bron van inkomsten. Landelijk gaat het elk jaar om vele miljarden dollars aan giften. Er is natuurlijk een wurgend dilemma voor de universiteit waar zich rijke, maar matig getalenteerde studenten melden. Geeft een rijke pa of ma volgend jaar weer zo ruimhartig als zoon of dochter net is afgewezen? Vast niet. Een universiteit koestert daarom de banden met deze families, die soms generaties teruggaan. Dat gooi je niet zomaar weg.
President Bush weet er alles van. Hij was bepaald geen uitblinker en mocht toch naar Yale. Zijn grootvader was senator van Connecticut, zijn vader een succesvol zakenman en kandidaat
voor de Senaat. Dat hielp. De jonge Bush bofte dubbel, want kort daarop werd die voorkeursbehandeling op Yale afgeschaft. Maar daarover ontstond vervolgens zo veel tumult dat die een paar jaar later weer in ‘ere’ hersteld werd. Opvallend is dat Bush nu tegen voorkeursbehandeling is. ‘Toelating moet op basis van prestaties.’ Het is maar goed dat die regel niet gold toen hij jong was, dan was nu vast iemand anders president van Amerika geweest.
Charles Groenhuijsen: ‘Amerikanen zijn niet gek. Over Bush en baseball, misdaad en miljonairs, kerken en casino’s, porno en politiek’, Uitgeverij Balans, € 16,50, ISBN 90 5018 660 2
Comments are closed.