Zijn fascinatie met de Britse architecten Alison en Peter Smithson werd in mei bekroond met een promotie. Volgens dr.ir. Dirk van den Heuvel is het echtpaar lang onderschat.
De Smithsons zijn in Engeland vanaf de vroege jaren vijftig actief. Ze proberen de vooroorlogse progressieve ideeën over modernistisch bouwen aan te passen aan de naoorlogse behoefte aan wederopbouw. Voor hen is een huis geen massaproduct, maar een plek die zowel past in de omgeving als bij het gebruik van de bewoners. Tijdens hun jaar in Delft (1981-1982) ter vervanging van de overleden invloedrijke hoogleraar Jaap Bakema, groeide de invloed van hun denken in Nederland.
Twee boeken, twee reizende tentoonstellingen en nog een proefschrift. Wat is uw fascinatie met Alison en Peter Smithson?
“Eigenlijk gaat het altijd om de stad, het huis en het alledaagse. Die driehoek is een mooi perspectief om naar architectuur te kijken en naar alle ontwikkelingen in de architectuur.”
Wat bedoelt u daarmee?
“De traditie van de moderne architectuur draait erg om die drie zaken: het huis is een laboratorium voor nieuwe ideeen over wonen. Maar het huis is altijd verbonden met de stad en het dagelijks gebruik. Dat is een heel klassiek idee. De Smithsons zijn belangrijk omdat zij in hun werk, hun schrijven en hun ontwerpen daar veel aandacht aan hebben besteed.”
Vanaf wanneer zijn ze actief?
“Vanaf de jaren vijftig. Ze waren pas begin twintig toen ze een prijs wonnen voor het gebouw van de Hunstanton School. Alison overleed in 1993 op 60-jarige leeftijd en Peter is tien jaar geleden overleden op 79-jarige leeftijd.”
Wat is hun plaats in de architectuurgeschiedenis?
“Ze noemen zichzelf de derde generatie moderne architecten. Ze zetten zich af tegen hun voorgangers door hun aandacht voor de omgeving van een bouwwerk. De omgeving wordt daarmee weer belangrijk, terwijl bijvoorbeeld Le Corbusier zijn Villa Savoye op kolommen zette en ‘m daarmee van de grond tilde. De Smithsons vinden juist de tuin, het landschap en de verbondenheid met het territorium belangrijk. Naast het bekende licht, lucht en ruimte van de eerste generatie modernen zetten de Smithsons ook onderwerpen als controle en veiligheid op de agenda.”
Is dat hetzelfde thema veiligheid waar nu veel om te doen is?
“Ja en nee. Ze hebben het over een gevoel van veiligheid, dat eerder nog geen rol speelde. Hun voorgangers spraken over een ‘functionele stad’ met vier functies: wonen, werken, verkeer en ontspanning. Daar nemen de Smithsons afstand van. Zij stellen dat het idee van de functionele stad tot monotone technocratische steden leidt.”
Hoe uitte zich dat in hun werk?
“Ze bouwden geen standaarddozen, maar lieten zich altijd leiden door de bestaande omgeving. Dat betekent een verschuiving ten opzichte van het begrip ‘functionele stad’ en Ciam (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne – de organisatie van moderne architecten die het idee van de functionele stad propageerde, red.). De Smithsons wilden de kwaliteit van de plek waar je bouwt in kaart brengen en daarvanuit verder werken. Niet op een conserverende manier maar om het oude en het nieuwe in relatie met elkaar te brengen.”
Kunt u voorbeelden noemen die mensen kennen?
“Dat is moeilijk. In Nederland kent men misschien Aldo van Eyck wel. Dat waren zowel vrienden als tegenstrevers, de Smithsons en Van Eyck. Binnen Team 10, een groep mensen die de Ciam van binnenuit opgeblazen heeft, kregen zij als jongeren de leiding binnen de nieuwe Ciam-organisatie. Vanuit Nederland zaten Aldo van Eyck en Jaap Bakema daarbij. Bakema was hier hoogleraar architectuur, voorzitter van de faculteit Bouwkunde en de architect van het oude Bouwkunde-gebouw en de Aula.”
Even terug naar Aldo van Eyck als voorbeeld.
“Van Eyck heeft spraakmakende voorbeelden van omgeving-specifiek bouwen geleverd bij de Amsterdamse Nieuwmarkt. Na de nieuwmarktrellen in 1975 vanwege voorgenomen sloop van die buurt, schaarde Van Eyck zich achter de bewoners. Samen met Theo Bosch tekende hij een plan om die wijk op te knappen in plaats van te bulldozeren.”
De Smithsons zijn ook een jaar in Delft geweest. Hoe was dat?
“Ze hebben toen samengewerkt met o.a. Max Risselada (Van den Heuvels promotor, red.). Mobiliteit en auto’s waren in die tijd heel belangrijk voor ze. Zo maakten ze bijvoorbeeld een boek ‘AS in DS’ over een nieuwe perceptie van het landschap en daarmee een nieuwe waarde in termen van cultuur, identiteit en samenleving. Op die manier wordt er nu niet meer gesproken over aanleg van snelwegen en de verbreding van de A27.”
Wat zijn de sporen die de Smithsons in Nederland hebben achtergelaten?
“Ik noemde Van Eyck al. Maar ook in het onderwijs van Max Risselada klinken hun ideeën door. In zijn algemeenheid is hun werk heel didactisch te noemen, uitstekend voorbeeldmateriaal voor studenten. Een heel belangrijk gebouw van hen is Robin Hood Gardens – een woongebouw in Londen dat nu waarschijnlijk gesloopt gaat worden.”
Ik herinner me verhoogde straten of galerijen die als ontmoetingsplaats bedoeld waren. Dat wil nog wel eens verloederen.
“O, ja. Hier ook. Dat is een lastig probleem en dat is een van de redenen dat het gesloopt wordt. Net als bij de Bijlmer waren de gedeelde ruimtes openbaar toegankelijk. Indertijd stond zo’n radicale openheid niet ter discussie, maar nu zouden we dat echt niet meer doen. Het ideologische idee van de Open Society propageerde die onbegrensde openheid. ‘Open’ is altijd goed. Ook nu, kijk maar naar het internet en open source-ideeën. Behalve als je er last van krijgt natuurlijk, dat maakt radicale openheid tot zo’n lastig onderwerp voor ontwerpers.” >>
Hun bloeitijd ligt al bijna een halve eeuw achter ons. Wat is de zeggingskracht van de Smithsons anno 2013?
“Ze worden nog steeds herontdekt door nieuwe generaties. Ze zijn ook populairder dan ooit. Nu Robin Hood Gardens met sloop wordt bedreigd is hun status nog grootser en heroïscher geworden.”
Neemt u na uw promotie afscheid van de Smithsons?
“Nee, er is nog wel wat te doen. Het idee van de Open Society spreekt me erg aan. Ik zou graag onderzoeken hoe de architectuur heeft bijgedragen aan de waarden van de Open Society – een egalitaire samenleving waar mensen vrij en gelijk zijn en overal toegang hebben.”
Wat kunnen we daaruit meenemen voor het tijdperk van en na de crisis?
“De productie van toen heeft ons stadslandschap bepaald waarbinnen we moeten werken. We moeten weten hoe het in elkaar zit om te weten of je het kunt hergebruiken of transformeren. Verder spelen dezelfde vragen ook buiten Nederland en buiten Europa een rol in grote stadsuitbreidingen. Dat is ook een van de thema’s van Team 10: het bouwen voor de grote aantallen. Hoe ga je daarmee om als architect? Studenten die hier zitten moeten niet alleen leren te opereren in krimpregio’s. Ze moeten ook adequaat opgeleid worden om grote nieuwe steden buiten Europa te kunnen opzetten. Een andere reden waarom ik het geen terugkijken noem, is dat die mentaliteit en ideeën nog steeds betekenis hebben. Als je wilt snappen hoe Rem Koolhaas opereert, moet je weten wat zijn voorgangers hebben gedaan omdat architectuur een soort cumulatieve ervaring is. Architectuur is niet alleen het hier en nu. Je ziet het in de stad zelf: een opstapeling van kennis en opvattingen waar je nog steeds mee te maken hebt. Bijvoorbeeld over ontmoetingen en interactie tussen mensen. Dat heeft steeds een andere uitwerking, maar het is een steeds terugkerend vraagstuk binnen de architectuur. In ons onderzoek richten we ons meer op die vraagstukken dan op de steeds wisselende output. Het huis wordt steeds opnieuw uitgevonden en ziet er steeds anders uit, maar heel veel onderliggende vragen zijn hetzelfde omdat het over het wonen van mensen gaat.”
Alleen de context verandert elke keer.
“En daarom veranderen ook de uitkomsten. Dat is trouwens een heel modern idee. Vroeger ging het in de architectuur vooral over vormen, terwijl het nu over het proces gaat, dat in principe vormloos is.”
Hoe staan de Smithsons daarin?
“Zij kiezen ook voor het proces en het vormloze. Dat was een hele discussie in het Engeland van de jaren vijftig. De historicus Sir John Summerson heeft daarover gezegd: ‘Misschien denken mensen wel zo negatief over moderne architectuur omdat ze de uitkomst is van een traumatische ervaring met de modernisering.’ Maar dat trauma is onvermijdelijk omdat de wereld haar vormvastheid kwijt is geraakt, waardoor we altijd een beetje verloren zijn. Binnen die onzekere context moet een architect plekken maken voor identiteit, bewoning en dat soort zaken. Dat was in de jaren ’50 de opdracht en ik denk dat het nog steeds een issue is voor architecten vandaag.”
Dirk van den Heuvel, ‘Alison and Peter Smithson, a brutalist story – Involving the house, the city and the everyday (plus a couple of other things)’, 6 mei 2013, promotor: prof.ir. Dick van Gameren, prof.dr. Hilde Heynen (KU Leuven) en prof.ir. Max Risselada.
Dr.ir. Dirk van den Heuvel (Apeldoorn, 17 juli 1968) is universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde. Hij studeerde daar in 1994 af, werkte vijf jaar voor architectenbureaus en keerde in 1999 terug als onderzoeker.
Op 6 mei promoveerde hij op zijn proefschrift ‘Alison and Peter Smithson – A Brutalist Story’ over een invloedrijk en omstreden Brits architectenechtpaar. Zij waren ook het onderwerp van twee tentoonstellingen en boeken door Van den Heuvel en TU-hoogleraar Max Risselada: ‘In Search of Utopia of the Present 1953-1981’ (2005) en ‘From the House of the Future to a house of today’ (2004).
Van den Heuvel is als redacteur verbonden aan het tijdschrift Dash (Delft Architectural Studies on Housing) en aan de online publicatie Footprint. In het verleden was hij ook redacteur bij het architectuurblad Oase.
Do you have a question or comment about this article?
j.w.wassink@tudelft.nl
Comments are closed.