Wetenschappers houden niet van zweverig gedoe. Ik ook niet, dus dat komt goed uit. Maar eerlijk is eerlijk… er zijn dingen die zich niet schematisch laten weergeven of rationeel laten verklaren.
Die moet je ervaren. Ik kom dan wel eens voor een dilemma te staan.
Zoals laatst. Mijn klant zit als een dood vogeltje op de bank. Hij ziet asgrauw en kan bijna niet uit zijn woorden komen van vermoeidheid. Dat irriteert hem ook nog eens. Mijn eerste impuls is om hem een oefening te laten doen die helpt om de batterij weer een beetje op te laden. Maar daarmee neem ik een risico. Ik heb deze wetenschapper, die ik maar even Bert noem, pas één keer eerder gesproken. Hij is van het ongeduldige soort en ik voel intuïtief aan dat ik het maar beter niet te bont kan maken. Gewoon het gesprek aan gaan is het meest veilige. Ik zie alleen niet voor mij hoe Bert, door het moeras van vermoeidheid, nog iets zinnigs uit deze sessie kan halen.
Ik besluit de gok te nemen: “Je ziet er ontzettend moe uit, klopt dat?” Natuurlijk klopt het. Bert heeft de afgelopen weken een marathon gelopen en de halve nacht doorgewerkt om een deadline te halen.
Op mijn voorstel om een oefening te doen om iets beter in zijn energie te komen reageert hij lauw. Dit viel te verwachten, maar zelfs voor tegensputteren is hij te moe, dus vooruit maar.
We doen een oefening waarbij Bert de batterij langzaam weer oplaadt. Na een minuut of tien heeft hij weer een beetje kleur op zijn gezicht. Alle agitatie is verdwenen en hij voelt zich ontspannen. Nog wel moe, maar anders moe. Bert is ontzettend verbaasd: Hoe is het mogelijk, vraagt hij zich af, dat je dit met je voorstellingsvermogen voor elkaar kunt krijgen? Het moeras is een begaanbaar weiland geworden en het gesprek kan beginnen. Maar in feite is de winst al behaald.
Bert heeft een nieuwe lader in handen voor als de batterijen weer eens leeg zijn. Op de een of andere manier is daar niets zweverigs meer aan.
Eind augustus trok minister Plasterk aan de bel. “Het
huidige stelsel barst uit zijn voegen”, zei hij in een toespraak aan de
Universiteit Twente, en hij fantaseerde al over een “ander en breder stelsel”,
zoals dat in de Amerikaanse staat Californië.
Nu is er een commissie die onder leiding van Cees
Veerman, oud-minister van landbouw en oud-collegevoorzitter van de universiteit
van Wageningen, het hoger-onderwijsstelsel onder de loep gaat nemen.
SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan, hogeschoolvoorzitter Ron Bormans en
oud-studentbestuurder Koen Geven nemen plaats in die commissie, die werd
aangevuld met de buitenlanders Ellen Hazelkorn, een Ierse adviseur voor de OESO,
en Robert Berdahl, oud-voorzitter van de universiteit van Berkeley en voorzitter
van de Amerikaanse universiteitenvereniging.
De Tweede Kamer reageerde in eerste instantie sceptisch.
De VVD noemde het onderzoek “een oplossing op zoek naar een probleem”, en ook
voor de CDA ging het allemaal wat snel. “Plasterk heeft nog niet eens helder
uitgelegd wat het knelpunt is”, zei Jan Jacob van Dijk, die eerst wilde
onderzoeken wat er mis is met het huidige stelsel.
Gisteren kwam de commissie voor het eerst bijeen, in
maart moet het advies af zijn. “Het is nu nog te vroeg om te zeggen wat er uit
zal komen”, zegt voorzitter Veerman, “maar wat vaststaat is dat we enkele
zorgwekkende signalen zien. Het aantal nieuwe studenten groeit snel, het
rendement is laag, en we halen te weinig uit onze goede studenten. Om die
redenen zijn we gevraagd het Nederlandse stelsel tegen het licht te
houden.”
Het binaire onderscheid – tussen hbo en wo – staat
daarbij niet ter discussie, beloofde Plasterk, maar Veerman is minder stellig:
“Het is niet onze opdracht een stelselwijziging teweeg te brengen, maar we
zitten niet vast aan het binaire stelsel. De vraag is, kan het huidige systeem
het aan of niet?”
Op basis van een vergelijking met buitenlandse stelsels
– waar gaat het goed, en kan dat ook bij ons? – gaat de commissie op zoek naar
een alternatief. “Sommige landen hebben één soort universiteit met verschillende
kwaliteiten, andere diepen het binaire verschil juist uit”, aldus Veerman.
“Ieder land heeft natuurlijk een eigen cultuur en geschiedenis, maar we kunnen
uit de ervaringen van andere landen wel lessen trekken.”
De commissie onderzoekt alle mogelijkheden, zegt
Veerman, maar de minister heeft zijn voorkeur al laten blijken. Hij ziet wel wat
in het ‘Californische model’: één hoger-onderwijsstelsel, met verschillende
soorten instellingen – prestigieuze research
universities, zoals die van Berkeley, maar ook laagdrempelige
community colleges, met
tweejarige opleidingen. Studenten die op de colleges goede cijfers halen kunnen alsnog
doorstromen naar een vierjarige opleiding aan een state university of een onderzoeksgerichte
universiteit. Zoals president Obama, merkte Plasterk op. “Hij deed een gewoon
regionaal college, bleek een uitblinker en stroomde door naar Columbia
University.”
Ook inhoudelijk lijkt Plasterk gecharmeerd van het
Amerikaanse model. Ooit hekelde hij de brede bacheloropleidingen, nu denkt hij
dat ze uitval kunnen voorkomen: “Mensen moeten te vroeg, op hun zeventiende al
kiezen of ze natuurkundige of historicus willen worden”, zei hij in Enschede.
“Het zou veel beter zijn om een bredere instroom te hebben.”
Maar Veerman wil zich nergens op vastpinnen. “We zijn
niet getrouwd met het Californische model. Het zou onverstandig zijn nu al
andere mogelijkheden uit te sluiten.” De commissie staat zelfs open voor ideeën
van studenten, docenten, onderzoekers, beleidsmakers en bestuurders: wie een
goed voorstel heeft, mag het tot 1 januari insturen.
Met bezuinigingen heeft het onderzoek niets te maken,
zegt Veerman nog. “Daar bemoeien we ons niet mee. Als Plasterk wilde bezuinigen,
had hij een ander moeten vragen. Wij kijken louter naar de inhoud: hoe kunnen we
de grote instroom en uitval het hoofd bieden? Maar vanzelfsprekend zijn daar
financiële consequenties aan verbonden.”
Comments are closed.