De faculteitgenoten reden de tocht der tochten beide in hun eentje uit. Informaticus prof.dr.ir. M. Looijen en wiskundige prof.dr. G.J. Olsder hebben net als enkele andere TU’ers een kruisje aan hun erelijst toegevoegd.
Maar het was zwaarder dan eerdere tochten. ,,Ik ben er serieus van uitgegaan dat ik het niet zou halen”, vertelt een door ijsscheuren geobsedeerde Olsder.
Olsder reed ‘m zaterdag voor de vierde keer, en kan binnenkort zijn derde kruisje verwachten. ,,In 1963 heb ik het geprobeerd, maar net als negenennegentig en een half procent anderen heb ik het einde niet gehaald.” Looijen reed de tocht voor de tweede maal. Na de tocht van 1986 is de informaticus aangestoken door het Elfstedenvirus. Zeven maal reed hij sindsdien de alternatieve tocht, en ook over drie weken vertrekt hij weer naar de Weissensee in Oostenrijk.
Voor Olsder – nummer 9.550 – ging het dranghek open om kwart over zeven ‘s morgens. Looijen – ‘zestienduizend en zoveel’ – moest wachten tot kwart voor negen. Beide heren blijken ongeveer gelijktijdig – rond kwart voor elf ‘s avonds – de Bonkevaart bij Leeuwarden opgereden te zijn, maar zijn elkaar niet tegengekomen. Olsder: ,,Ik kwam wel collega Allersma van Civiele Techniek tegen. Bij een koek-en-zopietent kreeg ik ruzie omdat de thee die ik bestelde aan mijn buurman gegeven werd. Dat bleek Allersma te zijn.”
Beide hoogleraren volbrachten de tocht eenzaam en alleen. Groepjesvorming als bescherming tegen de harde wind is een bekend verschijnsel, maar niet voor Olsder. ,,Ik kan niet in groepjes rijden. Dan moet je steeds afremmen of versnellen, en je ziet de scheuren niet.”
Bukken
De professoren zitten tegenover elkaar aan tafel, en de tocht komt langzaam weer tot leven. Over het enthousiasme van de Friezen en de organisatie van de tocht zijn beide zeer te spreken. ,,Soms stonden er Friezen aan de kant die riepen: ‘Hier moet je links rijden, rechts zijn er scheuren”’, vertelt Olsder. ,,Bij een brug stond iemand die niets anders deed dan roepen: ‘Bukken, bukken’.” ,,Dat was zeker nodig”, vult Looijen aan. ,,Doordat het donker was, zijn er ook nu weer mensen met hun hersens tegen de brug gereden.”
Olsder: ,,Overal, in elke stad, schreeuwen de mensen je weer toe. Je wordt er doorheen gesleept. Af en toe krijg je van die Friezen warme chocola of bouillon. Maar ik ga nooit langer dan vijf minuten zitten, dan voel je al snel dat je begint te beven en te rillen.” Looijen: ,,Je komt binnen als de overwinnaar van de slag bij Waterloo. Maar in elke stad ben je maar een paar minuten, daarna duik je weer dat donkere gat in.”
Zonder noemenswaardige verwondingen zijn beide hoogleraren de tocht doorgekomen, al heeft Olsder twee verschillende schoenenaan vanwege een zere enkel. Looijen blijkt een EHBO-post van binnen gezien te hebben. ,,Ik zag dat er bloed in mijn jack zat. Het bleek een wondje door het scheren te zijn, maar door de kou ging het niet dicht. Bij Workum ben ik daarom naar de EHBO-post gegaan. Er werden pleisters op geplakt, maar die vielen die er gelijk weer af, doordat ik mijn gezicht had ingesmeerd met uiervet. Toen moest ik eerst mijn gezicht wassen, en kreeg weer een nieuwe pleister. Het kostte me bij elkaar wel drie kwartier.”
De ijskwaliteit was over het algemeen redelijk volgens de heren. Na het invallen van de duisternis – Olsder was toen net voorbij Franeker, Looijen even daarvoor – werd het echter steeds gevaarlijker. Looijen heeft het over mensen die de weg kwijtraakten, Olsder zegt zelfs spookrijders gesignaleerd te hebben. Olsder: ,,Bij Berlikum, tussen Franeker en Dokkum, stond een bordje ‘U krijgt nu vijf kilometer slecht ijs’. Maar door het ijsschraapsel zag je de scheuren niet. Er waren flinke botsingen, en ik ben zes, zeven keer gevallen. Ik heb heel wat nieuwe Friese vloeken geleerd.”
Olsder heeft gestreden voor zijn derde kruisje: ,,Tot Staveren hadden we wind mee, maar toen zag ik het al niet zitten. Iedereen ging harder dan ik. Ik ben er serieus van uitgegaan dat ik het niet zou halen.” De doorgewinterde Looijen stond zelfverzekerder op het ijs. ,,Mijn instelling was: hoe dan ook, ik zal het halen.”
Krulletjes
Zowel Olsder als Looijen is het schaatsen min of meer met de paplepel ingegoten. ‘Boerenzoon uit Groningen’ Olsder: ,,Ik kan me herinneren dat mijn vader me met een stoel op het ijs zette. Ik had schaatsen met van die krulletjes. In mijn beleving werd ik er een paar uur later pas afgehaald.” Eigenlijk betreft Olsders enthousiasme meer de Elfstedentocht dan het schaatsen. ,,Ik weet niet of ik de schaatsen de rest van deze winter nog onderbind.”
Ook Looijen stond op zijn vierde of vijfde al op het Westlandse ijs, en is de rest van zijn leven een liefhebber van de schaatssport gebleven. ,,Ik train zo’n vier keer per week op Uithof in Den Haag.” Onder meer zaterdagmorgen voor zevenen – ‘de incourante uren’ – krijgt Looijen in een groepje les van zijn trainer.
,,Ik heb ook ooit op zo’n incourant uur geschaatst”, herinnert Olsder zich. ,,Er waren drie groepen, ik had mezelf in een groep voor rijders met ervaring ingedeeld. Maar je moest allerlei kunstjes doen, zoals op één been rijden. De trainer wilde me terugzetten naar de groep voor beginners. Maar ik heb wel twee kruisjes, zei ik. Daarna zei hij niets meer.”
,,Het gaat op kunstijs om de techniek; daar gaat het op natuurijs niet om”, legt Looijen aan Olsder uit. Looijen geeft Olsder zo nu en dan wat tips voor de volgende keer en de heren wisselen hun ervaringen uit over thermohemden en scheenbeenbeschermers. Bij de vorige tocht blijken de schoenen te zijn kwijtgeraakt. Beide hoogleraren liepen dit jaar daarom op zogenaamde klompsokken. Olsder: ,,Dunne leren dingen waarmee je vroeger in je klomp stapte.” Voordeel daarvan is dat je ze onderweg gewoon in je zak kun meenemen.
Zowel Olsder als Looijen had in Friesland een adresje om te overnachtten. Olsder: ,,Ik werd volgestopt met macaroni en spaghetti. Ze brachten me ‘s morgens nog naar de start ook.” Na afloop van de tocht sliep Looijen nog een nachtje bij zijn gastheer, alvorens in een stampvolle trein – ,,nog een fors eind gestaan” – huiswaarts te keren. Olsder vertrok diezelfde nacht nog naar het westen. ,,Na de vorige tocht reed ik zelf gelijk weer naar huis. Maar dan moet je je been soms van het gaspedaal tillen. Daarom was mijn vrouw naar Friesland gekomen; die reed op de terugweg. Thuis een bad, maar slapen lukt niet. Je dommelt weg, maar schrikt weer wakker omdat je denkt dat je in een scheur rijdt. En dat herhaalt zich de hele nacht.”
(K.V.)
De faculteitgenoten reden de tocht der tochten beide in hun eentje uit. Informaticus prof.dr.ir. M. Looijen en wiskundige prof.dr. G.J. Olsder hebben net als enkele andere TU’ers een kruisje aan hun erelijst toegevoegd. Maar het was zwaarder dan eerdere tochten. ,,Ik ben er serieus van uitgegaan dat ik het niet zou halen”, vertelt een door ijsscheuren geobsedeerde Olsder.
Olsder reed ‘m zaterdag voor de vierde keer, en kan binnenkort zijn derde kruisje verwachten. ,,In 1963 heb ik het geprobeerd, maar net als negenennegentig en een half procent anderen heb ik het einde niet gehaald.” Looijen reed de tocht voor de tweede maal. Na de tocht van 1986 is de informaticus aangestoken door het Elfstedenvirus. Zeven maal reed hij sindsdien de alternatieve tocht, en ook over drie weken vertrekt hij weer naar de Weissensee in Oostenrijk.
Voor Olsder – nummer 9.550 – ging het dranghek open om kwart over zeven ‘s morgens. Looijen – ‘zestienduizend en zoveel’ – moest wachten tot kwart voor negen. Beide heren blijken ongeveer gelijktijdig – rond kwart voor elf ‘s avonds – de Bonkevaart bij Leeuwarden opgereden te zijn, maar zijn elkaar niet tegengekomen. Olsder: ,,Ik kwam wel collega Allersma van Civiele Techniek tegen. Bij een koek-en-zopietent kreeg ik ruzie omdat de thee die ik bestelde aan mijn buurman gegeven werd. Dat bleek Allersma te zijn.”
Beide hoogleraren volbrachten de tocht eenzaam en alleen. Groepjesvorming als bescherming tegen de harde wind is een bekend verschijnsel, maar niet voor Olsder. ,,Ik kan niet in groepjes rijden. Dan moet je steeds afremmen of versnellen, en je ziet de scheuren niet.”
Bukken
De professoren zitten tegenover elkaar aan tafel, en de tocht komt langzaam weer tot leven. Over het enthousiasme van de Friezen en de organisatie van de tocht zijn beide zeer te spreken. ,,Soms stonden er Friezen aan de kant die riepen: ‘Hier moet je links rijden, rechts zijn er scheuren”’, vertelt Olsder. ,,Bij een brug stond iemand die niets anders deed dan roepen: ‘Bukken, bukken’.” ,,Dat was zeker nodig”, vult Looijen aan. ,,Doordat het donker was, zijn er ook nu weer mensen met hun hersens tegen de brug gereden.”
Olsder: ,,Overal, in elke stad, schreeuwen de mensen je weer toe. Je wordt er doorheen gesleept. Af en toe krijg je van die Friezen warme chocola of bouillon. Maar ik ga nooit langer dan vijf minuten zitten, dan voel je al snel dat je begint te beven en te rillen.” Looijen: ,,Je komt binnen als de overwinnaar van de slag bij Waterloo. Maar in elke stad ben je maar een paar minuten, daarna duik je weer dat donkere gat in.”
Zonder noemenswaardige verwondingen zijn beide hoogleraren de tocht doorgekomen, al heeft Olsder twee verschillende schoenenaan vanwege een zere enkel. Looijen blijkt een EHBO-post van binnen gezien te hebben. ,,Ik zag dat er bloed in mijn jack zat. Het bleek een wondje door het scheren te zijn, maar door de kou ging het niet dicht. Bij Workum ben ik daarom naar de EHBO-post gegaan. Er werden pleisters op geplakt, maar die vielen die er gelijk weer af, doordat ik mijn gezicht had ingesmeerd met uiervet. Toen moest ik eerst mijn gezicht wassen, en kreeg weer een nieuwe pleister. Het kostte me bij elkaar wel drie kwartier.”
De ijskwaliteit was over het algemeen redelijk volgens de heren. Na het invallen van de duisternis – Olsder was toen net voorbij Franeker, Looijen even daarvoor – werd het echter steeds gevaarlijker. Looijen heeft het over mensen die de weg kwijtraakten, Olsder zegt zelfs spookrijders gesignaleerd te hebben. Olsder: ,,Bij Berlikum, tussen Franeker en Dokkum, stond een bordje ‘U krijgt nu vijf kilometer slecht ijs’. Maar door het ijsschraapsel zag je de scheuren niet. Er waren flinke botsingen, en ik ben zes, zeven keer gevallen. Ik heb heel wat nieuwe Friese vloeken geleerd.”
Olsder heeft gestreden voor zijn derde kruisje: ,,Tot Staveren hadden we wind mee, maar toen zag ik het al niet zitten. Iedereen ging harder dan ik. Ik ben er serieus van uitgegaan dat ik het niet zou halen.” De doorgewinterde Looijen stond zelfverzekerder op het ijs. ,,Mijn instelling was: hoe dan ook, ik zal het halen.”
Krulletjes
Zowel Olsder als Looijen is het schaatsen min of meer met de paplepel ingegoten. ‘Boerenzoon uit Groningen’ Olsder: ,,Ik kan me herinneren dat mijn vader me met een stoel op het ijs zette. Ik had schaatsen met van die krulletjes. In mijn beleving werd ik er een paar uur later pas afgehaald.” Eigenlijk betreft Olsders enthousiasme meer de Elfstedentocht dan het schaatsen. ,,Ik weet niet of ik de schaatsen de rest van deze winter nog onderbind.”
Ook Looijen stond op zijn vierde of vijfde al op het Westlandse ijs, en is de rest van zijn leven een liefhebber van de schaatssport gebleven. ,,Ik train zo’n vier keer per week op Uithof in Den Haag.” Onder meer zaterdagmorgen voor zevenen – ‘de incourante uren’ – krijgt Looijen in een groepje les van zijn trainer.
,,Ik heb ook ooit op zo’n incourant uur geschaatst”, herinnert Olsder zich. ,,Er waren drie groepen, ik had mezelf in een groep voor rijders met ervaring ingedeeld. Maar je moest allerlei kunstjes doen, zoals op één been rijden. De trainer wilde me terugzetten naar de groep voor beginners. Maar ik heb wel twee kruisjes, zei ik. Daarna zei hij niets meer.”
,,Het gaat op kunstijs om de techniek; daar gaat het op natuurijs niet om”, legt Looijen aan Olsder uit. Looijen geeft Olsder zo nu en dan wat tips voor de volgende keer en de heren wisselen hun ervaringen uit over thermohemden en scheenbeenbeschermers. Bij de vorige tocht blijken de schoenen te zijn kwijtgeraakt. Beide hoogleraren liepen dit jaar daarom op zogenaamde klompsokken. Olsder: ,,Dunne leren dingen waarmee je vroeger in je klomp stapte.” Voordeel daarvan is dat je ze onderweg gewoon in je zak kun meenemen.
Zowel Olsder als Looijen had in Friesland een adresje om te overnachtten. Olsder: ,,Ik werd volgestopt met macaroni en spaghetti. Ze brachten me ‘s morgens nog naar de start ook.” Na afloop van de tocht sliep Looijen nog een nachtje bij zijn gastheer, alvorens in een stampvolle trein – ,,nog een fors eind gestaan” – huiswaarts te keren. Olsder vertrok diezelfde nacht nog naar het westen. ,,Na de vorige tocht reed ik zelf gelijk weer naar huis. Maar dan moet je je been soms van het gaspedaal tillen. Daarom was mijn vrouw naar Friesland gekomen; die reed op de terugweg. Thuis een bad, maar slapen lukt niet. Je dommelt weg, maar schrikt weer wakker omdat je denkt dat je in een scheur rijdt. En dat herhaalt zich de hele nacht.”
(K.V.)
Comments are closed.