Science

De wereldtentoonstelling wilde bezoekers opvoeden

Studies over wereldtentoonstellingen zijn vaak net zo veelomvattend als hun onderwerp. Ze blijven hierdoor wel steken in opsommingen van feitjes, vindt bouwkundig ingenieur Pieter van Wesemael.

Hij koos daarom voor de diepte en bekeek de opvoedkundige kant van de expo’s. Vandaag promoveert Van Wesemael op zijn onderzoek ‘Architectuur van instructie en vermaak’.

Zolang alles maar werkt, zal de stand der techniek de meeste mensen een zorg zijn. Exposanten van de Firato, de consumentenelektronicabeurs die een paar jaar terug een stille dood stierf, kunnen daar over meepraten. Het verlangen waarmee de burgerij vroeger uitkeek naar een wereldtentoonstelling is dan ook nauwelijks voor te stellen. Op deze exposities, die het publiek met zachte hand de moderne tijd in loodsten, vergaapten de bezoekers zich aan de wonderdingen die de industrialisatie in petto had.

Naast in het oog springende bouwsels, met de Eiffeltoren als bekendste voorbeeld, stonden op het expositieterrein vaak complete machineparken die verduidelijkten hoe grondstoffen op miraculeuze wijze werden verwerkt tot eindproducten. De burgers konden zich zo verzoenen met de vernieuwing, en de overgang van ambachtelijke vervaardiging naar industriële productie. Tegelijkertijd kregen zij op onnadrukkelijke wijze goede deugden ingeblazen, zoals nuttigheid, arbeid en vlijt.

De wereldtentoonstelling is door deze opvoedkundige kern meer dan een veredelde huishoudbeurs. Aanvankelijk was ze echter vooral bedoeld voor de vakwereld. ,,Fabrikanten en tussenhandelaren legden er hun contacten”, weet Van Wesemael, die werkzaam is bij de vakgroep architectuur en stedenbouw van de faculteit Bouwkunde. ,,Er kwamen wel gewone mensen, want naast nieuwe grondstoffen en wonderen der techniek kon je er ook de laatste kunstnijverheidsproducten zien. Maar de expositie was niet echt gericht op consumenten, je kon er bijvoorbeeld niets kopen.”

Toen de wereldtentoonstellingen in omvang groeiden, nam ook de belangstelling van de geschiedschrijvers toe. Van Wesemael plaatst echter kanttekeningen bij hun studies. Óf ze proberen ze allemaal te beschrijven en blijven daardoor aan de oppervlakte hangen, óf ze beschouwen één expositie uitputtend. In beide gevallen komen ze niet verder dan een opsomming van feitjes en gebeurtenissen. Maar een analyse die uit de doeken doet waar de wereldtentoonstelling om echt draait, bestond nog niet.
Didactisch

,,Wereldtentoonstellingen proberen een verhaal over te dragen, en daar is ook altijd wel aandacht aan besteed. Maar de interpretatie van de wereldtentoonstelling als educatief verschijnsel is echt nieuw”, benadrukt Van Wesemael, die de expo’s daarom benaderde als een didactisch medium. Om te voorkomen dat dit zou leiden tot een eindeloze brij feitjes,stelde hij een model op dat hem in staat stelde een structurele analyse te maken. Naast het publiek zijn daarin ook de organisatorische, ideologische en didactische kenmerken opgenomen.

Van Wesemaels grondgedachte is dat de maatschappelijke voorstelling van de wereldtentoonstellingen periodegewijs veranderd is. Om dit te illustreren koos hij vijf exposities uit de periode van 1798 tot 1970, die model stonden voor wat een tentoonstelling uit die tijd zou moeten zijn. De centrale vraag hierbij is welke opvoedkundige rol de architectuur van de tentoonstellingsgebouwen daarin speelde.

De gegevens haalde Van Wesemael uit archiefonderzoek, waarvoor hij naar New York, Londen en Parijs afreisde. ,,Een wereldtentoonstelling levert echt een gigantische berg papier op”, weet Van Wesemael. ,,Want kun je je voorstellen: zes jaar voorbereiding voor een evenement van zes maanden. Uiteindelijk zat ik met twee flinke kisten vol fotokopieën.” Dit is wel af te zien aan zijn proefschrift, dat door de 696 pagina’s een schat aan bronvermeldingen bevat.

Met het opgespoorde archiefmateriaal kon Van Wesemael de exposities vanaf de eerste ideevorming tot de uiteindelijke bouw volgen. Zo kreeg hij een aardige inkijk in de problemen die de organisatoren hadden bij het uitvoeren van hun plannetjes. Van Wesemael: ,,Soms, zoals de tentoonstelling van 1900, zitten de architecten en de exposanten elkaar zo in het haar dat de expositie een vergezocht compromis wordt. Toch zijn ook daar sporen terug te vinden van de oorspronkelijke plannen.”

Want daar zit ‘m de kneep in Van Wesemaels onderzoek. ,,Meestal kijkt men alleen naar het eindresultaat, om dan vast te stellen dat de tentoonstelling een merkwaardige combinatie van hoogdravend idealisme en platte commercie is. Maar als je de ontstaansgeschiedenis kent, dan weet je dat deze maatschappelijke betrokkenheid geen fraaie verpakking voor pure gewinzucht was.”

Volgens hem vormt de architectuur van de onderzochte wereldtentoonstellingen ,,een integraal geheel van presentaties en shows om een optimaal educatief effect te ressorteren.” Met zijn onderzoek wil Van Wesemael duidelijk maken, is dat ieder onderdeel van de expositiegebouwen is gekozen vanuit een opvoedkundig standpunt.
Wc

Als voorbeeld geeft hij de wereldtentoonstelling van 1851, in het Londense Crystal Palace. ,,Om de bezoekers te doordringen van het nut van het tentoongestelde, werden ze gedwongen in een route te lopen die het productieproces volgde”, vertelt Van Wesemael. ,,Zo zagen de bezoekers hoe je van de grondstof, via de bewerking tot een eindproduct kwam.” Even naar de wc was er niet bij. Het publiek werd door smalle corridors langs tafels geleid, en er was geen ruimte om terug te gaan. Het aandachtig bestuderen van de nijverheidsproducten werd zo haast onvermijdelijk.

Door het materiaalgebruik en de opbouw was Crystal Palace, dat in 1936 afbrandde, zelfs een monument voor deindustrialisatie, meent Van Wesemael. ,,Er zijn veel standaardonderdelen gebruikt, en het complex heeft een modulaire opbouw. Het gebouw lijkt ook op een kathedraal, compleet met een middenschip, glas-in-loodramen en galerijen. En de kleurkeuze van het interieur versterkt de diepte van het gebouw op een welhaast dramatische wijze.”

Aan het begin van deze eeuw verdwenen de fabrikanten met hun zware machines van het toneel, en richtte de lichte industrie zich tijdens de tentoonstellingen meer op de consument. Het echte omslagpunt kwam rond 1939. ,,Daarvoor werd consumptie gezien als een ondeugd. Consumeren – dat was zwelgen en ledigheid. Maar in het kielzog van de Great Depression wordt consumeren opeens nuttig gevonden. Iets weggooien omdat het is verouderd, vormt dan geen moreel probleem meer.”

Bij latere wereldtentoonstellingen verwaterde ook de opvoedkundige kant, en leek het evenement vooral bedoeld om het imago van de stad op te poetsen. Van Wesemael: ,,Rond de eeuwwisseling werden er nog congressen gehouden om industriële en wetenschappelijke gegevens uit te wisselen. Maar in Osaka in 1970 waren die er nauwelijks meer.”

Desondanks ziet Van Wesemael nog wel toekomst voor de wereldtentoonstelling. ,,Zolang de samenleving volop in beweging is en nieuwe major issues opkomen, zolang zal de wereldtentoonstelling een grote rol kunnen spelen”, zegt hij stellig. ,,Het is een middel waarmee je grote groepen mensen, gebruikmakend van de collectieve ervaring, in een korte tijd iets kunt bijbrengen.” De recente wereldtentoonstelling via Internet ziet hij dan ook niet zitten. ,,Een tentoonstelling is real. Die moet je desnoods ook kunnen voelen en ruiken.”

Van Wesemael hoopt dat zijn werk, dat waarschijnlijk in het Engels vertaald zal worden, ertoe bijdraagt dat architecten op een zinvolle wijze over hun werk gaan nadenken. ,,Voor een architect moet analytisch inzicht een professionele houding zijn. Anders reageer je alleen maar op tijdelijke maatschappelijke verschijnselen. En je ontwerpt tenslotte voor morgen.”

,,,,

Studies over wereldtentoonstellingen zijn vaak net zo veelomvattend als hun onderwerp. Ze blijven hierdoor wel steken in opsommingen van feitjes, vindt bouwkundig ingenieur Pieter van Wesemael. Hij koos daarom voor de diepte en bekeek de opvoedkundige kant van de expo’s. Vandaag promoveert Van Wesemael op zijn onderzoek ‘Architectuur van instructie en vermaak’.

Zolang alles maar werkt, zal de stand der techniek de meeste mensen een zorg zijn. Exposanten van de Firato, de consumentenelektronicabeurs die een paar jaar terug een stille dood stierf, kunnen daar over meepraten. Het verlangen waarmee de burgerij vroeger uitkeek naar een wereldtentoonstelling is dan ook nauwelijks voor te stellen. Op deze exposities, die het publiek met zachte hand de moderne tijd in loodsten, vergaapten de bezoekers zich aan de wonderdingen die de industrialisatie in petto had.

Naast in het oog springende bouwsels, met de Eiffeltoren als bekendste voorbeeld, stonden op het expositieterrein vaak complete machineparken die verduidelijkten hoe grondstoffen op miraculeuze wijze werden verwerkt tot eindproducten. De burgers konden zich zo verzoenen met de vernieuwing, en de overgang van ambachtelijke vervaardiging naar industriële productie. Tegelijkertijd kregen zij op onnadrukkelijke wijze goede deugden ingeblazen, zoals nuttigheid, arbeid en vlijt.

De wereldtentoonstelling is door deze opvoedkundige kern meer dan een veredelde huishoudbeurs. Aanvankelijk was ze echter vooral bedoeld voor de vakwereld. ,,Fabrikanten en tussenhandelaren legden er hun contacten”, weet Van Wesemael, die werkzaam is bij de vakgroep architectuur en stedenbouw van de faculteit Bouwkunde. ,,Er kwamen wel gewone mensen, want naast nieuwe grondstoffen en wonderen der techniek kon je er ook de laatste kunstnijverheidsproducten zien. Maar de expositie was niet echt gericht op consumenten, je kon er bijvoorbeeld niets kopen.”

Toen de wereldtentoonstellingen in omvang groeiden, nam ook de belangstelling van de geschiedschrijvers toe. Van Wesemael plaatst echter kanttekeningen bij hun studies. Óf ze proberen ze allemaal te beschrijven en blijven daardoor aan de oppervlakte hangen, óf ze beschouwen één expositie uitputtend. In beide gevallen komen ze niet verder dan een opsomming van feitjes en gebeurtenissen. Maar een analyse die uit de doeken doet waar de wereldtentoonstelling om echt draait, bestond nog niet.
Didactisch

,,Wereldtentoonstellingen proberen een verhaal over te dragen, en daar is ook altijd wel aandacht aan besteed. Maar de interpretatie van de wereldtentoonstelling als educatief verschijnsel is echt nieuw”, benadrukt Van Wesemael, die de expo’s daarom benaderde als een didactisch medium. Om te voorkomen dat dit zou leiden tot een eindeloze brij feitjes,stelde hij een model op dat hem in staat stelde een structurele analyse te maken. Naast het publiek zijn daarin ook de organisatorische, ideologische en didactische kenmerken opgenomen.

Van Wesemaels grondgedachte is dat de maatschappelijke voorstelling van de wereldtentoonstellingen periodegewijs veranderd is. Om dit te illustreren koos hij vijf exposities uit de periode van 1798 tot 1970, die model stonden voor wat een tentoonstelling uit die tijd zou moeten zijn. De centrale vraag hierbij is welke opvoedkundige rol de architectuur van de tentoonstellingsgebouwen daarin speelde.

De gegevens haalde Van Wesemael uit archiefonderzoek, waarvoor hij naar New York, Londen en Parijs afreisde. ,,Een wereldtentoonstelling levert echt een gigantische berg papier op”, weet Van Wesemael. ,,Want kun je je voorstellen: zes jaar voorbereiding voor een evenement van zes maanden. Uiteindelijk zat ik met twee flinke kisten vol fotokopieën.” Dit is wel af te zien aan zijn proefschrift, dat door de 696 pagina’s een schat aan bronvermeldingen bevat.

Met het opgespoorde archiefmateriaal kon Van Wesemael de exposities vanaf de eerste ideevorming tot de uiteindelijke bouw volgen. Zo kreeg hij een aardige inkijk in de problemen die de organisatoren hadden bij het uitvoeren van hun plannetjes. Van Wesemael: ,,Soms, zoals de tentoonstelling van 1900, zitten de architecten en de exposanten elkaar zo in het haar dat de expositie een vergezocht compromis wordt. Toch zijn ook daar sporen terug te vinden van de oorspronkelijke plannen.”

Want daar zit ‘m de kneep in Van Wesemaels onderzoek. ,,Meestal kijkt men alleen naar het eindresultaat, om dan vast te stellen dat de tentoonstelling een merkwaardige combinatie van hoogdravend idealisme en platte commercie is. Maar als je de ontstaansgeschiedenis kent, dan weet je dat deze maatschappelijke betrokkenheid geen fraaie verpakking voor pure gewinzucht was.”

Volgens hem vormt de architectuur van de onderzochte wereldtentoonstellingen ,,een integraal geheel van presentaties en shows om een optimaal educatief effect te ressorteren.” Met zijn onderzoek wil Van Wesemael duidelijk maken, is dat ieder onderdeel van de expositiegebouwen is gekozen vanuit een opvoedkundig standpunt.
Wc

Als voorbeeld geeft hij de wereldtentoonstelling van 1851, in het Londense Crystal Palace. ,,Om de bezoekers te doordringen van het nut van het tentoongestelde, werden ze gedwongen in een route te lopen die het productieproces volgde”, vertelt Van Wesemael. ,,Zo zagen de bezoekers hoe je van de grondstof, via de bewerking tot een eindproduct kwam.” Even naar de wc was er niet bij. Het publiek werd door smalle corridors langs tafels geleid, en er was geen ruimte om terug te gaan. Het aandachtig bestuderen van de nijverheidsproducten werd zo haast onvermijdelijk.

Door het materiaalgebruik en de opbouw was Crystal Palace, dat in 1936 afbrandde, zelfs een monument voor deindustrialisatie, meent Van Wesemael. ,,Er zijn veel standaardonderdelen gebruikt, en het complex heeft een modulaire opbouw. Het gebouw lijkt ook op een kathedraal, compleet met een middenschip, glas-in-loodramen en galerijen. En de kleurkeuze van het interieur versterkt de diepte van het gebouw op een welhaast dramatische wijze.”

Aan het begin van deze eeuw verdwenen de fabrikanten met hun zware machines van het toneel, en richtte de lichte industrie zich tijdens de tentoonstellingen meer op de consument. Het echte omslagpunt kwam rond 1939. ,,Daarvoor werd consumptie gezien als een ondeugd. Consumeren – dat was zwelgen en ledigheid. Maar in het kielzog van de Great Depression wordt consumeren opeens nuttig gevonden. Iets weggooien omdat het is verouderd, vormt dan geen moreel probleem meer.”

Bij latere wereldtentoonstellingen verwaterde ook de opvoedkundige kant, en leek het evenement vooral bedoeld om het imago van de stad op te poetsen. Van Wesemael: ,,Rond de eeuwwisseling werden er nog congressen gehouden om industriële en wetenschappelijke gegevens uit te wisselen. Maar in Osaka in 1970 waren die er nauwelijks meer.”

Desondanks ziet Van Wesemael nog wel toekomst voor de wereldtentoonstelling. ,,Zolang de samenleving volop in beweging is en nieuwe major issues opkomen, zolang zal de wereldtentoonstelling een grote rol kunnen spelen”, zegt hij stellig. ,,Het is een middel waarmee je grote groepen mensen, gebruikmakend van de collectieve ervaring, in een korte tijd iets kunt bijbrengen.” De recente wereldtentoonstelling via Internet ziet hij dan ook niet zitten. ,,Een tentoonstelling is real. Die moet je desnoods ook kunnen voelen en ruiken.”

Van Wesemael hoopt dat zijn werk, dat waarschijnlijk in het Engels vertaald zal worden, ertoe bijdraagt dat architecten op een zinvolle wijze over hun werk gaan nadenken. ,,Voor een architect moet analytisch inzicht een professionele houding zijn. Anders reageer je alleen maar op tijdelijke maatschappelijke verschijnselen. En je ontwerpt tenslotte voor morgen.”

Studies over wereldtentoonstellingen zijn vaak net zo veelomvattend als hun onderwerp. Ze blijven hierdoor wel steken in opsommingen van feitjes, vindt bouwkundig ingenieur Pieter van Wesemael. Hij koos daarom voor de diepte en bekeek de opvoedkundige kant van de expo’s. Vandaag promoveert Van Wesemael op zijn onderzoek ‘Architectuur van instructie en vermaak’.

Zolang alles maar werkt, zal de stand der techniek de meeste mensen een zorg zijn. Exposanten van de Firato, de consumentenelektronicabeurs die een paar jaar terug een stille dood stierf, kunnen daar over meepraten. Het verlangen waarmee de burgerij vroeger uitkeek naar een wereldtentoonstelling is dan ook nauwelijks voor te stellen. Op deze exposities, die het publiek met zachte hand de moderne tijd in loodsten, vergaapten de bezoekers zich aan de wonderdingen die de industrialisatie in petto had.

Naast in het oog springende bouwsels, met de Eiffeltoren als bekendste voorbeeld, stonden op het expositieterrein vaak complete machineparken die verduidelijkten hoe grondstoffen op miraculeuze wijze werden verwerkt tot eindproducten. De burgers konden zich zo verzoenen met de vernieuwing, en de overgang van ambachtelijke vervaardiging naar industriële productie. Tegelijkertijd kregen zij op onnadrukkelijke wijze goede deugden ingeblazen, zoals nuttigheid, arbeid en vlijt.

De wereldtentoonstelling is door deze opvoedkundige kern meer dan een veredelde huishoudbeurs. Aanvankelijk was ze echter vooral bedoeld voor de vakwereld. ,,Fabrikanten en tussenhandelaren legden er hun contacten”, weet Van Wesemael, die werkzaam is bij de vakgroep architectuur en stedenbouw van de faculteit Bouwkunde. ,,Er kwamen wel gewone mensen, want naast nieuwe grondstoffen en wonderen der techniek kon je er ook de laatste kunstnijverheidsproducten zien. Maar de expositie was niet echt gericht op consumenten, je kon er bijvoorbeeld niets kopen.”

Toen de wereldtentoonstellingen in omvang groeiden, nam ook de belangstelling van de geschiedschrijvers toe. Van Wesemael plaatst echter kanttekeningen bij hun studies. Óf ze proberen ze allemaal te beschrijven en blijven daardoor aan de oppervlakte hangen, óf ze beschouwen één expositie uitputtend. In beide gevallen komen ze niet verder dan een opsomming van feitjes en gebeurtenissen. Maar een analyse die uit de doeken doet waar de wereldtentoonstelling om echt draait, bestond nog niet.
Didactisch

,,Wereldtentoonstellingen proberen een verhaal over te dragen, en daar is ook altijd wel aandacht aan besteed. Maar de interpretatie van de wereldtentoonstelling als educatief verschijnsel is echt nieuw”, benadrukt Van Wesemael, die de expo’s daarom benaderde als een didactisch medium. Om te voorkomen dat dit zou leiden tot een eindeloze brij feitjes,stelde hij een model op dat hem in staat stelde een structurele analyse te maken. Naast het publiek zijn daarin ook de organisatorische, ideologische en didactische kenmerken opgenomen.

Van Wesemaels grondgedachte is dat de maatschappelijke voorstelling van de wereldtentoonstellingen periodegewijs veranderd is. Om dit te illustreren koos hij vijf exposities uit de periode van 1798 tot 1970, die model stonden voor wat een tentoonstelling uit die tijd zou moeten zijn. De centrale vraag hierbij is welke opvoedkundige rol de architectuur van de tentoonstellingsgebouwen daarin speelde.

De gegevens haalde Van Wesemael uit archiefonderzoek, waarvoor hij naar New York, Londen en Parijs afreisde. ,,Een wereldtentoonstelling levert echt een gigantische berg papier op”, weet Van Wesemael. ,,Want kun je je voorstellen: zes jaar voorbereiding voor een evenement van zes maanden. Uiteindelijk zat ik met twee flinke kisten vol fotokopieën.” Dit is wel af te zien aan zijn proefschrift, dat door de 696 pagina’s een schat aan bronvermeldingen bevat.

Met het opgespoorde archiefmateriaal kon Van Wesemael de exposities vanaf de eerste ideevorming tot de uiteindelijke bouw volgen. Zo kreeg hij een aardige inkijk in de problemen die de organisatoren hadden bij het uitvoeren van hun plannetjes. Van Wesemael: ,,Soms, zoals de tentoonstelling van 1900, zitten de architecten en de exposanten elkaar zo in het haar dat de expositie een vergezocht compromis wordt. Toch zijn ook daar sporen terug te vinden van de oorspronkelijke plannen.”

Want daar zit ‘m de kneep in Van Wesemaels onderzoek. ,,Meestal kijkt men alleen naar het eindresultaat, om dan vast te stellen dat de tentoonstelling een merkwaardige combinatie van hoogdravend idealisme en platte commercie is. Maar als je de ontstaansgeschiedenis kent, dan weet je dat deze maatschappelijke betrokkenheid geen fraaie verpakking voor pure gewinzucht was.”

Volgens hem vormt de architectuur van de onderzochte wereldtentoonstellingen ,,een integraal geheel van presentaties en shows om een optimaal educatief effect te ressorteren.” Met zijn onderzoek wil Van Wesemael duidelijk maken, is dat ieder onderdeel van de expositiegebouwen is gekozen vanuit een opvoedkundig standpunt.
Wc

Als voorbeeld geeft hij de wereldtentoonstelling van 1851, in het Londense Crystal Palace. ,,Om de bezoekers te doordringen van het nut van het tentoongestelde, werden ze gedwongen in een route te lopen die het productieproces volgde”, vertelt Van Wesemael. ,,Zo zagen de bezoekers hoe je van de grondstof, via de bewerking tot een eindproduct kwam.” Even naar de wc was er niet bij. Het publiek werd door smalle corridors langs tafels geleid, en er was geen ruimte om terug te gaan. Het aandachtig bestuderen van de nijverheidsproducten werd zo haast onvermijdelijk.

Door het materiaalgebruik en de opbouw was Crystal Palace, dat in 1936 afbrandde, zelfs een monument voor deindustrialisatie, meent Van Wesemael. ,,Er zijn veel standaardonderdelen gebruikt, en het complex heeft een modulaire opbouw. Het gebouw lijkt ook op een kathedraal, compleet met een middenschip, glas-in-loodramen en galerijen. En de kleurkeuze van het interieur versterkt de diepte van het gebouw op een welhaast dramatische wijze.”

Aan het begin van deze eeuw verdwenen de fabrikanten met hun zware machines van het toneel, en richtte de lichte industrie zich tijdens de tentoonstellingen meer op de consument. Het echte omslagpunt kwam rond 1939. ,,Daarvoor werd consumptie gezien als een ondeugd. Consumeren – dat was zwelgen en ledigheid. Maar in het kielzog van de Great Depression wordt consumeren opeens nuttig gevonden. Iets weggooien omdat het is verouderd, vormt dan geen moreel probleem meer.”

Bij latere wereldtentoonstellingen verwaterde ook de opvoedkundige kant, en leek het evenement vooral bedoeld om het imago van de stad op te poetsen. Van Wesemael: ,,Rond de eeuwwisseling werden er nog congressen gehouden om industriële en wetenschappelijke gegevens uit te wisselen. Maar in Osaka in 1970 waren die er nauwelijks meer.”

Desondanks ziet Van Wesemael nog wel toekomst voor de wereldtentoonstelling. ,,Zolang de samenleving volop in beweging is en nieuwe major issues opkomen, zolang zal de wereldtentoonstelling een grote rol kunnen spelen”, zegt hij stellig. ,,Het is een middel waarmee je grote groepen mensen, gebruikmakend van de collectieve ervaring, in een korte tijd iets kunt bijbrengen.” De recente wereldtentoonstelling via Internet ziet hij dan ook niet zitten. ,,Een tentoonstelling is real. Die moet je desnoods ook kunnen voelen en ruiken.”

Van Wesemael hoopt dat zijn werk, dat waarschijnlijk in het Engels vertaald zal worden, ertoe bijdraagt dat architecten op een zinvolle wijze over hun werk gaan nadenken. ,,Voor een architect moet analytisch inzicht een professionele houding zijn. Anders reageer je alleen maar op tijdelijke maatschappelijke verschijnselen. En je ontwerpt tenslotte voor morgen.”