College van bestuur en universiteitsraad maken dit najaar een nieuw model om geld over de faculteiten te verdelen. Een hele serie criteria is ontwikkeld om te bepalen hoeveel de faculteiten per jaar zullen ontvangen.
De kwaliteit van het onderwijs behoort niet tot die criteria. Volgens het college van bestuur is het ,,in vele gevallen niet goed mogelijk om op een objectieve wijze een maat voor de kwaliteit te bepalen”. De Aag-studentenfractie in de u-raad ziet dat anders.
Het nieuwe systeem zal in tegenstelling tot het huidige systeem ‘outputgestuurd’ zijn: het bedrag dat een faculteit ontvangt is afhankelijk van de produkten die zij aflevert op onderwijs- en onderzoekgebied. Het grote voordeel van zo’n systeem is dat daarmee, mits juist toegepast, gewenste ontwikkelingen kunnen worden gestimuleerd en ongewenste afgeremd. Zo moet het in de toekomst bijvoorbeeld mogelijk zijn om faculteiten te stimuleren meer ontwerpersdiploma’s of octrooien te produceren, simpelweg door ze hiervoor (meer) geld te geven.
Dit principe biedt fantastische mogelijkheden, in het bijzonder waar het gaat om het herstellen van de positie van het onderwijs ten opzichte van het onderzoek. Door een relatief groot deel van het aan de faculteiten uit te keren bedrag afhankelijk te maken van de prestaties op onderwijsgebied, zouden ze gestimuleerd worden uitgebreider dan tevoren aandacht te besteden aan het onderwijs dat ze aanbieden.
De inhaalslag van onderwijs ten opzichte van onderzoek, waarvan iedereen al tijden luidkeels de noodzaak verkondigt, lijkt hiermee voor het eerst kans te hebben meer te worden dan een boterzachte papieren doelstelling. Helaas kan de uitwerking van het outputgestuurde allocatiesysteem een vorm krijgen die alle schitterende mogelijkheden teniet doet.
Devaluatie
Op dit moment worden in het nieuwe voorstel als maatstaven voor de onderwijsprestaties drie variabelen genoemd: het aantal eerstejaars studenten, het totaal van de behaalde studiepunten en de (binnen zeven jaar) behaalde doctoraaldiploma’s. Toename van elk van deze drie variabelen leidt ertoe dat een faculteit meer geld krijgt.
Men kan natuurlijk proberen het onderwijs te stimuleren door voor de drie genoemde factoren veel geld uit te keren, maar dan stuit je meteen op een probleem. Een stijging van het aantal behaalde studiepunten aan een faculteit kan er namelijk op duiden dat men er beter is gaan studeren, maar óók dat de faculteit meer punten is gaan uitdelen bij gelijkblijvende prestaties van de studenten.
Aangezien een faculteit vrij gemakkelijk meer studiepunten kan toekennen voor dezelfde prestatie en het behoorlijk lastig is studenten beter te laten presteren, lokt het meten vanstudiepunten devaluatie uit: de student leert minder per studiepunt, de onderwijskwaliteit daalt. Natuurlijk hebben de faculteiten zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om hun onderwijs op peil te houden. Als je er echter van uit gaat dat het gedrag van faculteiten in principe stuurbaar is (een essentiële voorwaarde voor outputfinanciering), moet je erkennen dat onbedoelde impulsen ook negatieve effecten kunnen hebben.
Meetellen
De voor de hand liggende manier om dit te lijf te gaan is door ook de kwaliteit van het onderwijs mee te tellen. Nu is onderwijskwaliteit een lastig begrip, dat dan ook door de makers van het nieuwe model niet wordt meegeteld. Toch lijkt het meenemen van de kwaliteit van het onderwijs, gelet op bovenstaande redenering, een essentiële voorwaarde voor het welslagen ervan. Er kan gedacht worden aan het honoreren van goede visitatierapporten, het volgen van didactiekcursussen door docenten en/of goede uitkomsten uit course-evaluations. Tegen elk van deze maatstaven zijn bezwaren aan te voeren.
Het concept van de kwaliteitsmeting dient dan ook verder uitgewerkt te worden, wat een pittige opgave zal zijn voor de financiële- en onderwijsspecialisten die zich daarmee bezig moeten houden. Gelukkig beschikt onze universiteit over capabele mensen, met een onvoorstelbaar probleemoplossend vermogen. Het van de hand wijzen van kwaliteitsmeting als ‘onuitvoerbaar’ komt op mij over als struisvogelpolitiek jegens de gesignaleerde problemen. Het opnemen van onderwijskwaliteit in het nieuwe systeem is een uitdaging die een werkelijk geëngageerd bestuur behoort aan te gaan.
De auteur is voorzitter van de Aag-fractie in de universiteitsraad.
College van bestuur en universiteitsraad maken dit najaar een nieuw model om geld over de faculteiten te verdelen. Een hele serie criteria is ontwikkeld om te bepalen hoeveel de faculteiten per jaar zullen ontvangen. De kwaliteit van het onderwijs behoort niet tot die criteria. Volgens het college van bestuur is het ,,in vele gevallen niet goed mogelijk om op een objectieve wijze een maat voor de kwaliteit te bepalen”. De Aag-studentenfractie in de u-raad ziet dat anders.
Het nieuwe systeem zal in tegenstelling tot het huidige systeem ‘outputgestuurd’ zijn: het bedrag dat een faculteit ontvangt is afhankelijk van de produkten die zij aflevert op onderwijs- en onderzoekgebied. Het grote voordeel van zo’n systeem is dat daarmee, mits juist toegepast, gewenste ontwikkelingen kunnen worden gestimuleerd en ongewenste afgeremd. Zo moet het in de toekomst bijvoorbeeld mogelijk zijn om faculteiten te stimuleren meer ontwerpersdiploma’s of octrooien te produceren, simpelweg door ze hiervoor (meer) geld te geven.
Dit principe biedt fantastische mogelijkheden, in het bijzonder waar het gaat om het herstellen van de positie van het onderwijs ten opzichte van het onderzoek. Door een relatief groot deel van het aan de faculteiten uit te keren bedrag afhankelijk te maken van de prestaties op onderwijsgebied, zouden ze gestimuleerd worden uitgebreider dan tevoren aandacht te besteden aan het onderwijs dat ze aanbieden.
De inhaalslag van onderwijs ten opzichte van onderzoek, waarvan iedereen al tijden luidkeels de noodzaak verkondigt, lijkt hiermee voor het eerst kans te hebben meer te worden dan een boterzachte papieren doelstelling. Helaas kan de uitwerking van het outputgestuurde allocatiesysteem een vorm krijgen die alle schitterende mogelijkheden teniet doet.
Devaluatie
Op dit moment worden in het nieuwe voorstel als maatstaven voor de onderwijsprestaties drie variabelen genoemd: het aantal eerstejaars studenten, het totaal van de behaalde studiepunten en de (binnen zeven jaar) behaalde doctoraaldiploma’s. Toename van elk van deze drie variabelen leidt ertoe dat een faculteit meer geld krijgt.
Men kan natuurlijk proberen het onderwijs te stimuleren door voor de drie genoemde factoren veel geld uit te keren, maar dan stuit je meteen op een probleem. Een stijging van het aantal behaalde studiepunten aan een faculteit kan er namelijk op duiden dat men er beter is gaan studeren, maar óók dat de faculteit meer punten is gaan uitdelen bij gelijkblijvende prestaties van de studenten.
Aangezien een faculteit vrij gemakkelijk meer studiepunten kan toekennen voor dezelfde prestatie en het behoorlijk lastig is studenten beter te laten presteren, lokt het meten vanstudiepunten devaluatie uit: de student leert minder per studiepunt, de onderwijskwaliteit daalt. Natuurlijk hebben de faculteiten zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om hun onderwijs op peil te houden. Als je er echter van uit gaat dat het gedrag van faculteiten in principe stuurbaar is (een essentiële voorwaarde voor outputfinanciering), moet je erkennen dat onbedoelde impulsen ook negatieve effecten kunnen hebben.
Meetellen
De voor de hand liggende manier om dit te lijf te gaan is door ook de kwaliteit van het onderwijs mee te tellen. Nu is onderwijskwaliteit een lastig begrip, dat dan ook door de makers van het nieuwe model niet wordt meegeteld. Toch lijkt het meenemen van de kwaliteit van het onderwijs, gelet op bovenstaande redenering, een essentiële voorwaarde voor het welslagen ervan. Er kan gedacht worden aan het honoreren van goede visitatierapporten, het volgen van didactiekcursussen door docenten en/of goede uitkomsten uit course-evaluations. Tegen elk van deze maatstaven zijn bezwaren aan te voeren.
Het concept van de kwaliteitsmeting dient dan ook verder uitgewerkt te worden, wat een pittige opgave zal zijn voor de financiële- en onderwijsspecialisten die zich daarmee bezig moeten houden. Gelukkig beschikt onze universiteit over capabele mensen, met een onvoorstelbaar probleemoplossend vermogen. Het van de hand wijzen van kwaliteitsmeting als ‘onuitvoerbaar’ komt op mij over als struisvogelpolitiek jegens de gesignaleerde problemen. Het opnemen van onderwijskwaliteit in het nieuwe systeem is een uitdaging die een werkelijk geëngageerd bestuur behoort aan te gaan.
De auteur is voorzitter van de Aag-fractie in de universiteitsraad.
Comments are closed.