Wat betreft de reactie van Groeneveld in Delta 31 op het Internet-rapport van de commissie Middelhoek, beperk ik me tot zijn commentaar op de honderdduizend gulden die per jaar voor de Bibliotheek is uitgetrokken.
Hij heeft een punt als hij zegt dat nergens wordt toegelicht waarvoor dat geld bedoeld is. In onze neiging om een kort en bondig rapport af te leveren, zijn wij op dit punt wellicht iets te beknopt geweest. Daar staat tegenover dat het rapport niet meer voorstelt dan een reservering van dit bedrag. De Bibliotheek mag daarvoor projecten indienen die nog separaat moeten worden goedgekeurd. Interessanter is uiteraard waarom de commissie zo’n stevige reservering heeft willen voorstellen.
Groeneveld appelleert met zijn opmerking ongetwijfeld aan gevoelens in bijvoorbeeld de beheerdersvergadering, waarbij de angst bestond dat de TU er met een startfinanciering voor de infrastructuur niet zou zijn. Welnu, dat is ook zo. In de USA, die op dit punt enkele jaren op ons voorliggen, is de infrastructuur al grootschalig aanwezig en is ook de eerste hype over Internet voorbij. Het Net is een gegeven geworden.
De discussie over de ‘Information Super Highway’ gaat daar zeker niet alleen over megabytes per second, maar ook over de inhoud van wat er aan informatie gevraagd en aangeboden wordt. ‘Content pays’ zeggen ze kort en bondig. De keerzijde van deze medaille is ‘content must be paid for’.
Dat is precies waar die ton voor de Bibliotheek over gaat. Een haalbaarheidsstudie die de Bibliotheek samen met het Rekencentrum uitvoerde naar het aanbieden van relevante databases op het CWIS leerde dat er naast bijna een ton aan initiële investering voor de infrastructuur, ruim een ton per jaar extra nodig is voor de campuslicenties van een viertal bestanden, waaronder INSPEC en COMPENDEX.
Nu zal er ongetwijfeld nog te onderhandelen zijn over deze prijs (Delft is tenslotte een interessante klant om op je lijstje te hebben), maar daar staat tegenover dat de Bibliotheek inmiddels op zijn eigen LAN al zo’n dertig bestanden aanbiedt. De meerkosten die het campuswide aanbieden van deze bestanden met zich brengt kan de Bibliotheek onmogelijk trekken. En na/naast de bibliografische bestanden komen de elektronische tijdschriften, die volgens de eerste berichten gemiddeld zo’n 1,5 maal duurder zullen zijn als hun papieren voorgangers.
Ik zeg niet dat we blind alles moeten volgen op dit terrein en zelf ben ik een hartstochtelijk voorstander van het onderzoeken van alternatieve mogelijkheden van publiceren, waardoor onder andere de torenhoge winsten van de uitgevers op zijn minst wat onder druk kunnen komen te staan (de discussie over het copyright is daarvoor essentieel), maar gratis zal de Universiteit zeker niet aan zijn elektronische informatie komen.
dr. L.J.M. Waaijers, bibliothecaris Bibliotheek TU Delft
Wat betreft de reactie van Groeneveld in Delta 31 op het Internet-rapport van de commissie Middelhoek, beperk ik me tot zijn commentaar op de honderdduizend gulden die per jaar voor de Bibliotheek is uitgetrokken. Hij heeft een punt als hij zegt dat nergens wordt toegelicht waarvoor dat geld bedoeld is. In onze neiging om een kort en bondig rapport af te leveren, zijn wij op dit punt wellicht iets te beknopt geweest. Daar staat tegenover dat het rapport niet meer voorstelt dan een reservering van dit bedrag. De Bibliotheek mag daarvoor projecten indienen die nog separaat moeten worden goedgekeurd. Interessanter is uiteraard waarom de commissie zo’n stevige reservering heeft willen voorstellen.
Groeneveld appelleert met zijn opmerking ongetwijfeld aan gevoelens in bijvoorbeeld de beheerdersvergadering, waarbij de angst bestond dat de TU er met een startfinanciering voor de infrastructuur niet zou zijn. Welnu, dat is ook zo. In de USA, die op dit punt enkele jaren op ons voorliggen, is de infrastructuur al grootschalig aanwezig en is ook de eerste hype over Internet voorbij. Het Net is een gegeven geworden.
De discussie over de ‘Information Super Highway’ gaat daar zeker niet alleen over megabytes per second, maar ook over de inhoud van wat er aan informatie gevraagd en aangeboden wordt. ‘Content pays’ zeggen ze kort en bondig. De keerzijde van deze medaille is ‘content must be paid for’.
Dat is precies waar die ton voor de Bibliotheek over gaat. Een haalbaarheidsstudie die de Bibliotheek samen met het Rekencentrum uitvoerde naar het aanbieden van relevante databases op het CWIS leerde dat er naast bijna een ton aan initiële investering voor de infrastructuur, ruim een ton per jaar extra nodig is voor de campuslicenties van een viertal bestanden, waaronder INSPEC en COMPENDEX.
Nu zal er ongetwijfeld nog te onderhandelen zijn over deze prijs (Delft is tenslotte een interessante klant om op je lijstje te hebben), maar daar staat tegenover dat de Bibliotheek inmiddels op zijn eigen LAN al zo’n dertig bestanden aanbiedt. De meerkosten die het campuswide aanbieden van deze bestanden met zich brengt kan de Bibliotheek onmogelijk trekken. En na/naast de bibliografische bestanden komen de elektronische tijdschriften, die volgens de eerste berichten gemiddeld zo’n 1,5 maal duurder zullen zijn als hun papieren voorgangers.
Ik zeg niet dat we blind alles moeten volgen op dit terrein en zelf ben ik een hartstochtelijk voorstander van het onderzoeken van alternatieve mogelijkheden van publiceren, waardoor onder andere de torenhoge winsten van de uitgevers op zijn minst wat onder druk kunnen komen te staan (de discussie over het copyright is daarvoor essentieel), maar gratis zal de Universiteit zeker niet aan zijn elektronische informatie komen.
dr. L.J.M. Waaijers, bibliothecaris Bibliotheek TU Delft
Comments are closed.