Ondanks het feit dat ook ik me graag mag omringen met allerlei zaken die door technische ontwikkeling en vooruitgang binnen ieders, en dus ook mijn, handbereik zijn gekomen, vind ik het bijwijlen wel aardig om de tijden van weleer aan den lijve te ondervinden.
Het achterliggend idee is dat men zich vroeger zonder allerlei zaken kon redden die nu als vanzelfsprekend worden aangenomen. Vooruitgang brengt, naast prettige zaken, toch ook een hoop narigheid met zich mee; wie om zich heen kijkt kan genoeg voorbeelden daarvan vinden.
De laatste keer dat ik dat gedaan heb is slechts een week geleden. Het voorjaar breekt aan, een jaargetijde waarin Nederlanders zich en masse op de binnenwateren storten om zich dan op primitieve wijze door de wind te laten voortbewegen; zo ook ik. Met dien verstande overigens dat wij (een vriend en ik) ons als doel hadden gesteld grootse prijzen in de wacht te slepen bij de lustrumwedstrijden van de 16m2-klasse op het Bergumermeer. Zijn vader beschikte over een boot van dat type en de vriend was een uitstekend zeiler, dus niets kon meer fout gaan.
Al in de trein ging het fout. Zoals altijd had ik na het bezoek aan het loket het kaartje van de vorige reis weggegooid om de nieuwe in de kortingkaart te stoppen. Bij de eerste controle bleek een pijnlijke vergissing; het gloednieuwe vervoersbewijs, à raison van achtendertig gulden lag in een vuilsinbak op het station, en de bestemming op het getoonde kaartje week sterk af van de richting die de trein, door de rails daartoe gedwongen, genomen had. Na een forse financiële aderlating werd het einddoel wel bereikt, maar toch.
De boot werd gehaald (,,een bejaarde dame”, aldus de trotse eigenaar), en voortgestuwd door een ijzige noordenwind bereikten we Eastermar (Oostermeer), een vlek bezuiden het Bergumermeer. Dat zou de thuisbasis van de vloot tijdens de wedstrijden zijn, zodat we daar manhafte pogingen deden ons tentje op te zetten. Dat viel niet mee. Ook al was het een eenvoudig model koepeltent, een grondzeil is erg handig en haringen toch ook wel; beide waren enigszins vergeten. Gelukkig vernam de plaatselijk horeca-uitbater van onze nood en leende ons een enorm zeil dat meestal gebruikt werd tijdens de jaarlijkse veemarkt. Een dag later kregen we ook nog haringen.
Na de eerste nacht, waarin de buitentent wonderlijk genoeg niet weggewaaid was, maar wij reeds wel geknakt waren door kou en harde bodem, kon de strijd een aanvang nemen. Temidden van snijdende winden, gure regens en vooral veel, meest over mijn voeten spoelend koud water deden we manhafte pogingen echte kerels van vroeger te zijn. Dat viel tegen. Na uren op zo’n meer rondgewaaid te zijn, omringd door glanzend nieuwe boten met dito tuigage en bemensingen, die niets nalieten om maar hoger in de klassering te komen (er waren zelfs stuurlieden die middels enorme sigaren rookgordijnen legden) belandden we ergens achter in het veld en leden we alleennog maar kou.
Geen wonder dat al na de eerste dag de verpapping begon toe te slaan. Tussen de wedstrijden warmden we ons bij de moeder van de stuurman aan warme koffie en soep. De avonden werden doorgebracht bij de leverancier van ons grondzeil, waar we ons te goed deden aan copieuze maaltijden (vetarm koken is in die streken gelukkig nooit van de grond gekomen) en ,,Eastermarder bier”, dat bijzonder prettig smaakt. Nee, ontbering is niks voor mij en dat valt niet mee als je denkt buiten modern comfort te kunnen. Vooruitgang is een groot goed.
Ondanks het feit dat ook ik me graag mag omringen met allerlei zaken die door technische ontwikkeling en vooruitgang binnen ieders, en dus ook mijn, handbereik zijn gekomen, vind ik het bijwijlen wel aardig om de tijden van weleer aan den lijve te ondervinden. Het achterliggend idee is dat men zich vroeger zonder allerlei zaken kon redden die nu als vanzelfsprekend worden aangenomen. Vooruitgang brengt, naast prettige zaken, toch ook een hoop narigheid met zich mee; wie om zich heen kijkt kan genoeg voorbeelden daarvan vinden.
De laatste keer dat ik dat gedaan heb is slechts een week geleden. Het voorjaar breekt aan, een jaargetijde waarin Nederlanders zich en masse op de binnenwateren storten om zich dan op primitieve wijze door de wind te laten voortbewegen; zo ook ik. Met dien verstande overigens dat wij (een vriend en ik) ons als doel hadden gesteld grootse prijzen in de wacht te slepen bij de lustrumwedstrijden van de 16m2-klasse op het Bergumermeer. Zijn vader beschikte over een boot van dat type en de vriend was een uitstekend zeiler, dus niets kon meer fout gaan.
Al in de trein ging het fout. Zoals altijd had ik na het bezoek aan het loket het kaartje van de vorige reis weggegooid om de nieuwe in de kortingkaart te stoppen. Bij de eerste controle bleek een pijnlijke vergissing; het gloednieuwe vervoersbewijs, à raison van achtendertig gulden lag in een vuilsinbak op het station, en de bestemming op het getoonde kaartje week sterk af van de richting die de trein, door de rails daartoe gedwongen, genomen had. Na een forse financiële aderlating werd het einddoel wel bereikt, maar toch.
De boot werd gehaald (,,een bejaarde dame”, aldus de trotse eigenaar), en voortgestuwd door een ijzige noordenwind bereikten we Eastermar (Oostermeer), een vlek bezuiden het Bergumermeer. Dat zou de thuisbasis van de vloot tijdens de wedstrijden zijn, zodat we daar manhafte pogingen deden ons tentje op te zetten. Dat viel niet mee. Ook al was het een eenvoudig model koepeltent, een grondzeil is erg handig en haringen toch ook wel; beide waren enigszins vergeten. Gelukkig vernam de plaatselijk horeca-uitbater van onze nood en leende ons een enorm zeil dat meestal gebruikt werd tijdens de jaarlijkse veemarkt. Een dag later kregen we ook nog haringen.
Na de eerste nacht, waarin de buitentent wonderlijk genoeg niet weggewaaid was, maar wij reeds wel geknakt waren door kou en harde bodem, kon de strijd een aanvang nemen. Temidden van snijdende winden, gure regens en vooral veel, meest over mijn voeten spoelend koud water deden we manhafte pogingen echte kerels van vroeger te zijn. Dat viel tegen. Na uren op zo’n meer rondgewaaid te zijn, omringd door glanzend nieuwe boten met dito tuigage en bemensingen, die niets nalieten om maar hoger in de klassering te komen (er waren zelfs stuurlieden die middels enorme sigaren rookgordijnen legden) belandden we ergens achter in het veld en leden we alleennog maar kou.
Geen wonder dat al na de eerste dag de verpapping begon toe te slaan. Tussen de wedstrijden warmden we ons bij de moeder van de stuurman aan warme koffie en soep. De avonden werden doorgebracht bij de leverancier van ons grondzeil, waar we ons te goed deden aan copieuze maaltijden (vetarm koken is in die streken gelukkig nooit van de grond gekomen) en ,,Eastermarder bier”, dat bijzonder prettig smaakt. Nee, ontbering is niks voor mij en dat valt niet mee als je denkt buiten modern comfort te kunnen. Vooruitgang is een groot goed.
Comments are closed.