Ze hadden me voor hem gewaarschuwd. Dr. Tapley, de goeroe van het Center for Space Research, de Big Boss, de Grand Poobah: hij was een beul, volgens mijn vrienden in de compukamer.
Zijn vragen bij de oral exams waren berucht. Als ik hem zag liep hij – gekleed in witte broek en wit T-shirt – meestal een beetje verloren door het gebouw, als de eigenaar van een te duur Duits motorjacht in St. Tropez die zijn kapiteinspet kwijt is. Niet echt gevaarlijk dus.
Het gesprek was bedoeld als evaluatie en afscheid, en ook als welkom trouwens, want de eerste afspraak was mis gelopen. Dat was vier maanden geleden, de dag na mijn aankomst, toen de temperatuur voor het eerst in tien jaar onder nul daalde in Austin en iedereen daarom een dag vrij kreeg.
Sinds die gecancelde afspraak had ik Tapley af en toe door het gebouw zien dwalen, dan knikte hij vriendelijk, maar tot een afspraak was het nooit meer gekomen. Maakte niet uit; ik had het inmiddels druk met mijn dagelijkse meetings met John Ries, de orbitkeizer van CSR, de grote allesweter. De mr. Wolf van de company. Hij komt meestal een kamer binnen op het moment dat drie of vier gezichten hulpeloos naar de vloer of het plafond staren. Dan kijken ze hem wanhopig en hoopvol aan, wanhopig omdat ze alles al geprobeerd hebben maar hoopvol omdat John Ries John Ries is. John Ries is geniaal. Ik heb gehoord dat hij zijn vrouw ook helpt met koken. ‘Meer cayennepeper, darling.’ -‘That’s it, John! Of course!‘
Verder is er dr. Shum, een HongKong-Amerikaan met wie ik in de eerste twee maanden vooral te maken had. Nu kom ik hem af en toe tegen tijdens de zomeravondbasketbalpotjes met de guys hier. Fanatieke dribbelaar, goede defense. Met de rest van de staf heb ik niet zoveel contact. Hoeft ook niet. Alleen met dr. Tatjana, de Russische oceaandeskundige, wissel ik zo nu en dan wat woorden. In de kamer tussen die van mij en haar zit de Zwerver, een kerel in spijkerbroek en een te kort spijkerjack, waar zijn trui net onderuit steekt. Hij heeft een baard die tweederde van zijn gezicht en bovenlichaam beslaat, met daarboven twee ogen net zo verwilderd als zijn haar. Hij ziet eruit als de reïncarnatie van Raspoetin en draagt geen securitybadge. Raspoetin droeg ook geen securitybadge.
Onder de dr.’s staan de promovendi, die hier gemiddeld acht jaar bezig zijn met hun promotie, aangezien de dr.’s hun a zillion dagelijkse dingetjes te doen geven. De promovendi zijn oké, en zij vormen het grootste deel van de basketbalteams op dinsdag en donderdag. Met hen lunch ik meestal. Dan hebben we het over de gewone dingen: bier, films, basketbal, vrouwen.
Soms hebben we het over andere dingen: de invloed van de Babylonische cultuur op het westerse gedachtengoed en de rol van de Islam in het overbrengen van die kennis via Spanje; dat was gisteren, toen duurde de lunch wat langer dan normaal. De dagen daarvoor besteedden we aan Europa. Tom was net terug van een congres in Den Haag, zodat ik drie dagen bezig was met hetverdedigen van ons drugsbeleid, het homohuwelijk en seks op tv. Onbegonnen werk natuurlijk, maar Amerika bestaat ook pas een paar honderd jaar. Geef ze nog een paar eeuwen en ze zijn volwassen.
Zolang kan ik niet wachten. Vier maanden was geweldig, maar als ik acht jaar lang Nederland moet goedpraten, eindig ik ofwel als een Hollandse ultra-nationalist (als ik het volhoud) ofwel als een volbloed Amerikaan (als ik het opgeef). Ofwel als niets, precies in het midden.
Ik ging naar binnen bij dr. Tapley. Hij was in het wit. Geen pet. We schudden handen, en hij zei sorry, dat we niet eerder gesproken hadden. Altijd goed, iemand die begint met sorry. Hij zei het drie keer, drie credit points voor mij dus. Ik gaf hem een A4-tje met een samenvatting van mijn resultaten. Hij las het met een vinger bij de regel en een andere vinger die langs de woorden gleed. In de eerste regel bleef zijn vinger al steken. Kut. Eén opmerking. Twee credits left.
Daarna knikte hij vaak, geruststellend vaak. Ik zag hoe zijn vinger verder daalde, richting het einde van het papier. Alles oké. De beul was tevreden. Ik ook. We praatten verder. Ik zei dat ik best in Amerika zou kunnen wonen, hoewel ik bijna zeker wist van niet. Hij zei dat ik vast nog wel terug zou komen. Ik zei ja. Hij bood me een soort promotieplaats aan. Ik zei mooi. Hij tevreden. Ik ook. Hij liet me uit. We schudden handen. Nogmaals bedankt voor je komst, zei hij. Bedankt voor het aanbod, antwoordde ik. Het was een geweldig aanbod. Soms krijg je een aanbod, dat is zo mooi, dat kun je niet weigeren. Maar het mooiste aanbod is een aanbod dat je kan weigeren. Sorry guys.
Ze hadden me voor hem gewaarschuwd. Dr. Tapley, de goeroe van het Center for Space Research, de Big Boss, de Grand Poobah: hij was een beul, volgens mijn vrienden in de compukamer. Zijn vragen bij de oral exams waren berucht. Als ik hem zag liep hij – gekleed in witte broek en wit T-shirt – meestal een beetje verloren door het gebouw, als de eigenaar van een te duur Duits motorjacht in St. Tropez die zijn kapiteinspet kwijt is. Niet echt gevaarlijk dus.
Het gesprek was bedoeld als evaluatie en afscheid, en ook als welkom trouwens, want de eerste afspraak was mis gelopen. Dat was vier maanden geleden, de dag na mijn aankomst, toen de temperatuur voor het eerst in tien jaar onder nul daalde in Austin en iedereen daarom een dag vrij kreeg.
Sinds die gecancelde afspraak had ik Tapley af en toe door het gebouw zien dwalen, dan knikte hij vriendelijk, maar tot een afspraak was het nooit meer gekomen. Maakte niet uit; ik had het inmiddels druk met mijn dagelijkse meetings met John Ries, de orbitkeizer van CSR, de grote allesweter. De mr. Wolf van de company. Hij komt meestal een kamer binnen op het moment dat drie of vier gezichten hulpeloos naar de vloer of het plafond staren. Dan kijken ze hem wanhopig en hoopvol aan, wanhopig omdat ze alles al geprobeerd hebben maar hoopvol omdat John Ries John Ries is. John Ries is geniaal. Ik heb gehoord dat hij zijn vrouw ook helpt met koken. ‘Meer cayennepeper, darling.’ -‘That’s it, John! Of course!‘
Verder is er dr. Shum, een HongKong-Amerikaan met wie ik in de eerste twee maanden vooral te maken had. Nu kom ik hem af en toe tegen tijdens de zomeravondbasketbalpotjes met de guys hier. Fanatieke dribbelaar, goede defense. Met de rest van de staf heb ik niet zoveel contact. Hoeft ook niet. Alleen met dr. Tatjana, de Russische oceaandeskundige, wissel ik zo nu en dan wat woorden. In de kamer tussen die van mij en haar zit de Zwerver, een kerel in spijkerbroek en een te kort spijkerjack, waar zijn trui net onderuit steekt. Hij heeft een baard die tweederde van zijn gezicht en bovenlichaam beslaat, met daarboven twee ogen net zo verwilderd als zijn haar. Hij ziet eruit als de reïncarnatie van Raspoetin en draagt geen securitybadge. Raspoetin droeg ook geen securitybadge.
Onder de dr.’s staan de promovendi, die hier gemiddeld acht jaar bezig zijn met hun promotie, aangezien de dr.’s hun a zillion dagelijkse dingetjes te doen geven. De promovendi zijn oké, en zij vormen het grootste deel van de basketbalteams op dinsdag en donderdag. Met hen lunch ik meestal. Dan hebben we het over de gewone dingen: bier, films, basketbal, vrouwen.
Soms hebben we het over andere dingen: de invloed van de Babylonische cultuur op het westerse gedachtengoed en de rol van de Islam in het overbrengen van die kennis via Spanje; dat was gisteren, toen duurde de lunch wat langer dan normaal. De dagen daarvoor besteedden we aan Europa. Tom was net terug van een congres in Den Haag, zodat ik drie dagen bezig was met hetverdedigen van ons drugsbeleid, het homohuwelijk en seks op tv. Onbegonnen werk natuurlijk, maar Amerika bestaat ook pas een paar honderd jaar. Geef ze nog een paar eeuwen en ze zijn volwassen.
Zolang kan ik niet wachten. Vier maanden was geweldig, maar als ik acht jaar lang Nederland moet goedpraten, eindig ik ofwel als een Hollandse ultra-nationalist (als ik het volhoud) ofwel als een volbloed Amerikaan (als ik het opgeef). Ofwel als niets, precies in het midden.
Ik ging naar binnen bij dr. Tapley. Hij was in het wit. Geen pet. We schudden handen, en hij zei sorry, dat we niet eerder gesproken hadden. Altijd goed, iemand die begint met sorry. Hij zei het drie keer, drie credit points voor mij dus. Ik gaf hem een A4-tje met een samenvatting van mijn resultaten. Hij las het met een vinger bij de regel en een andere vinger die langs de woorden gleed. In de eerste regel bleef zijn vinger al steken. Kut. Eén opmerking. Twee credits left.
Daarna knikte hij vaak, geruststellend vaak. Ik zag hoe zijn vinger verder daalde, richting het einde van het papier. Alles oké. De beul was tevreden. Ik ook. We praatten verder. Ik zei dat ik best in Amerika zou kunnen wonen, hoewel ik bijna zeker wist van niet. Hij zei dat ik vast nog wel terug zou komen. Ik zei ja. Hij bood me een soort promotieplaats aan. Ik zei mooi. Hij tevreden. Ik ook. Hij liet me uit. We schudden handen. Nogmaals bedankt voor je komst, zei hij. Bedankt voor het aanbod, antwoordde ik. Het was een geweldig aanbod. Soms krijg je een aanbod, dat is zo mooi, dat kun je niet weigeren. Maar het mooiste aanbod is een aanbod dat je kan weigeren. Sorry guys.
Comments are closed.