Shakespeare, Wordsworth, Longfellow, Johnson, Poe, Brontë. Eigenlijk had ik Engelse taal- en letterkunde moeten studeren.
En als ik dan toch aan het dromen ben, dan niet in Amsterdam of Leiden, maar in Oxford of Cambridge (met een lichte voorkeur voor Oxford). Niet omdat het zulke prachtige stadjes zijn, Delft is zeker zo mooi, maar omdat je er één op één onderwijs krijgt.
Vlak voor ik – zeker tien jaar te laat – naar Engeland verhuisde, interviewde ik voor de evaluatie van een studiebeurzenprogramma, Nederlandse studenten die in Oxford en Cambridge studeerden. Ze hadden het zwaar, zowel op het financiële als op het academische vlak, maar ik hoorde niets van hun geklaag. Ik zag groen en geel.
Ze vertelden dat bij ieder vak een lange literatuurlijst werd uitgereikt. Iedere student moet daaruit zijn eigen materiaal kiezen. Daarna mag de student meerdere malen met zijn mentor of hoogleraar één op één over het vak van gedachten wisselen, om vervolgens een paper te schrijven, dat afsluitend – ook weer één op één . wordt bediscussieerd met de hoogleraar.
Hoe anders was het mij vergaan. Toen ik in 1989 (ik word echt oud. Was Britney Spears toen al geboren?) begon met werktuigbouwkunde moest ik mijn docenten delen met bijna vijfhonderd andere eerstejaars. “Kijk goed naar de mensen direct naast je”, werd er vanuit de diepte geroepen, “twee van jullie drieën zijn afgehaakt voor het eind van het jaar.” Op dat soort wapenfeiten waren faculteiten nog apetrots destijds. Recalcitrant als ik ben, haakte ik pas af aan het eind van het tweede jaar. Maar ook bij civiele techniek duurde het tot ver in het derde jaar voordat ik een docent één op één te spreken kreeg. En dat was dan tijdens een mondeling tentamen. En toen was het bepaald niet de bedoeling dat ik vragen stelde.
Als journalist haal ik mijn tijd nu dubbel en dwars in. Zoals afgelopen week. Wat research, een paar telefoontjes en ik pak de trein naar twee hoogleraren forensische psychiatrie en een hoogleraar criminalistiek. “Wat u nu van mij wilt weten, daar besteed ik met mijn studenten twee jaar college aan. Weet u zeker dat u al deze zijwegen in wilt slaan?” Ja, ja, ja. Dit is precies wat ik wil. Ik kap u af als het een kant op gaat die ik niet op wil. Ik onderbreek u als iets mij niet duidelijk is. Dit is de meest efficiënte manier om iets te leren. één op één.
Toen ik onlangs de aanmeldingscijfers voor het komende studiejaar van de TU Delft onder ogen kreeg, schrok ik. Ik wist dat het slecht ging met de belangstelling voor bÈtastudies, maar zo slecht? Later dacht ik: bofkonten. Bij sommige studies hebben eerstejaarsstudenten al die goede professoren . er zijn er nog genoeg niet wegbezuinigd – bijna één op één. Het gebrek aan financiële middelen zal zich ergens anders wel weer laten voelen, maar toch… Wat een luxe. Om een ‘hoogleraar’ uit weer een ander vakgebied te citeren: “Ieder nadeel heb zijn voordeel.”
Marie-José Kleef is freelance journalist. Ze studeerde civiele techniek aan de TU Delft.
Shakespeare, Wordsworth, Longfellow, Johnson, Poe, Brontë. Eigenlijk had ik Engelse taal- en letterkunde moeten studeren. En als ik dan toch aan het dromen ben, dan niet in Amsterdam of Leiden, maar in Oxford of Cambridge (met een lichte voorkeur voor Oxford). Niet omdat het zulke prachtige stadjes zijn, Delft is zeker zo mooi, maar omdat je er één op één onderwijs krijgt.
Vlak voor ik – zeker tien jaar te laat – naar Engeland verhuisde, interviewde ik voor de evaluatie van een studiebeurzenprogramma, Nederlandse studenten die in Oxford en Cambridge studeerden. Ze hadden het zwaar, zowel op het financiële als op het academische vlak, maar ik hoorde niets van hun geklaag. Ik zag groen en geel.
Ze vertelden dat bij ieder vak een lange literatuurlijst werd uitgereikt. Iedere student moet daaruit zijn eigen materiaal kiezen. Daarna mag de student meerdere malen met zijn mentor of hoogleraar één op één over het vak van gedachten wisselen, om vervolgens een paper te schrijven, dat afsluitend – ook weer één op één . wordt bediscussieerd met de hoogleraar.
Hoe anders was het mij vergaan. Toen ik in 1989 (ik word echt oud. Was Britney Spears toen al geboren?) begon met werktuigbouwkunde moest ik mijn docenten delen met bijna vijfhonderd andere eerstejaars. “Kijk goed naar de mensen direct naast je”, werd er vanuit de diepte geroepen, “twee van jullie drieën zijn afgehaakt voor het eind van het jaar.” Op dat soort wapenfeiten waren faculteiten nog apetrots destijds. Recalcitrant als ik ben, haakte ik pas af aan het eind van het tweede jaar. Maar ook bij civiele techniek duurde het tot ver in het derde jaar voordat ik een docent één op één te spreken kreeg. En dat was dan tijdens een mondeling tentamen. En toen was het bepaald niet de bedoeling dat ik vragen stelde.
Als journalist haal ik mijn tijd nu dubbel en dwars in. Zoals afgelopen week. Wat research, een paar telefoontjes en ik pak de trein naar twee hoogleraren forensische psychiatrie en een hoogleraar criminalistiek. “Wat u nu van mij wilt weten, daar besteed ik met mijn studenten twee jaar college aan. Weet u zeker dat u al deze zijwegen in wilt slaan?” Ja, ja, ja. Dit is precies wat ik wil. Ik kap u af als het een kant op gaat die ik niet op wil. Ik onderbreek u als iets mij niet duidelijk is. Dit is de meest efficiënte manier om iets te leren. één op één.
Toen ik onlangs de aanmeldingscijfers voor het komende studiejaar van de TU Delft onder ogen kreeg, schrok ik. Ik wist dat het slecht ging met de belangstelling voor bÈtastudies, maar zo slecht? Later dacht ik: bofkonten. Bij sommige studies hebben eerstejaarsstudenten al die goede professoren . er zijn er nog genoeg niet wegbezuinigd – bijna één op één. Het gebrek aan financiële middelen zal zich ergens anders wel weer laten voelen, maar toch… Wat een luxe. Om een ‘hoogleraar’ uit weer een ander vakgebied te citeren: “Ieder nadeel heb zijn voordeel.”
Marie-José Kleef is freelance journalist. Ze studeerde civiele techniek aan de TU Delft.
Comments are closed.