Drie jaar geleden kreeg David Bodanis de Wetenschapsboekenprijs van het weekblad Intermediair. De Britse auteur kreeg die voor ‘E = mc2’, de biografie van een formule die de wereld veranderde. Ik heb dat boek niet gelezen, maar wel de opvolger, ‘Het elektrisch universum’.
Mijn conclusie is dat óf de jury van Intermediair drie jaar geleden heeft zitten slapen, óf dat Bodanis met ‘E = mc2’ een eenmalige krachttoer heeft geleverd. ‘Het elektrisch universum’ is namelijk gewoon een slecht boek.
Het valt op zichzelf natuurlijk toe te juichen dat iemand probeert een jofel boek te schrijven over wat het dufst denkbare onderwerp lijkt te zijn: de geschiedenis van de elektriciteit. En tof is Bodanis’ jongste zeker. Hij bezigt de moderne variant van jongensboekentaal die ook wordt gebruikt in al die lichtverteerbare wetenschapsbladen die de laatste tijd op de markt komen. Alexander Graham Bell wordt gezellig ‘Aleck’ genoemd, en hij vond de telefoon uit omdat hij verliefd was. Vet!
Volgens zijn Nederlandse uitgever doceert David Bodanis ‘wis- en natuurkunde aan de universiteit van Oxford’. Op Bodanis’ eigen website lijkt het er meer op dat hij ooit heeft meegeholpen aan een cursus elementaire statistiek voor sociologiestudenten. Momenteel bestaat hij vooral van het geven van adviezen over innovatie en technologietrends aan bedrijven zoals Shell en BMW. En aan het niet gehinderd door veel kennis schrijven van bestsellers.
Want dat is het grootste probleem met ‘Het elektrisch universum’: de schrijver heeft werkelijk de ballen verstand van elektriciteit.
Nu valt het ook niet mee om greep te hebben op al die moeilijke begrippen zoals spanning, stroom, lading, vermogen, veld en potentiaal. Bodanis begint er meestal niet eens aan, en dat valt misschien wel te verdedigen in een boek dat per slot van rekening over de geschiedenis van de elektriciteit gaat. Maar het gekke is dat hij sommige dingen plotseling wel begint uit te leggen. Zo krijgt de lezer omstandig te horen wat hij zich ongeveer moet voorstellen bij een ‘elektromotor’, maar een paar pagina’s verder tast diezelfde lezer in het duister bij een ‘oscilloscoop’.
Erger is de hoeveelheid nonsens. Volgens Bodanis verandert de weerstand van een draad als je die buigt, en gebruikte Bell dat verschijnsel in de eerste telefoons. Tegenwoordig werken telefoons doordat de microfoon ‘wel iets van een menselijk strottenhoofd wegheeft’. De schroefdraad van een gloeilamp moet zorgen voor het vacuúm. Vroeger dachten de mensen dat atomen ‘massieve kogellagertjes’ waren. Tijdens de landing van een vliegtuig mag je geen laptop gebruiken omdat de ‘golvende velden makkelijk van de vleugel kunnen afketsen om zo de bedieningspanelen van de piloten te beïnvloeden’. ‘Grote batterijen’ zijn hetzelfde als ‘draadrollen’. Elektriciteit is een ‘oeroude kracht die diep in ons zit’. Televisie werkt doordat een elektronenbundel een ‘zwarte stip’ aan de binnenkant van een vacuúmballon schrijft. De eerste computers werden zo warm vanwege de ‘kilometerslange bekabeling’. Een hoogspanningsmast is eigenlijk een ‘ontzettend domme schakelaar’. Wie een Viagrapil neemt, neemt eigenlijk een knetterend shot elektriciteit. Enzovoorts. Het boek staat werkelijk van voor tot achter vol met onzin.
Maar goed, kan men tegenwerpen, de kern van het boek is niet de elektriciteit zelf, maar de geschiedenis ervan. Inderdaad lepelt Bodanis lukraak een aantal overbekende anekdotes op over mensen als Faraday en Edison. Maar ook in de keuze daarvan toont Bodanis dat hij nauwelijks benul heeft van zijn onderwerp. Twee hoofdstukken worden ingeruimd voor de Britse bombardementen op Duitsland onder leiding van ‘Bomber Harris’. Het is het meest leesbare deel van het boek, maar veel verband met elektriciteit (radar) is er niet. Hetzelfde geldt voor Alan Turing. Dat was een groot genie, met bovendien een dramatische levensloop, maar wie denkt dat zijn werk meer dan zijdelings met elektriciteit te maken had, heeft er niet veel van begrepen.
Het gevolg is dat veel belangrijke mensen in dit, overigens ook nog eens slecht vertaalde, boek niet eens worden genoemd, of hooguit opduiken in een voetnoot. Benjamin Franklin, George Westinghouse, Georg Simon Ohm, Hans Cristian Oersted, Luigi Galvani, Werner von Siemens, Wilhelm Eduard Weber, Charles-Augustin de Coulomb, het zijn nog maar de meest opvallende van degenen die aan de aandacht van David Bodanis zijn ontsnapt.
En kun je een boek schrijven over de geschiedenis van de elektriciteit zonder de naam van Nikola Tesla zelfs maar te laten vallen?
Het gebeurt, maar het ka’n natuurlijk niet.
David Bodanis: ‘Het elektrisch universum’. Vertaald door Robert Vernooy. Ambo, Amsterdam 2005. ISBN 90 263 1751 4. 234 p., € 19,95. Verschijnt begin maart.
De Britse auteur kreeg die voor ‘E = mc2’, de biografie van een formule die de wereld veranderde. Ik heb dat boek niet gelezen, maar wel de opvolger, ‘Het elektrisch universum’. Mijn conclusie is dat óf de jury van Intermediair drie jaar geleden heeft zitten slapen, óf dat Bodanis met ‘E = mc2’ een eenmalige krachttoer heeft geleverd. ‘Het elektrisch universum’ is namelijk gewoon een slecht boek.
Het valt op zichzelf natuurlijk toe te juichen dat iemand probeert een jofel boek te schrijven over wat het dufst denkbare onderwerp lijkt te zijn: de geschiedenis van de elektriciteit. En tof is Bodanis’ jongste zeker. Hij bezigt de moderne variant van jongensboekentaal die ook wordt gebruikt in al die lichtverteerbare wetenschapsbladen die de laatste tijd op de markt komen. Alexander Graham Bell wordt gezellig ‘Aleck’ genoemd, en hij vond de telefoon uit omdat hij verliefd was. Vet!
Volgens zijn Nederlandse uitgever doceert David Bodanis ‘wis- en natuurkunde aan de universiteit van Oxford’. Op Bodanis’ eigen website lijkt het er meer op dat hij ooit heeft meegeholpen aan een cursus elementaire statistiek voor sociologiestudenten. Momenteel bestaat hij vooral van het geven van adviezen over innovatie en technologietrends aan bedrijven zoals Shell en BMW. En aan het niet gehinderd door veel kennis schrijven van bestsellers.
Want dat is het grootste probleem met ‘Het elektrisch universum’: de schrijver heeft werkelijk de ballen verstand van elektriciteit.
Nu valt het ook niet mee om greep te hebben op al die moeilijke begrippen zoals spanning, stroom, lading, vermogen, veld en potentiaal. Bodanis begint er meestal niet eens aan, en dat valt misschien wel te verdedigen in een boek dat per slot van rekening over de geschiedenis van de elektriciteit gaat. Maar het gekke is dat hij sommige dingen plotseling wel begint uit te leggen. Zo krijgt de lezer omstandig te horen wat hij zich ongeveer moet voorstellen bij een ‘elektromotor’, maar een paar pagina’s verder tast diezelfde lezer in het duister bij een ‘oscilloscoop’.
Erger is de hoeveelheid nonsens. Volgens Bodanis verandert de weerstand van een draad als je die buigt, en gebruikte Bell dat verschijnsel in de eerste telefoons. Tegenwoordig werken telefoons doordat de microfoon ‘wel iets van een menselijk strottenhoofd wegheeft’. De schroefdraad van een gloeilamp moet zorgen voor het vacuúm. Vroeger dachten de mensen dat atomen ‘massieve kogellagertjes’ waren. Tijdens de landing van een vliegtuig mag je geen laptop gebruiken omdat de ‘golvende velden makkelijk van de vleugel kunnen afketsen om zo de bedieningspanelen van de piloten te beïnvloeden’. ‘Grote batterijen’ zijn hetzelfde als ‘draadrollen’. Elektriciteit is een ‘oeroude kracht die diep in ons zit’. Televisie werkt doordat een elektronenbundel een ‘zwarte stip’ aan de binnenkant van een vacuúmballon schrijft. De eerste computers werden zo warm vanwege de ‘kilometerslange bekabeling’. Een hoogspanningsmast is eigenlijk een ‘ontzettend domme schakelaar’. Wie een Viagrapil neemt, neemt eigenlijk een knetterend shot elektriciteit. Enzovoorts. Het boek staat werkelijk van voor tot achter vol met onzin.
Maar goed, kan men tegenwerpen, de kern van het boek is niet de elektriciteit zelf, maar de geschiedenis ervan. Inderdaad lepelt Bodanis lukraak een aantal overbekende anekdotes op over mensen als Faraday en Edison. Maar ook in de keuze daarvan toont Bodanis dat hij nauwelijks benul heeft van zijn onderwerp. Twee hoofdstukken worden ingeruimd voor de Britse bombardementen op Duitsland onder leiding van ‘Bomber Harris’. Het is het meest leesbare deel van het boek, maar veel verband met elektriciteit (radar) is er niet. Hetzelfde geldt voor Alan Turing. Dat was een groot genie, met bovendien een dramatische levensloop, maar wie denkt dat zijn werk meer dan zijdelings met elektriciteit te maken had, heeft er niet veel van begrepen.
Het gevolg is dat veel belangrijke mensen in dit, overigens ook nog eens slecht vertaalde, boek niet eens worden genoemd, of hooguit opduiken in een voetnoot. Benjamin Franklin, George Westinghouse, Georg Simon Ohm, Hans Cristian Oersted, Luigi Galvani, Werner von Siemens, Wilhelm Eduard Weber, Charles-Augustin de Coulomb, het zijn nog maar de meest opvallende van degenen die aan de aandacht van David Bodanis zijn ontsnapt.
En kun je een boek schrijven over de geschiedenis van de elektriciteit zonder de naam van Nikola Tesla zelfs maar te laten vallen?
Het gebeurt, maar het ka’n natuurlijk niet.
David Bodanis: ‘Het elektrisch universum’. Vertaald door Robert Vernooy. Ambo, Amsterdam 2005. ISBN 90 263 1751 4. 234 p., € 19,95. Verschijnt begin maart.
Comments are closed.