De atoombom, het straalvliegtuig, de computer, de waterstofbom . allemaal zijn ze min of meer toe te schrijven aan een groepje van vijf razendslimme Hongaren.
Biografieën geschreven door naaste collega’s of familieleden hebben een voor- en een nadeel. Het voordeel is doorgaans onbeperkte toegang tot bronnen, het nadeel een lichte neiging tot hagiografie. Istva’n Hargittai heeft in zijn jonge jaren contacten onderhouden met Eugene Wigner en Edward Teller, twee van de vijf mannen wier levens hij beschrijft in ‘The martians of science’. Hij steekt zijn sympathie voor de groep niet onder stoelen of banken, zonder daarbij over de schreef van vleierij te gaan.
De groep van vijf zijn ‘de marsmannetjes’, zoals ze soms door hun collega’s genoemd werden tijdens het Manhattan-project, het geheime Amerikaanse onderzoeksprogramma naar een atoombom tijdens de Tweede Wereldoorlog. De vijf waren zo geniaal dat ze van een andere planeet leken te komen, was de suggestie. Ze waren marsmannetjes, vermomd als Hongaren.
Het Manhattan-project vond zijn oorsprong in een brief van Albert Einstein aan president Roosevelt. Maar de boodschap was hem ingefluisterd door Leo Szilard (1898-1964), de natuurkundige die als eerste inzag dat een kettingreactie op basis van neutronen mogelijk was. Ook Eugene Wigner (1902-1995) werkte aan de bom, hoewel zijn hart lag bij de theoretische natuurkunde, waarvoor hij in 1963 de Nobelprijs kreeg. Edward Teller (1908-2003) leidde het meeste rekenwerk aan de atoombom. De drie stonden in 1942 aan de wieg van de eerste nucleaire reactor in Chicago.
John von Neumann (1903-1957), wiskundig genie, was slechts zijdelings bij het Manhattan-project betrokken en zou vooral de geschiedenis ingaan als godfather van de digitale computer. Theodore von Ka’rma’ns (1881-1963) bemoeienis met het Manhattan-project bleef beperkt tot de behoefte aan informatie over de bom, met het oog op daarvoor te ontwerpen straalvliegtuigen. Van Ka’rma’n geldt als de godfather van het straalvliegtuig.
Wanneer het alleen maar om vijf Amerikaanse Hongaren ging, zou Hargittai weinig reden hebben om ze in één biografie onder te brengen. Er is meer dat deze mannen bindt en dat weet de auteur, hoogleraar aan de TU Budapest, op een heldere manier inzichtelijk te maken. Het gaat om vijf levens met veel parallellen . en dat is geen toeval.
Met uitzondering van de veel oudere Von Ka’rma’n groeide het vijftal op in het Budapest van na de Eerste Wereldoorlog, toen Hongarije niet langer deel uitmaakte van een grootmacht. Voor goed onderwijs en een baan in de wetenschap zochten ze hun heil in Duitsland, waar zich op dat moment zo’n beetje alles afspeelde wat wetenschappelijk van wereldbelang was. Het land werd meer en meer vijandig jegens joden, zodat de vijf successievelijk hun boeltje pakten en uitweken naar Amerika.
Hun inzet in de Amerikaanse oorlogsinspanning kwam niet uitsluitend voort uit patriottisme, maar ook uit een diepgeworteld verzet tegen het nazisme. Ze wisten exact waartegen ze streden. Dat politieke engagement zette zich na de oorlog voort, zij het op verschillende manieren. Szilard sloot zich aan bij de vredesbeweging, terwijl Teller juist op het ingezette pad doorging en het project voor de waterstofbom leidde. De twee werden daar geen betere vrienden van, maar Teller was altijd al het buitenbeentje geweest: Szilard, Wigner en Von Neumann kenden elkaar al uit Berlijn; Teller leerde het vak in Leipzig. Von Ka’rman had zijn Duitse thuisbasis in Aken.
Door de hoofdstukken in te delen naar de perioden laat Hargittai mooi zien hoe de vijf mannen met gelijke omstandigheden geconfronteerd werden en daar vaak gelijkgestemd op reageerden. Zij konden wetenschap niet los zien van de politieke omstandigheden, zoals anderen dat wel konden. De auteur laat dat mooi zien in een vergelijking tussen Szilard en Enrico Fermi, de onderzoeksleider in Chicago. Hij laat ook zien hoe het vijftal in bezit van Amerikaans paspoort niettemin door en door Hongaars bleef.
‘The martians of science’ is geen lichte kost (ruim dertig pagina’s voetnoten), maar niettemin toegankelijk genoeg, omdat het vooral om karakters gaat, niet over wetenschap. Wie, bijvoorbeeld, meer wil weten over Von Neumanns werk aan de computer, moet op zoek naar een ander boek. Ook enige voorkennis is nodig; iemand als Robert Oppenheimer wordt zonder introductie ten tonele gevoerd. Voor wie wel houdt van een stukje oerdegelijke wetenschapshistorie, biedt Istva’n Hargittai vijf biografieën voor de prijs van één.
Istva’n Hargittai, The martians of science. Oxford University Press, pp. 313, 34 euro.
Biografieën geschreven door naaste collega’s of familieleden hebben een voor- en een nadeel. Het voordeel is doorgaans onbeperkte toegang tot bronnen, het nadeel een lichte neiging tot hagiografie. Istva’n Hargittai heeft in zijn jonge jaren contacten onderhouden met Eugene Wigner en Edward Teller, twee van de vijf mannen wier levens hij beschrijft in ‘The martians of science’. Hij steekt zijn sympathie voor de groep niet onder stoelen of banken, zonder daarbij over de schreef van vleierij te gaan.
De groep van vijf zijn ‘de marsmannetjes’, zoals ze soms door hun collega’s genoemd werden tijdens het Manhattan-project, het geheime Amerikaanse onderzoeksprogramma naar een atoombom tijdens de Tweede Wereldoorlog. De vijf waren zo geniaal dat ze van een andere planeet leken te komen, was de suggestie. Ze waren marsmannetjes, vermomd als Hongaren.
Het Manhattan-project vond zijn oorsprong in een brief van Albert Einstein aan president Roosevelt. Maar de boodschap was hem ingefluisterd door Leo Szilard (1898-1964), de natuurkundige die als eerste inzag dat een kettingreactie op basis van neutronen mogelijk was. Ook Eugene Wigner (1902-1995) werkte aan de bom, hoewel zijn hart lag bij de theoretische natuurkunde, waarvoor hij in 1963 de Nobelprijs kreeg. Edward Teller (1908-2003) leidde het meeste rekenwerk aan de atoombom. De drie stonden in 1942 aan de wieg van de eerste nucleaire reactor in Chicago.
John von Neumann (1903-1957), wiskundig genie, was slechts zijdelings bij het Manhattan-project betrokken en zou vooral de geschiedenis ingaan als godfather van de digitale computer. Theodore von Ka’rma’ns (1881-1963) bemoeienis met het Manhattan-project bleef beperkt tot de behoefte aan informatie over de bom, met het oog op daarvoor te ontwerpen straalvliegtuigen. Van Ka’rma’n geldt als de godfather van het straalvliegtuig.
Wanneer het alleen maar om vijf Amerikaanse Hongaren ging, zou Hargittai weinig reden hebben om ze in één biografie onder te brengen. Er is meer dat deze mannen bindt en dat weet de auteur, hoogleraar aan de TU Budapest, op een heldere manier inzichtelijk te maken. Het gaat om vijf levens met veel parallellen . en dat is geen toeval.
Met uitzondering van de veel oudere Von Ka’rma’n groeide het vijftal op in het Budapest van na de Eerste Wereldoorlog, toen Hongarije niet langer deel uitmaakte van een grootmacht. Voor goed onderwijs en een baan in de wetenschap zochten ze hun heil in Duitsland, waar zich op dat moment zo’n beetje alles afspeelde wat wetenschappelijk van wereldbelang was. Het land werd meer en meer vijandig jegens joden, zodat de vijf successievelijk hun boeltje pakten en uitweken naar Amerika.
Hun inzet in de Amerikaanse oorlogsinspanning kwam niet uitsluitend voort uit patriottisme, maar ook uit een diepgeworteld verzet tegen het nazisme. Ze wisten exact waartegen ze streden. Dat politieke engagement zette zich na de oorlog voort, zij het op verschillende manieren. Szilard sloot zich aan bij de vredesbeweging, terwijl Teller juist op het ingezette pad doorging en het project voor de waterstofbom leidde. De twee werden daar geen betere vrienden van, maar Teller was altijd al het buitenbeentje geweest: Szilard, Wigner en Von Neumann kenden elkaar al uit Berlijn; Teller leerde het vak in Leipzig. Von Ka’rman had zijn Duitse thuisbasis in Aken.
Door de hoofdstukken in te delen naar de perioden laat Hargittai mooi zien hoe de vijf mannen met gelijke omstandigheden geconfronteerd werden en daar vaak gelijkgestemd op reageerden. Zij konden wetenschap niet los zien van de politieke omstandigheden, zoals anderen dat wel konden. De auteur laat dat mooi zien in een vergelijking tussen Szilard en Enrico Fermi, de onderzoeksleider in Chicago. Hij laat ook zien hoe het vijftal in bezit van Amerikaans paspoort niettemin door en door Hongaars bleef.
‘The martians of science’ is geen lichte kost (ruim dertig pagina’s voetnoten), maar niettemin toegankelijk genoeg, omdat het vooral om karakters gaat, niet over wetenschap. Wie, bijvoorbeeld, meer wil weten over Von Neumanns werk aan de computer, moet op zoek naar een ander boek. Ook enige voorkennis is nodig; iemand als Robert Oppenheimer wordt zonder introductie ten tonele gevoerd. Voor wie wel houdt van een stukje oerdegelijke wetenschapshistorie, biedt Istva’n Hargittai vijf biografieën voor de prijs van één.
Istva’n Hargittai, The martians of science. Oxford University Press, pp. 313, 34 euro.
Comments are closed.