Weinig loopbanen zijn zo opmerkelijk en afwisselend als die van prof.dr. Palmyre Oomen. Ze studeerde wiskundige biologie in Leiden en regeltechniek in Delft.
Ze stond een paar jaar voor de klas, toen ze het roer radicaal omgooide. Nu verbindt de hoogleraar wijsbegeerte de natuurwetenschappen met theologie.
Toen Palmyre Oomen vijfendertig jaar geleden in Delft meet- en regeltechniek ging studeren, was ze een buitenbeentje. Op de hele Mekelweg waren maar een paar vrouwen te vinden, en dan vooral als koffiejuffrouw of secretaresse. “Ik was bij regeltechniek aanvankelijk de enige vrouw”, herinnert Oomen zich. “Ik weet nog dat professor Boyten zijn college begon met: ‘Mejuffrouw, mijne heren’. Een keer had ik me verslapen. Dat viel natuurlijk op. Later bleek dat ze tien minuten op me hadden gewacht. En in het begin lieten de mannen mij wat onhandig manoeuvrerend als eerste de collegezaal verlaten.”
Oomen stoorde zich er niet aan dat ze de enige vrouw was. Ze voelde zich van het begin af aan thuis in het mannenbolwerk. “Als ik over Delft praat, begin ik direct te glimmen”, zegt ze lachend. “Ik heb daar een geweldige tijd gehad. Tijdens mijn inaugurele rede als hoogleraar wijsbegeerte in Eindhoven heb ik nog gezegd dat ik lang de sfeer in Delft heb gemist. Ik heb aan veel universiteiten gewerkt, maar naar Delft heb ik echt een hele tijd heimwee gehad.”
Oomen kwam in Delft terecht via haar studie mathematische biologie, die ze aan de Universiteit Leiden volgde. “Ik was gefascineerd door hoe het leven zichzelf in stand houdt, met behulp van zelfregulerende systemen. Ik kwam erachter dat dat in Delft als apart onderwerp bestudeerd kon worden. Ik onderzocht hoe je kunt meten hoeveel een mens mentaal aan kan bij het besturen van een kunsthand. Vrijwel iedereen kan bijvoorbeeld schrijven en denken tegelijkertijd. Maar als je een kunsthand moet bewegen, kun je moeilijk ergens anders mee bezig zijn. Ik onderzocht of de techniek eigenlijk niet verder was dan de mens aan kon.”
Vooral de herinneringen aan de pauzes in Delft koestert Oomen. “Dan hadden we felle discussies. We lagen voortdurend sportief met elkaar overhoop. Er was een grote bevlogenheid. Iemand bracht bijvoorbeeld een wiskundig probleem ter sprake en dan werden er direct berekeningen gemaakt op servetjes. Iedereen bakkeleide voortdurend.”
Club van Rome
Na haar afstuderen als wiskundig bioloog ging Oomen aan de slag voor een project dat in ‘wereldmodellen’ – zoals die gepresenteerd werden aan de Club van Rome – biologische elementen probeerde in te brengen. Ze deed daar een pilotstudie naar, mede mogelijk gemaakt door Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen. “Hoe interessant ik het idee ook vond, ik vond de uitvoering niet leuk. Ik moest me te veel bezig houden met allerlei feitelijke biologische data over planten en dieren en dat interesseerde me niet. Ik wilde vooral bezig zijn met wiskundige theorieën en de structuur die achter de natuurverschijnselen ligt.”
Ondertussen stond Oomen ook voor de klas, als lerares wiskunde en biologie op een middelbare school. Dat was voor de biologe bekend terrein. “Ik kom uit een echte onderwijzersfamilie. Mijn vader, en veel ooms en tantes stonden ook voor de klas.” Op haar dertigste besloot Oomen zowel de universitaire baan als het onderwijs op te geven en het roer radicaal om te gooien. Ze schreef zich in als fulltime student theologie. “Dat was een breekpunt in mijn leven”, zegt Oomen. “Ik dacht toen: als ik het nu niet doe, doe ik het nooit meer.”
Oomen joeg iets anders na. “Ik had al heel lang vragen waar ik me mee bezig wilde houden. Een van de belangrijkste vragen was de vraag naar het bestaan van God, waar merken we daar iets van? Als God bestaat maar geen verschil uitmaakt, dan heeft het toch geen zin van God te spreken? Maar hoe kun je dénken dat God wél verschil uitmaakt?”
Gefascineerd maakte Oomen er haar levenswerk van die vraag te beantwoorden. Uiteindelijk vond ze in de theorieën van de wiskundige filosoof Alfred Whitehead (1861-1947) een interessant perspectief. In zijn hoofdwerk ‘Process and Reality’ (1929) werkt Whitehead een systeem uit van ideeën waarin hij godsdienstige noties verbindt met natuurwetenschappelijke begrippen. Basaal ziet hij de wereld niet in termen van dingen, maar in termen van dynamisch processen, van gebeurtenissen, waar God de verlokkende kracht achter is.
In haar promotieonderzoek werkte Oomen deze filosofische theorie verder uit tot een theologisch beeld in haar dissertatie ‘Doet God ertoe?’. “Ik zie de wereld als een veelheid van gebeurtenissen”, zegt Oomen. “Iedere gebeurtenis vormt zich uit het voorafgaande. Dat kan op zich op heel veel manieren. God is te zien als de instantie waardoor een gebeurtenis ‘voelt’ welke van die manieren daar en dan het beste voldoet. Gods functioneren lijkt wel wat op het functioneren van een ‘fitnessfunctie’, zo’n ingebouwd algoritme waardoor een robotje bijvoorbeeld zelflerend kan zijn. In natuurlijke systemen zit zo’n fitnessfunctie als het ware in het systeem ingebakken. Een van de aspecten van God is, denk ik, te verbeelden als zoiets als een fitnessfunctie ten aanzien van een dynamisch systeem. God is dan een soort innerlijke logica van het systeem, een drijfveer. Maar juist de procesvisie die ik in lijn van Whitehead heb uitgewerkt, laat toe te denken dat God ook persoonsachtige aspecten heeft, dat God de wereld en al wat daarin gebeurt in zich opneemt. God kent alles en heeft weet van ons. Natuurlijk kan ik dit niet bewijzen, maar ik vind het een fascinerende zienswijze.”
Clou
Na het voltooien van haar dissertatie in 1998, werd Oomen gevraagd om onderzoekscoördinator te worden van de sectie theologie en exacte wetenschappen van het toen nieuw op te richten Heyendaal Instituut in Nijmegen. Een functie die haar op het lijf geschreven was, met haar alfa- en bèta-achtergrond. “Bij de eerste contacten met mensen van natuurwetenschappen, merkte ik dat ze verwachtten dat ik ze zou wijzen op de tekortkomingen van de natuurkunde of een moreel kompas voor ze zou willen zijn door de ethische grenzen aan te geven. Maar dat doe ik zeker niet. Mijn clou is niet dat de natuurwetenschap tekort schiet, maar juist dat de theologie wat tekort schiet.”
Oomen ziet een belangrijke link tussen de natuurwetenschappen en theologie. “Ze hebben deels hetzelfde onderzoeksterrein: de wereld. Voor de theologie die wil nadenken over de relatie tussen God en de wereld, zou het normaal moeten zijn om wat we dankzij de natuurwetenschappen van die wereld weten daar bij te betrekken. Maar dat heeft de theologie steeds meer laten schieten, ze heeft vaak alleen nog maar gekeken naar de relatie God-mens. Maar het is toch juist interessant om via de natuurwetenschappen uit te vinden hoe de wereld in elkaar steekt, juist als het Gods creatie is?”
“Het helpt dat ik een bèta-achtergrond heb. Het zorgt ervoor dat ik door natuurwetenschappers serieuzer word genomen. Ik kan hun opvattingen over de natuur volgen. Voor berekeningen en cijfers ben ik niet bang. En de procesmatige insteek is altijd de mijne gebleven. Daarbij heb ik veel baat gehad bij mijn opleiding in Delft. Niet voor niets staan nog altijd de boeken van mijn Delftse hoogleraren over regeltechniek prominent in mijn boekenkast.”
Sinds 2002 is Oomen hoogleraar wijsbegeerte aan de TU Eindhoven. Ook daar voelt ze zich thuis tussen de ingenieurs. “Twee liefdes, alfa en bèta, komen hier samen. Ik dacht niet dat het zou kunnen.”
Naam: Palmyre Oomen
Leeftijd: 58 Jaar
Woonplaats: Nijmegen
Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd
Studie: Wiskundige biologie (Universiteit Leiden, gecombineerd met meet- en regeltechniek in Delft)
Afgestudeerd: 1975
Loopbaan: Oomen ging na haar studie aan de slag als onderzoeker aan de Universiteit Leiden. Daarnaast werkte ze als docent wiskunde en biologie. Daarna studeerde ze filosofie en theologie, waarop ze later ook promoveerde. Momenteel is ze hoofd van de sectie theologie en exacte wetenschappen (Radboud Universiteit Nijmegen) en hoogleraar wijsbegeerte (TU Eindhoven).
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Toen Palmyre Oomen vijfendertig jaar geleden in Delft meet- en regeltechniek ging studeren, was ze een buitenbeentje. Op de hele Mekelweg waren maar een paar vrouwen te vinden, en dan vooral als koffiejuffrouw of secretaresse. “Ik was bij regeltechniek aanvankelijk de enige vrouw”, herinnert Oomen zich. “Ik weet nog dat professor Boyten zijn college begon met: ‘Mejuffrouw, mijne heren’. Een keer had ik me verslapen. Dat viel natuurlijk op. Later bleek dat ze tien minuten op me hadden gewacht. En in het begin lieten de mannen mij wat onhandig manoeuvrerend als eerste de collegezaal verlaten.”
Oomen stoorde zich er niet aan dat ze de enige vrouw was. Ze voelde zich van het begin af aan thuis in het mannenbolwerk. “Als ik over Delft praat, begin ik direct te glimmen”, zegt ze lachend. “Ik heb daar een geweldige tijd gehad. Tijdens mijn inaugurele rede als hoogleraar wijsbegeerte in Eindhoven heb ik nog gezegd dat ik lang de sfeer in Delft heb gemist. Ik heb aan veel universiteiten gewerkt, maar naar Delft heb ik echt een hele tijd heimwee gehad.”
Oomen kwam in Delft terecht via haar studie mathematische biologie, die ze aan de Universiteit Leiden volgde. “Ik was gefascineerd door hoe het leven zichzelf in stand houdt, met behulp van zelfregulerende systemen. Ik kwam erachter dat dat in Delft als apart onderwerp bestudeerd kon worden. Ik onderzocht hoe je kunt meten hoeveel een mens mentaal aan kan bij het besturen van een kunsthand. Vrijwel iedereen kan bijvoorbeeld schrijven en denken tegelijkertijd. Maar als je een kunsthand moet bewegen, kun je moeilijk ergens anders mee bezig zijn. Ik onderzocht of de techniek eigenlijk niet verder was dan de mens aan kon.”
Vooral de herinneringen aan de pauzes in Delft koestert Oomen. “Dan hadden we felle discussies. We lagen voortdurend sportief met elkaar overhoop. Er was een grote bevlogenheid. Iemand bracht bijvoorbeeld een wiskundig probleem ter sprake en dan werden er direct berekeningen gemaakt op servetjes. Iedereen bakkeleide voortdurend.”
Club van Rome
Na haar afstuderen als wiskundig bioloog ging Oomen aan de slag voor een project dat in ‘wereldmodellen’ – zoals die gepresenteerd werden aan de Club van Rome – biologische elementen probeerde in te brengen. Ze deed daar een pilotstudie naar, mede mogelijk gemaakt door Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen. “Hoe interessant ik het idee ook vond, ik vond de uitvoering niet leuk. Ik moest me te veel bezig houden met allerlei feitelijke biologische data over planten en dieren en dat interesseerde me niet. Ik wilde vooral bezig zijn met wiskundige theorieën en de structuur die achter de natuurverschijnselen ligt.”
Ondertussen stond Oomen ook voor de klas, als lerares wiskunde en biologie op een middelbare school. Dat was voor de biologe bekend terrein. “Ik kom uit een echte onderwijzersfamilie. Mijn vader, en veel ooms en tantes stonden ook voor de klas.” Op haar dertigste besloot Oomen zowel de universitaire baan als het onderwijs op te geven en het roer radicaal om te gooien. Ze schreef zich in als fulltime student theologie. “Dat was een breekpunt in mijn leven”, zegt Oomen. “Ik dacht toen: als ik het nu niet doe, doe ik het nooit meer.”
Oomen joeg iets anders na. “Ik had al heel lang vragen waar ik me mee bezig wilde houden. Een van de belangrijkste vragen was de vraag naar het bestaan van God, waar merken we daar iets van? Als God bestaat maar geen verschil uitmaakt, dan heeft het toch geen zin van God te spreken? Maar hoe kun je dénken dat God wél verschil uitmaakt?”
Gefascineerd maakte Oomen er haar levenswerk van die vraag te beantwoorden. Uiteindelijk vond ze in de theorieën van de wiskundige filosoof Alfred Whitehead (1861-1947) een interessant perspectief. In zijn hoofdwerk ‘Process and Reality’ (1929) werkt Whitehead een systeem uit van ideeën waarin hij godsdienstige noties verbindt met natuurwetenschappelijke begrippen. Basaal ziet hij de wereld niet in termen van dingen, maar in termen van dynamisch processen, van gebeurtenissen, waar God de verlokkende kracht achter is.
In haar promotieonderzoek werkte Oomen deze filosofische theorie verder uit tot een theologisch beeld in haar dissertatie ‘Doet God ertoe?’. “Ik zie de wereld als een veelheid van gebeurtenissen”, zegt Oomen. “Iedere gebeurtenis vormt zich uit het voorafgaande. Dat kan op zich op heel veel manieren. God is te zien als de instantie waardoor een gebeurtenis ‘voelt’ welke van die manieren daar en dan het beste voldoet. Gods functioneren lijkt wel wat op het functioneren van een ‘fitnessfunctie’, zo’n ingebouwd algoritme waardoor een robotje bijvoorbeeld zelflerend kan zijn. In natuurlijke systemen zit zo’n fitnessfunctie als het ware in het systeem ingebakken. Een van de aspecten van God is, denk ik, te verbeelden als zoiets als een fitnessfunctie ten aanzien van een dynamisch systeem. God is dan een soort innerlijke logica van het systeem, een drijfveer. Maar juist de procesvisie die ik in lijn van Whitehead heb uitgewerkt, laat toe te denken dat God ook persoonsachtige aspecten heeft, dat God de wereld en al wat daarin gebeurt in zich opneemt. God kent alles en heeft weet van ons. Natuurlijk kan ik dit niet bewijzen, maar ik vind het een fascinerende zienswijze.”
Clou
Na het voltooien van haar dissertatie in 1998, werd Oomen gevraagd om onderzoekscoördinator te worden van de sectie theologie en exacte wetenschappen van het toen nieuw op te richten Heyendaal Instituut in Nijmegen. Een functie die haar op het lijf geschreven was, met haar alfa- en bèta-achtergrond. “Bij de eerste contacten met mensen van natuurwetenschappen, merkte ik dat ze verwachtten dat ik ze zou wijzen op de tekortkomingen van de natuurkunde of een moreel kompas voor ze zou willen zijn door de ethische grenzen aan te geven. Maar dat doe ik zeker niet. Mijn clou is niet dat de natuurwetenschap tekort schiet, maar juist dat de theologie wat tekort schiet.”
Oomen ziet een belangrijke link tussen de natuurwetenschappen en theologie. “Ze hebben deels hetzelfde onderzoeksterrein: de wereld. Voor de theologie die wil nadenken over de relatie tussen God en de wereld, zou het normaal moeten zijn om wat we dankzij de natuurwetenschappen van die wereld weten daar bij te betrekken. Maar dat heeft de theologie steeds meer laten schieten, ze heeft vaak alleen nog maar gekeken naar de relatie God-mens. Maar het is toch juist interessant om via de natuurwetenschappen uit te vinden hoe de wereld in elkaar steekt, juist als het Gods creatie is?”
“Het helpt dat ik een bèta-achtergrond heb. Het zorgt ervoor dat ik door natuurwetenschappers serieuzer word genomen. Ik kan hun opvattingen over de natuur volgen. Voor berekeningen en cijfers ben ik niet bang. En de procesmatige insteek is altijd de mijne gebleven. Daarbij heb ik veel baat gehad bij mijn opleiding in Delft. Niet voor niets staan nog altijd de boeken van mijn Delftse hoogleraren over regeltechniek prominent in mijn boekenkast.”
Sinds 2002 is Oomen hoogleraar wijsbegeerte aan de TU Eindhoven. Ook daar voelt ze zich thuis tussen de ingenieurs. “Twee liefdes, alfa en bèta, komen hier samen. Ik dacht niet dat het zou kunnen.”
Naam: Palmyre Oomen
Leeftijd: 58 Jaar
Woonplaats: Nijmegen
Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd
Studie: Wiskundige biologie (Universiteit Leiden, gecombineerd met meet- en regeltechniek in Delft)
Afgestudeerd: 1975
Loopbaan: Oomen ging na haar studie aan de slag als onderzoeker aan de Universiteit Leiden. Daarnaast werkte ze als docent wiskunde en biologie. Daarna studeerde ze filosofie en theologie, waarop ze later ook promoveerde. Momenteel is ze hoofd van de sectie theologie en exacte wetenschappen (Radboud Universiteit Nijmegen) en hoogleraar wijsbegeerte (TU Eindhoven).
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.