Steeds meer wetenschappers doen een gooi naar de Europese starting grants voor jonge onderzoekers. Daardoor maken de indieners minder kans. Maar Nederland scoort nog altijd opvallend goed.
Minder dan één op de acht indieners (twaalf procent) kreeg deze zomer een starting grant, die kan oplopen tot twee miljoen euro. Met dit geld mogen de uitverkoren jonge wetenschappers de komende vijf jaar hun onderzoek bekostigen, bij een binnen- of buitenlandse Europese instelling.
De Europese Onderzoeksraad ERC had in 2011 bijna vijftien procent meer budget voor deze beurzen dan vorig jaar: ruim 670 miljoen euro. Maar het aantal indieners voor deze ronde steeg spectaculair van 2873 vorig jaar naar 4080: een toename van 42 procent.
Nederlandse instellingen doen het ook in deze ronde goed en slepen bijna tien procent van de starting grants binnen: 47 van de 480 toegekende beurzen. Daarmee staat het kleine Nederland vierde, achter Groot-Brittannië (113 beurzen), Duitsland (65) en Frankrijk (60). Na Nederland volgt Italië met 28 beurzen.
Een relativering is op zijn plaats: het land dat de beurs krijgt, heeft dat niet altijd aan zijn eigen burgers te danken. Duitse wetenschappers slepen de meeste beurzen binnen (83). Opvallend is ook hoe goed de Italianen scoren. Zij krijgen 49 beurzen, terwijl Nederlanders er ‘maar’ 41 hebben bemachtigd. Italiaanse wetenschappers gaan naar verhouding dus vaak weg uit hun land om elders in Europa te werken.
Gemiddeld zijn de gekozen wetenschappers 37 jaar oud. Slechts 21 procent is vrouw. De beurzen worden toegekend nadat commissies van wetenschappers de voorstellen hebben beoordeeld.
Van alle eerstejaars die vorig collegejaar aan hun studie bij de TU begonnen, mag tweederde verder gaan met het tweede jaar. Deze studenten hebben de vereiste dertig van de zestig studiepunten voor het bindend studieadvies (bsa) gehaald.
Eén op de vier eerstejaars heeft afgelopen jaar niet voldoende studiepunten gehaald en moest daarom noodgedwongen stoppen. De TU is ‘niet ontevreden’ met dit percentage. “Meer dan dertig procent had ik lastig gevonden”, zegt Irma Croese van de dienst onderwijs en studentenzaken.
De studentenraad (sr) daarentegen noemt het percentage ‘erg hoog’, vooral in vergelijking met de TU Eindhoven, waar negentien procent een negatief advies kreeg. De sr wacht op een onderzoek naar de Delftse cijfers.
Een groep van gemiddeld negen procent heeft ook geen dertig studiepunten gehaald, maar mocht zich wel opnieuw inschrijven voor de opleiding. Het betreft studenten die hun studie al vóór 1 februari hadden gestaakt (gemiddeld zes procent) en studenten die wegens persoonlijke omstandigheden uitstel van hun bsa hadden gekregen (gemiddeld drie procent). Studenten met uitstel mogen verder gaan met hun opleiding, maar moeten dit jaar dan wel weer dertig van de zestig studiepunten halen uit de propedeuse.
De opleiding waarbij de meeste eerstejaars (79 procent) door mogen naar hun tweede jaar is industrieel ontwerpen (IO). Bouwkunde volgt met 75 procent. Ellen Bos, hoofd onderwijs en studentenzaken bij IO, denkt dat dit onder meer aan de structuur van het onderwijsprogramma ligt. Het telt acht vakken van 7,5 studiepunten. “Studenten moeten hun vakken echt binnen een jaar afmaken, omdat onderdelen anders kunnen vervallen. Dat is een stimulans. Alleen hele vakken tellen.”
Verder heeft IO een studiebegeleidingsysteem waarbij docenten en studieadviseurs samenwerken. “En we hebben behoorlijk geïnvesteerd in studeerbaarheid”, zegt Bos. Technische wiskunde scoort het laagst: daar mocht slechts 47 procent verder. Bij elektrotechniek was dat slechts 52,5 procent.
Onderwijsdirecteur Herman Russchenberg van de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde & Informatica (EWI) weet nog niet waar dit aan ligt. Bij de pre-adviezen kreeg 45 procent van de eerstejaars bij EWI al een negatief bsa. Wellicht vanwege de onderwijsvorm, dacht Russchenberg toen. EWI heeft veel kleine vakken die weinig studiepunten opleveren.
Toch verklaart dit niet waarom technische wiskunde lager scoort dan andere opleidingen met kleine vakken. “Dat zoeken we uit. Misschien moeten we selectiever werven of het onderwijs op een andere manier aanbieden.”
De faculteit wil de studiecultuur aanpakken. “Studenten moeten het normaal vinden om nominaal te studeren”, zegt Russchenberg. EWI wil dat via persoonlijker onderwijs, uitgebreidere intakegesprekken en bijvoorbeeld studiecontracten. “Haal je je propedeuse in één jaar, dan willen we dat je je bachelor in drie jaar haalt. Heb je maar dertig studiepunten, dan willen we dat je je bachelor in vier jaar haalt.”
Russchenberg wijst er wel op dat het studierendement van studenten bij EWI vergelijkbaar of zelfs hoger is dan bij andere opleidingen. Ofwel: deze studenten zijn vaak op tijd of sneller klaar dan anderen.
Luchtvaart- en ruimtevaarttechniek is de opleiding met de meeste studenten die minder dan dertig studiepunten hebben (36,7 procent), maar deze opleiding had vorig jaar nog geen bsa omdat zij ook een nieuwe propedeuse heeft ingevoerd. Dit jaar geldt het bsa wel. Croese verwacht daarom dat dit cijfer straks anders zal zijn.
Comments are closed.