Prof. Rob Mudde en Delft ID-directeur Pieter Swinkels hebben een bezoek aan het vwo gebracht. Ze wilden een indruk krijgen van het niveau van het huidige middelbare onderwijs.
Hun voorlopige conclusie: het grote verschil zit niet in de leerstof, maar in de leerhouding.
Beiden hebben kinderen in het middelbaar onderwijs. Dat was een extra stimulans voor Rob Mudde en Pieter Swinkels, werkzaam bij de faculteit Technische Natuurwetenschappen, om het vwo te willen bezoeken. Maar het was niet de belangrijkste reden. Swinkels: “Ik was ook nieuwsgierig naar de situatie in het middelbaar onderwijs. Over het studiehuis wordt veel gepraat. Ik wilde graag voor mezelf vaststellen wat de introductie van het studiehuis nu werkelijk heeft betekend.”
Mudde’s nieuwsgierigheid was gewekt toen hij een scholier hielp met een som. “Duidelijk was dat de uitkomst 32/32 was. Het viel me op dat de leerling meteen naar de rekenmachine greep. Ik ging me toen afvragen wat ze op de middelbare school vandaag de dag leren. Daarom heb ik de kans gegrepen om een school te bezoeken.”
Mudde en Swinkels hebben bij het Haagse Haganum twee lessen bijgewoond. Swinkels schoof aan bij een wiskundeles en een scheikundeles van 6 vwo. “Wiskunde was een zelfwerkzaamheidles met een opkomstplicht. Wat ik zag was dat de bezigheden van de leerlingen erg verschilden. Een deel was bezig met het maken van opgaven, een deel werkte aan een ander vak dan wiskunde en de rest zat met elkaar te praten. Die gesprekken gingen over alles; behalve over wiskunde. Scheikunde was een klassikale les die voorbereidde op een toets. Daar was het rustiger, maar hier had niet iedereen evenveel aandacht voor de les.”
Swinkels wil voorzichtig zijn met zijn oordeel. “De nabespreking met de school moet nog plaatsvinden. Bovendien kun je op twee lessen niet echt een mening baseren. De leerlingen die aan het praten waren, hadden misschien hun wiskundesommen al af. Alleen bekroop mij toch de twijfel of leerlingen op die leeftijd, al genoeg verantwoordelijkheidsgevoel hebben om alles goed te plannen.” Ook vond Swinkels het gebrek aan interesse opvallend. “Het lijkt me heel moeilijk voor een leraar om daarmee om te gaan. Zelf denk ik dat die desinteresse zou kunnen verminderen door leerlingen klassikaal een project te laten doen. Samen zijn ze dan verantwoordelijk voor het cijfer en dan trekken ze elkaar mee.”
Lof
Positief beoordeelt Swinkels de aangeboden lesstof. “Ik heb de boeken bekeken en aan het niveau mankeert niets. Alleen vraag ik mij wel af wat er uiteindelijk blijft hangen.”
Mudde had een overeenkomstige ervaring. Hij is eveneens vol lof over het lesmateriaal, maar betwijfelt wat de leerlingen zich uiteindelijk eigen maken. “Ik heb een natuurkundeles van de vijfde en tweede klas vwo bijgewoond. De les in klas vijf verliep redelijk. Het was vlak voor een toets en iedereen discussieerde mee over de te verwachten vragen. Maar van de tweede klas schrok ik. De zelfwerkzaamheidles was een chaos. In die herrie zou ik niet kunnen werken. Persoonlijk vind ik dat je niet van kinderen van 14 jaar deze mate van zelfwerkzaamheid kunt verlangen.”
Zowel Mudde als Swinkels hebben nu een iets beter beeld van de achtergrond van de eerstejaars. Swinkels: “Duidelijk is dat ze minder parate kennis hebben. Wellicht dat je die direct moet bijspijkeren.” Mudde begrijpt beter de houding waarmee de studenten binnenkomen. “Mij was al opgevallen dat hun discipline minder is, maar dat ze betere onderhandelaars zijn. Ze smokkelen graag met de regels. Als ze een werkstuk te laat inleveren hebben ze wel tien smoezen. Die houding zag ik ook op de middelbare school.”
Mudde ziet een verband tussen deze houding en de huidige onderwaardering van ingenieurs. “Jongeren hebben meer respect voor onderhandelaars dan voor mensen die iets kunnen maken. Daarom kiezen ze liever voor rechten of economie.” Mudde vindt dat docenten zich bewust dienen te zijn van de ‘onderhandelhouding’. “Wij moeten hen erop aanspreken en duidelijk maken dat een studie niet iets vrijblijvends is. Je krijgt een goede opleiding, maar daar moet je ook wat voor doen. Aan de andere kant kunnen studenten van ons verlangen dat wij hen kwalitatief goed onderwijs aanbieden. Als dat niet het geval is, dan mogen ze mij daarop aanspreken.”
Prof. Rob Mudde en Delft ID-directeur Pieter Swinkels hebben een bezoek aan het vwo gebracht. Ze wilden een indruk krijgen van het niveau van het huidige middelbare onderwijs. Hun voorlopige conclusie: het grote verschil zit niet in de leerstof, maar in de leerhouding.
Beiden hebben kinderen in het middelbaar onderwijs. Dat was een extra stimulans voor Rob Mudde en Pieter Swinkels, werkzaam bij de faculteit Technische Natuurwetenschappen, om het vwo te willen bezoeken. Maar het was niet de belangrijkste reden. Swinkels: “Ik was ook nieuwsgierig naar de situatie in het middelbaar onderwijs. Over het studiehuis wordt veel gepraat. Ik wilde graag voor mezelf vaststellen wat de introductie van het studiehuis nu werkelijk heeft betekend.”
Mudde’s nieuwsgierigheid was gewekt toen hij een scholier hielp met een som. “Duidelijk was dat de uitkomst 32/32 was. Het viel me op dat de leerling meteen naar de rekenmachine greep. Ik ging me toen afvragen wat ze op de middelbare school vandaag de dag leren. Daarom heb ik de kans gegrepen om een school te bezoeken.”
Mudde en Swinkels hebben bij het Haagse Haganum twee lessen bijgewoond. Swinkels schoof aan bij een wiskundeles en een scheikundeles van 6 vwo. “Wiskunde was een zelfwerkzaamheidles met een opkomstplicht. Wat ik zag was dat de bezigheden van de leerlingen erg verschilden. Een deel was bezig met het maken van opgaven, een deel werkte aan een ander vak dan wiskunde en de rest zat met elkaar te praten. Die gesprekken gingen over alles; behalve over wiskunde. Scheikunde was een klassikale les die voorbereidde op een toets. Daar was het rustiger, maar hier had niet iedereen evenveel aandacht voor de les.”
Swinkels wil voorzichtig zijn met zijn oordeel. “De nabespreking met de school moet nog plaatsvinden. Bovendien kun je op twee lessen niet echt een mening baseren. De leerlingen die aan het praten waren, hadden misschien hun wiskundesommen al af. Alleen bekroop mij toch de twijfel of leerlingen op die leeftijd, al genoeg verantwoordelijkheidsgevoel hebben om alles goed te plannen.” Ook vond Swinkels het gebrek aan interesse opvallend. “Het lijkt me heel moeilijk voor een leraar om daarmee om te gaan. Zelf denk ik dat die desinteresse zou kunnen verminderen door leerlingen klassikaal een project te laten doen. Samen zijn ze dan verantwoordelijk voor het cijfer en dan trekken ze elkaar mee.”
Lof
Positief beoordeelt Swinkels de aangeboden lesstof. “Ik heb de boeken bekeken en aan het niveau mankeert niets. Alleen vraag ik mij wel af wat er uiteindelijk blijft hangen.”
Mudde had een overeenkomstige ervaring. Hij is eveneens vol lof over het lesmateriaal, maar betwijfelt wat de leerlingen zich uiteindelijk eigen maken. “Ik heb een natuurkundeles van de vijfde en tweede klas vwo bijgewoond. De les in klas vijf verliep redelijk. Het was vlak voor een toets en iedereen discussieerde mee over de te verwachten vragen. Maar van de tweede klas schrok ik. De zelfwerkzaamheidles was een chaos. In die herrie zou ik niet kunnen werken. Persoonlijk vind ik dat je niet van kinderen van 14 jaar deze mate van zelfwerkzaamheid kunt verlangen.”
Zowel Mudde als Swinkels hebben nu een iets beter beeld van de achtergrond van de eerstejaars. Swinkels: “Duidelijk is dat ze minder parate kennis hebben. Wellicht dat je die direct moet bijspijkeren.” Mudde begrijpt beter de houding waarmee de studenten binnenkomen. “Mij was al opgevallen dat hun discipline minder is, maar dat ze betere onderhandelaars zijn. Ze smokkelen graag met de regels. Als ze een werkstuk te laat inleveren hebben ze wel tien smoezen. Die houding zag ik ook op de middelbare school.”
Mudde ziet een verband tussen deze houding en de huidige onderwaardering van ingenieurs. “Jongeren hebben meer respect voor onderhandelaars dan voor mensen die iets kunnen maken. Daarom kiezen ze liever voor rechten of economie.” Mudde vindt dat docenten zich bewust dienen te zijn van de ‘onderhandelhouding’. “Wij moeten hen erop aanspreken en duidelijk maken dat een studie niet iets vrijblijvends is. Je krijgt een goede opleiding, maar daar moet je ook wat voor doen. Aan de andere kant kunnen studenten van ons verlangen dat wij hen kwalitatief goed onderwijs aanbieden. Als dat niet het geval is, dan mogen ze mij daarop aanspreken.”

Comments are closed.