Campus

‘Universiteiten staan van nature met rug naar elkaar toe’

In de wandelgangen wordt de tienjarige VSNU nog wel eens de VNSU genoemd: de Vereniging van Niet-Samenwerkende Universiteiten. Want daadkrachtig een gezamenlijk standpunt innemen is er zelden bij.

Een onvermijdelijke tekortkoming, vinden de universiteiten zelf. Ze hebben nu eenmaal verschillende belangen. Al zou meer eensgezindheid soms geen kwaad kunnen.

Voormalig staatssecretaris Cohen, nu weer rector magnificus van de Rijksuniversiteit Limburg: ,,Als de afgelopen periode iets heeft aangetoond, dan is het dat de universiteiten wel degelijk een vuist kunnen maken als zij zich eensgezind opstellen. Door met elkaar, samen met hogescholen en studenten, consequent te blijven roepen dat die bezuiniging van vijfhonderd miljoen gulden gewoon niet kòn, zijn ze er uiteindelijk toch in geslaagd dat de Tweede Kamer anders over die bezuiniging is gaan denken. Maar het gedoe met de intentieverklaring deed dat weer teniet. Toen was het gedaan met de eenheid, en daardoor ook met het succes.”

Het gebrek aan onderlinge overeenstemming loopt als een rode draad door het tienjarig bestaan van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten. Niet zelden komt de koepelorganisatie over als een club die weinig meer kan dan dwars liggen. Steeds als minister Ritzen een hartstochtelijk pleidooi houdt voor beter onderwijs, reageert de VSNU zwaar beledigd. ,,Maar de universiteiten zijn daar voortdùrend mee bezig!” Talloze hoogleraren geven intussen toe dat onderwijs slechts door een enkeling werkelijk belangrijk wordt gevonden.

Als het aankomt op het formuleren van een eigen visie, blijft de VSNU vaak steken in vage, omslachtige formuleringen. Op zulke momenten lijkt het er verdacht veel op dat de universiteiten niet weten wat zij dan wèl willen.

De universiteiten mogen dan samen de VSNU vormen, zij identificeren zich niet graag met het in Utrecht zetelende bureau onder leiding van directeur F. van Eijkern. Eerder beschouwen ze de VSNU als een noodzakelijk kwaad. Liefst zouden ze hun zaakjes in hun eentje met de minister van onderwijs willen regelen, eigenwijs als elk van de veertien universiteitsbesturen (inclusief de Open Universiteit) nu eenmaal per definitie is. De angst dat hun eigen belang lijdt onder dat van de groep, is levensgroot. Echter, om zaken te doen met de minister moeten ze nu eenmaal vaak samen optreden.
Clubjes

Een illustratie van de onderlinge achterdocht is de slepende discussie over de besluitvorming binnen de VSNU. Lange tijd waren tal van veiligheidskleppen ingebouwd. De eis van unanimiteit bijvoorbeeld. Het heeft drie jaar geduurd voordat men het eens werd dat, in een beperkt aantal gevallen, ook eenmeerderheid een besluit kan nemen. Bij de voorganger van de VSNU, de Academische Raad, was het overigens nog een graadje erger. Daar moesten de universitaire bestuurders zich bijvoorbeeld strikt houden aan het standpunt dat hun universiteitsraad hun had opgelegd. Voor eigen initiatief was geen millimeter ruimte.

De ambivalente houding tegenover de VSNU is onvermijdelijk, denkt drs. H.J. Brinkman, collegevoorzitter van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Als het belang van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op het spel staat, is het handig om met elkaar af te spreken hoe dat optimaal kan worden behartigd. De VSNU is daarvoor een bruikbaar platform. Gaat het echter om verdelingsvragen, dan valt het front binnen de kortste keren uit elkaar. Vers in het geheugen ligt nog het gekibbel over de verlenging van de technische studies. Toen duidelijk werd dat staatssecretaris Cohen de meeste TU-studies er een vijfde jaar bij wilde geven, stonden de algemene universiteiten op hun achterste benen: dan moesten ook hun bèta-opleidingen meer tijd krijgen.

,,De universiteiten hebben lange tijd in de situatie verkeerd dat de minister van onderwijs de bovenmeester was, en zij de zetbaasjes”, verklaart Brinkman. ,,Dat dwong de VSNU in de rol van een organisatie die optrad namens alle universiteiten. Maar dat is natuurlijk niet de werkelijkheid. Zo is het in het bedrijfsleven ook niet geregeld. Binnen de VSNU bestaan diverse subculturen, clubjes van universiteiten met een gezamenlijk belang dat afwijkt van het totaalbelang. De technische universiteiten bijvoorbeeld, of de klassieke.”
Front

Dat VSNU-voorzitter W. van Lieshout bij zijn aantreden in 1991 uitriep dat het beeld van een ‘kruiwagen vol kikkers’ nu eens moest plaatsmaken voor ‘roeiers in één boot’, ontlokt Brinkman dan ook een veelbetekenend lachje. In feite zijn de universiteiten het er over eens dat ze het vaak niet met elkaar eens zijn.

,,Neem Amsterdam. Op de Vrije Universiteit heerst een totaal andere cultuur dan op de Universiteit van Amsterdam. Gevers (de voorzitter van het college van bestuur van de UvA) is een heel ander type bestuurder dan ik. Zoiets uit zich ook binnen de VSNU. Dat kan niet anders.” Gevers beaamt dat. Zelfs binnen de subculturen lopen de meningen volgens hem echter vaak nog uiteen. Najaar 1992 vormden de vier klassieke universiteiten (in Leiden, Utrecht, Amsterdam en Groningen) met de KU Nijmegen een front tegen vier ‘kleintjes’ (in Tilburg, Rotterdam, Twente en Maastricht), toen minister Ritzen de kleine broertjes dertig miljoen gulden extra wilde geven. Ook in de strijd om nieuwe opleidingen en studenten staan de dertien instellingen elkaar echter naar het leven. Utrecht en Groningen liggen bijvoorbeeld in de clinch over de vestiging van de derde faculteit tandheelkunde.

Logisch, vinden Gevers en Brinkman. Dat dergelijk geruzie vreemd is of verkeerd, is een stempel dat buitenstaanders er op drukken. Zij willen de VSNU een rol toedichten die de vereniging ,,nu eenmaal niet kàn vervullen.” Gevers: ,,Alleen als voor allen duidelijk is dat de universiteiten een gezamenlijk belang hebben, kan de VSNU optreden als éénfront.”

Maar dan nog blijft het lastig. Voorzitter Van Lieshout onderhandelde in december met minister Ritzen over een geheel herzien pakket bezuinigingen op het hoger onderwijs. Tijdens de onderhandelingen over de intentieverklaring informeerde hij de universiteiten, waarvan een groot aantal direct bezwaar maakte tegen de verhoging van het collegegeld. Onder druk gezet door Ritzen ging Van Lieshout echter toch akkoord en zette zijn handtekening.

,,Van Lieshout = VSNU = de universiteiten, interpreteerden de media. Toen de universiteiten drie dagen later, onder druk van de studenten, nee zeiden, was het land natuurlijk te klein”, blikt VU-voorzitter Brinkman terug. ,,Terwijl de werkelijkheid was dat Van Lieshout de intentieverklaring op persoonlijke titel had ondertekend met de toezegging dat hij het stuk met een positief advies zou voorleggen aan de universiteiten. En die zeiden op maandag hetzelfde als ze intern al eerder hadden gedaan, namelijk dat ze geen voorstander van zo’n verhoging van het collegegeld waren.”

Dat mag juist zijn, tegelijkertijd werd door het gerommel met de intentieverklaring duidelijk dat een handvol universiteiten de verhoging van het collegegeld wel steunde. Een niet onprettige bijkomstigheid voor minister Ritzen, zoals zijn voormalig staatssecretaris Cohen duidelijk maakt. ,,Als de universiteiten niet op één lijn zitten, zoals destijds bij de verlenging van de technische studies, is het voor de bewindsman aan de andere kant van de tafel makkelijker om door te gaan op de ingeslagen weg. Dat gold ook voor mij als staatssecretaris.”

Vóór alles moeten de universiteiten voorkomen dat ze tegen elkaar uit worden gespeeld, meent Cohen. ,,Je kunt beter wat water bij de wijn doen en de gelederen gesloten houden. Of de universiteiten het nu leuk vinden of niet, de politiek blijft de komende jaren beslissen over het grootste deel van hun budget.”
Cao’s

VU-voorzitter Brinkman is niet optimistisch. ,,Universiteiten staan van nature met de rug naar elkaar toe. Het zijn cultureel-anarchistische instellingen. En tegenover de politiek staan ze zeer cynisch. Het universitaire milieu is ongeschikt voor een effectieve lobby. Ik weet van mezelf dat ik ook heel arrogant over kamerleden praat. Dat is nu eenmaal onze houding. Maar daar maken de politici het ook naar. Ze weten echt niet waar ze het over hebben.”

En zo lijkt de waarde van de VSNU toch weer zeer beperkt. Lìjkt, benadrukt Brinkman. Er zijn volgens hem genoeg voorbeelden van succesnummers. Alleen vielen die veel minder op. Evenals andere bestuurders denkt hij daarbij allereerst aan de kwaliteitszorg van onderwijs. Sinds 1990 wordt al het universitair onderwijs beoordeeld door externe commissies. Het bureau van de VSNU coördineert die visitaties, en ze spelen een belangrijke rol in de maatschappelijke verantwoording die gekoppeld is aan het geld dat de overheid in het hoger onderwijs steekt. Uiteraard wil de burger weten of de universiteiten wel netjes omgaan met het belastinggeld.

Vooral voor zulke vormen van service is de VSNU dienstig,vinden Gevers en Brinkman, en soms zelfs onmisbaar. Brinkman noemt de arbeidsvoorwaarden. De universiteiten krijgen daar steeds meer zeggenschap over. In plaats van de minister, komen zij zelf met de vakbonden om de tafel te zitten om een cao af te sluiten. Voor de rijksuniversiteiten is dat een novum. De VSNU heeft daarom een speciale medewerker aangetrokken, die namens die universiteiten mag gaan onderhandelen over een soort kader-cao, die per universiteit verder kan worden ingevuld. Dat is beter dan dat elke universiteit zelf het wiel weer uitvindt, vindt Brinkman. (HOP/P.E.)

Peter Evelein

In de wandelgangen wordt de tienjarige VSNU nog wel eens de VNSU genoemd: de Vereniging van Niet-Samenwerkende Universiteiten. Want daadkrachtig een gezamenlijk standpunt innemen is er zelden bij. Een onvermijdelijke tekortkoming, vinden de universiteiten zelf. Ze hebben nu eenmaal verschillende belangen. Al zou meer eensgezindheid soms geen kwaad kunnen.

Voormalig staatssecretaris Cohen, nu weer rector magnificus van de Rijksuniversiteit Limburg: ,,Als de afgelopen periode iets heeft aangetoond, dan is het dat de universiteiten wel degelijk een vuist kunnen maken als zij zich eensgezind opstellen. Door met elkaar, samen met hogescholen en studenten, consequent te blijven roepen dat die bezuiniging van vijfhonderd miljoen gulden gewoon niet kòn, zijn ze er uiteindelijk toch in geslaagd dat de Tweede Kamer anders over die bezuiniging is gaan denken. Maar het gedoe met de intentieverklaring deed dat weer teniet. Toen was het gedaan met de eenheid, en daardoor ook met het succes.”

Het gebrek aan onderlinge overeenstemming loopt als een rode draad door het tienjarig bestaan van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten. Niet zelden komt de koepelorganisatie over als een club die weinig meer kan dan dwars liggen. Steeds als minister Ritzen een hartstochtelijk pleidooi houdt voor beter onderwijs, reageert de VSNU zwaar beledigd. ,,Maar de universiteiten zijn daar voortdùrend mee bezig!” Talloze hoogleraren geven intussen toe dat onderwijs slechts door een enkeling werkelijk belangrijk wordt gevonden.

Als het aankomt op het formuleren van een eigen visie, blijft de VSNU vaak steken in vage, omslachtige formuleringen. Op zulke momenten lijkt het er verdacht veel op dat de universiteiten niet weten wat zij dan wèl willen.

De universiteiten mogen dan samen de VSNU vormen, zij identificeren zich niet graag met het in Utrecht zetelende bureau onder leiding van directeur F. van Eijkern. Eerder beschouwen ze de VSNU als een noodzakelijk kwaad. Liefst zouden ze hun zaakjes in hun eentje met de minister van onderwijs willen regelen, eigenwijs als elk van de veertien universiteitsbesturen (inclusief de Open Universiteit) nu eenmaal per definitie is. De angst dat hun eigen belang lijdt onder dat van de groep, is levensgroot. Echter, om zaken te doen met de minister moeten ze nu eenmaal vaak samen optreden.
Clubjes

Een illustratie van de onderlinge achterdocht is de slepende discussie over de besluitvorming binnen de VSNU. Lange tijd waren tal van veiligheidskleppen ingebouwd. De eis van unanimiteit bijvoorbeeld. Het heeft drie jaar geduurd voordat men het eens werd dat, in een beperkt aantal gevallen, ook eenmeerderheid een besluit kan nemen. Bij de voorganger van de VSNU, de Academische Raad, was het overigens nog een graadje erger. Daar moesten de universitaire bestuurders zich bijvoorbeeld strikt houden aan het standpunt dat hun universiteitsraad hun had opgelegd. Voor eigen initiatief was geen millimeter ruimte.

De ambivalente houding tegenover de VSNU is onvermijdelijk, denkt drs. H.J. Brinkman, collegevoorzitter van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Als het belang van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op het spel staat, is het handig om met elkaar af te spreken hoe dat optimaal kan worden behartigd. De VSNU is daarvoor een bruikbaar platform. Gaat het echter om verdelingsvragen, dan valt het front binnen de kortste keren uit elkaar. Vers in het geheugen ligt nog het gekibbel over de verlenging van de technische studies. Toen duidelijk werd dat staatssecretaris Cohen de meeste TU-studies er een vijfde jaar bij wilde geven, stonden de algemene universiteiten op hun achterste benen: dan moesten ook hun bèta-opleidingen meer tijd krijgen.

,,De universiteiten hebben lange tijd in de situatie verkeerd dat de minister van onderwijs de bovenmeester was, en zij de zetbaasjes”, verklaart Brinkman. ,,Dat dwong de VSNU in de rol van een organisatie die optrad namens alle universiteiten. Maar dat is natuurlijk niet de werkelijkheid. Zo is het in het bedrijfsleven ook niet geregeld. Binnen de VSNU bestaan diverse subculturen, clubjes van universiteiten met een gezamenlijk belang dat afwijkt van het totaalbelang. De technische universiteiten bijvoorbeeld, of de klassieke.”
Front

Dat VSNU-voorzitter W. van Lieshout bij zijn aantreden in 1991 uitriep dat het beeld van een ‘kruiwagen vol kikkers’ nu eens moest plaatsmaken voor ‘roeiers in één boot’, ontlokt Brinkman dan ook een veelbetekenend lachje. In feite zijn de universiteiten het er over eens dat ze het vaak niet met elkaar eens zijn.

,,Neem Amsterdam. Op de Vrije Universiteit heerst een totaal andere cultuur dan op de Universiteit van Amsterdam. Gevers (de voorzitter van het college van bestuur van de UvA) is een heel ander type bestuurder dan ik. Zoiets uit zich ook binnen de VSNU. Dat kan niet anders.” Gevers beaamt dat. Zelfs binnen de subculturen lopen de meningen volgens hem echter vaak nog uiteen. Najaar 1992 vormden de vier klassieke universiteiten (in Leiden, Utrecht, Amsterdam en Groningen) met de KU Nijmegen een front tegen vier ‘kleintjes’ (in Tilburg, Rotterdam, Twente en Maastricht), toen minister Ritzen de kleine broertjes dertig miljoen gulden extra wilde geven. Ook in de strijd om nieuwe opleidingen en studenten staan de dertien instellingen elkaar echter naar het leven. Utrecht en Groningen liggen bijvoorbeeld in de clinch over de vestiging van de derde faculteit tandheelkunde.

Logisch, vinden Gevers en Brinkman. Dat dergelijk geruzie vreemd is of verkeerd, is een stempel dat buitenstaanders er op drukken. Zij willen de VSNU een rol toedichten die de vereniging ,,nu eenmaal niet kàn vervullen.” Gevers: ,,Alleen als voor allen duidelijk is dat de universiteiten een gezamenlijk belang hebben, kan de VSNU optreden als éénfront.”

Maar dan nog blijft het lastig. Voorzitter Van Lieshout onderhandelde in december met minister Ritzen over een geheel herzien pakket bezuinigingen op het hoger onderwijs. Tijdens de onderhandelingen over de intentieverklaring informeerde hij de universiteiten, waarvan een groot aantal direct bezwaar maakte tegen de verhoging van het collegegeld. Onder druk gezet door Ritzen ging Van Lieshout echter toch akkoord en zette zijn handtekening.

,,Van Lieshout = VSNU = de universiteiten, interpreteerden de media. Toen de universiteiten drie dagen later, onder druk van de studenten, nee zeiden, was het land natuurlijk te klein”, blikt VU-voorzitter Brinkman terug. ,,Terwijl de werkelijkheid was dat Van Lieshout de intentieverklaring op persoonlijke titel had ondertekend met de toezegging dat hij het stuk met een positief advies zou voorleggen aan de universiteiten. En die zeiden op maandag hetzelfde als ze intern al eerder hadden gedaan, namelijk dat ze geen voorstander van zo’n verhoging van het collegegeld waren.”

Dat mag juist zijn, tegelijkertijd werd door het gerommel met de intentieverklaring duidelijk dat een handvol universiteiten de verhoging van het collegegeld wel steunde. Een niet onprettige bijkomstigheid voor minister Ritzen, zoals zijn voormalig staatssecretaris Cohen duidelijk maakt. ,,Als de universiteiten niet op één lijn zitten, zoals destijds bij de verlenging van de technische studies, is het voor de bewindsman aan de andere kant van de tafel makkelijker om door te gaan op de ingeslagen weg. Dat gold ook voor mij als staatssecretaris.”

Vóór alles moeten de universiteiten voorkomen dat ze tegen elkaar uit worden gespeeld, meent Cohen. ,,Je kunt beter wat water bij de wijn doen en de gelederen gesloten houden. Of de universiteiten het nu leuk vinden of niet, de politiek blijft de komende jaren beslissen over het grootste deel van hun budget.”
Cao’s

VU-voorzitter Brinkman is niet optimistisch. ,,Universiteiten staan van nature met de rug naar elkaar toe. Het zijn cultureel-anarchistische instellingen. En tegenover de politiek staan ze zeer cynisch. Het universitaire milieu is ongeschikt voor een effectieve lobby. Ik weet van mezelf dat ik ook heel arrogant over kamerleden praat. Dat is nu eenmaal onze houding. Maar daar maken de politici het ook naar. Ze weten echt niet waar ze het over hebben.”

En zo lijkt de waarde van de VSNU toch weer zeer beperkt. Lìjkt, benadrukt Brinkman. Er zijn volgens hem genoeg voorbeelden van succesnummers. Alleen vielen die veel minder op. Evenals andere bestuurders denkt hij daarbij allereerst aan de kwaliteitszorg van onderwijs. Sinds 1990 wordt al het universitair onderwijs beoordeeld door externe commissies. Het bureau van de VSNU coördineert die visitaties, en ze spelen een belangrijke rol in de maatschappelijke verantwoording die gekoppeld is aan het geld dat de overheid in het hoger onderwijs steekt. Uiteraard wil de burger weten of de universiteiten wel netjes omgaan met het belastinggeld.

Vooral voor zulke vormen van service is de VSNU dienstig,vinden Gevers en Brinkman, en soms zelfs onmisbaar. Brinkman noemt de arbeidsvoorwaarden. De universiteiten krijgen daar steeds meer zeggenschap over. In plaats van de minister, komen zij zelf met de vakbonden om de tafel te zitten om een cao af te sluiten. Voor de rijksuniversiteiten is dat een novum. De VSNU heeft daarom een speciale medewerker aangetrokken, die namens die universiteiten mag gaan onderhandelen over een soort kader-cao, die per universiteit verder kan worden ingevuld. Dat is beter dan dat elke universiteit zelf het wiel weer uitvindt, vindt Brinkman. (HOP/P.E.)

Peter Evelein

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.