De faculteit Scheikundige Technologie en Materiaalkunde kijkt aan tegen een verlies van ruim acht ton. Oorzaak is de onduidelijkheid over steun van het ministerie van VROM voor het onderzoek naar zuivering van diesel-uitlaatgassen.
br />
Het zogenaamde SCR-project lijkt daarmee een financieel debacle te worden voor de faculteit. Het college van bestuur lenigt de eerste nood met 350 duizend gulden uit de stroppenpot van de TU. Scheikundige Technologie en Materiaalkunde (STM) had het college een half miljoen gevraagd om het gat op de begroting te dichten. Het college vindt echter dat de afhandeling door de faculteit ‘geen schoonheidsprijs verdient’ en beperkt de bijdrage tot 350 duizend gulden. Voor de resterende vijf ton moet STM in eigen buidel tasten.
Het onderzoekproject naar diesel-uitlaatgassen startte in 1990 in opdracht van het milieuministerie. Van de totale kosten (zeseneenhalf miljoen gulden) zou VROM vier miljoen voor eigen rekening nemen. De rest zou STM bijdragen. Halverwege de vierjarige looptijd, in september 1992, zou er een voortgangsbeslissing genomen worden. Dat moment ging echter aan beide partijen ongemerkt voorbij.
Vanaf eind 1992 werden de declaraties die STM bij VROM indiende niet meer betaald. Op aandringen van het college van bestuur maakte het ministerie pas in augustus 1994 bekend dat het in een projectvergadering van een jaar eerder een no-go-standpunt had ingenomen en dat het project dus verder niet op steun hoefde te rekenen. Het tekort bij de faculteit was toen al flink opgelopen.
Succes
Ondanks stopzetting van de declaratievergoedingen ging STM door met het onderzoek. Er werd nog een post-doc aangetrokken en meer dan drieëneenhalve ton uitgegeven aan materiële middelen. De coördinator externe contacten van het project, ir. D.A. Hoogwater, vindt dat niet onbegrijpelijk. ,,De financiële afwikkeling vindt plaats op het Bureau, en vertragingen in betaling zijn niet ongebruikelijk. Bovendien kregen wij van VROM geen signaal dat de betalingen waren stopgezet.”
Het gaszuiveringsproject was inhoudelijk een succes en werd bekroond met twee technologieprijzen. Volgens Hoogwater hangt het afhaken van het ministerie samen met de aanstelling van een nieuwe projectleider bij VROM. ,,Deze had andere ideeën over wat het resultaat van het onderzoek moest zijn. Hij verwachtte een ‘werkend apparaat’, terwijl wij bezig waren met de ontwikkeling van een techniek. Omdat het project in 1990 met vreselijk grote haast was opgezet waren de doelstellingen niet duidelijk geformuleerd en ontaardden de gesprekken in vaagheden.”
Stopzetting van het project was voor STM moeilijk vanwege contractuele verplichtingen met onderzoekers. STM had voor het project aio’s ingeschakeld (voor vier jaar) in plaats vanpost-docs met kortlopende contracten. Dit gebeurde omdat de overheid bij aanvang van het project met de goedkope aio’s ‘voor een dubbeltje op de eerste rang’ wilde zitten, aldus Hoogwater. Een andere reden voor STM om door te zetten was de ‘vrijwel zekere optie’ van vervolgonderzoek bij Stork Wärtsilä. Dit is inmiddels gerealiseerd en wordt bekostigd door de Stichting Technische Wetenschappen (STW). (L.d.V.)
De faculteit Scheikundige Technologie en Materiaalkunde kijkt aan tegen een verlies van ruim acht ton. Oorzaak is de onduidelijkheid over steun van het ministerie van VROM voor het onderzoek naar zuivering van diesel-uitlaatgassen.
Het zogenaamde SCR-project lijkt daarmee een financieel debacle te worden voor de faculteit. Het college van bestuur lenigt de eerste nood met 350 duizend gulden uit de stroppenpot van de TU. Scheikundige Technologie en Materiaalkunde (STM) had het college een half miljoen gevraagd om het gat op de begroting te dichten. Het college vindt echter dat de afhandeling door de faculteit ‘geen schoonheidsprijs verdient’ en beperkt de bijdrage tot 350 duizend gulden. Voor de resterende vijf ton moet STM in eigen buidel tasten.
Het onderzoekproject naar diesel-uitlaatgassen startte in 1990 in opdracht van het milieuministerie. Van de totale kosten (zeseneenhalf miljoen gulden) zou VROM vier miljoen voor eigen rekening nemen. De rest zou STM bijdragen. Halverwege de vierjarige looptijd, in september 1992, zou er een voortgangsbeslissing genomen worden. Dat moment ging echter aan beide partijen ongemerkt voorbij.
Vanaf eind 1992 werden de declaraties die STM bij VROM indiende niet meer betaald. Op aandringen van het college van bestuur maakte het ministerie pas in augustus 1994 bekend dat het in een projectvergadering van een jaar eerder een no-go-standpunt had ingenomen en dat het project dus verder niet op steun hoefde te rekenen. Het tekort bij de faculteit was toen al flink opgelopen.
Succes
Ondanks stopzetting van de declaratievergoedingen ging STM door met het onderzoek. Er werd nog een post-doc aangetrokken en meer dan drieëneenhalve ton uitgegeven aan materiële middelen. De coördinator externe contacten van het project, ir. D.A. Hoogwater, vindt dat niet onbegrijpelijk. ,,De financiële afwikkeling vindt plaats op het Bureau, en vertragingen in betaling zijn niet ongebruikelijk. Bovendien kregen wij van VROM geen signaal dat de betalingen waren stopgezet.”
Het gaszuiveringsproject was inhoudelijk een succes en werd bekroond met twee technologieprijzen. Volgens Hoogwater hangt het afhaken van het ministerie samen met de aanstelling van een nieuwe projectleider bij VROM. ,,Deze had andere ideeën over wat het resultaat van het onderzoek moest zijn. Hij verwachtte een ‘werkend apparaat’, terwijl wij bezig waren met de ontwikkeling van een techniek. Omdat het project in 1990 met vreselijk grote haast was opgezet waren de doelstellingen niet duidelijk geformuleerd en ontaardden de gesprekken in vaagheden.”
Stopzetting van het project was voor STM moeilijk vanwege contractuele verplichtingen met onderzoekers. STM had voor het project aio’s ingeschakeld (voor vier jaar) in plaats vanpost-docs met kortlopende contracten. Dit gebeurde omdat de overheid bij aanvang van het project met de goedkope aio’s ‘voor een dubbeltje op de eerste rang’ wilde zitten, aldus Hoogwater. Een andere reden voor STM om door te zetten was de ‘vrijwel zekere optie’ van vervolgonderzoek bij Stork Wärtsilä. Dit is inmiddels gerealiseerd en wordt bekostigd door de Stichting Technische Wetenschappen (STW). (L.d.V.)

Comments are closed.