Hogescholen en universiteiten krijgen meer vrijheid, maar moeten wel meer verantwoording afleggen aan markt en student. Daarbij vervagen de grenzen tussen hbo en wo, en zijn opleidingen niet langer de maat der dingen.
Dat schrijft staatssecretaris Rutte in een notitie die moet leiden tot de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs (WHO).
Als het aan de staatssecretaris ligt zal de overheid zich minder bemoeien met de inhoud van onderzoek en onderwijs, maar meer de nadruk leggen op de feitelijke prestaties van instellingen. Veel zaken in het hoger onderwijs – accreditatie, medezeggenschap, differentiatie – moeten wat hem betreft nog in deze kabinetsperiode worden geregeld, zodat de nieuwe WHO in 2007 door het parlement komt.
Rutte wil het traditionele onderscheid tussen wo en hbo vooralsnog intact laten, maar de grenzen minder scherp maken. De groeiende samenwerking tussen hogescholen en universiteiten en de internationalisering maken de instandhouding van het binaire stelsel als uitgangspunt steeds minder reëel. In Europees verband wordt op dit moment onderzocht of en hoeveel verschillende onderwijscategorieën er binnen één instelling mogen worden aangeboden. Hierop vooruitlopend stelt Rutte voor dat al dan niet met een universiteit gefuseerde brede hogescholen zichzelf universiteit mogen noemen als ze erkend wetenschappelijk onderwijs aanbieden. De studenten mogen er ook promoveren, maar de instelling krijgt geen onderzoeksgeld.
Onderwijsinstellingen krijgen de mogelijkheid om gezamenlijk opleidingen en diploma’s aan te bieden. Daarbij kan ook internationaal naar geschikte partners worden gezocht. Het idee van de joint degree past bij uitstek in de kabinetsvisie op leerrechten. Studenten kunnen bij (partner)instellingen winkelen en zelf hun opleiding samenstellen.
De afgelopen jaren is het hoger onderwijs in veel opzichten vernieuwd. Een steeds groter deel is niet meer rond traditionele opleidingen georganiseerd. Zo zijn er brede bacheloropleidingen, major-minormodellen en university colleges ingevoerd, die vaak botsen met oude regelgeving. Rutte vindt dat opleidingen niet langer centraal moeten staan in het hoger onderwijs. Hij wil de overheidsbemoeienis richten op een niveau tussen de opleiding en de faculteit in, het zogenoemde ‘domein’. Instellingen krijgen daardoor meer vrijheid om de binnen het domein geclusterde verwante opleidingen naar eigen goeddunken in te richten.
Rutte wil dat het hoger onderwijs in de eerste accreditatieronde (2005-2009) nog per opleiding beoordeeld wordt. Maar als het bachelor-masterstelsel eenmaal is ingevoerd kan er wat hem betreft veilig worden overgeschakeld naar een accreditatie per onderwijsdomein. Dat betekent dat de instelling moet kunnen aantonen dat de kwaliteit van al het onderwijsaanbod binnen zo’n domein (bachelors, masters, maar ook postinitieel onderwijs) gewaarborgd is.
Instellingen moeten van Rutte meer verantwoording afleggen aan de onderwijsconsument, al maakt hij nog niet helemaal duidelijk hoe. De evaluatie van de huidige medezeggenschapswet (MUB) wordt dit voorjaar verwacht. Wat klachtenregelingen betreft, neemt Rutte in zijn notitie alvast een voorschot: hij wil korte lijnen tussen instelling en student. Instellingen moeten verantwoording afleggen, zonder dat de verhouding met de afnemers ‘juridiseert’. De staatssecretaris denkt aan onafhankelijke commissies die snel en adequaat met eventuele problemen omspringen. Mocht zo’n commissie geen bevredigende oplossing bieden, dan kan een ontevreden student altijd nog op een juridische procedure terugvallen.
Dat schrijft staatssecretaris Rutte in een notitie die moet leiden tot de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs (WHO).
Als het aan de staatssecretaris ligt zal de overheid zich minder bemoeien met de inhoud van onderzoek en onderwijs, maar meer de nadruk leggen op de feitelijke prestaties van instellingen. Veel zaken in het hoger onderwijs – accreditatie, medezeggenschap, differentiatie – moeten wat hem betreft nog in deze kabinetsperiode worden geregeld, zodat de nieuwe WHO in 2007 door het parlement komt.
Rutte wil het traditionele onderscheid tussen wo en hbo vooralsnog intact laten, maar de grenzen minder scherp maken. De groeiende samenwerking tussen hogescholen en universiteiten en de internationalisering maken de instandhouding van het binaire stelsel als uitgangspunt steeds minder reëel. In Europees verband wordt op dit moment onderzocht of en hoeveel verschillende onderwijscategorieën er binnen één instelling mogen worden aangeboden. Hierop vooruitlopend stelt Rutte voor dat al dan niet met een universiteit gefuseerde brede hogescholen zichzelf universiteit mogen noemen als ze erkend wetenschappelijk onderwijs aanbieden. De studenten mogen er ook promoveren, maar de instelling krijgt geen onderzoeksgeld.
Onderwijsinstellingen krijgen de mogelijkheid om gezamenlijk opleidingen en diploma’s aan te bieden. Daarbij kan ook internationaal naar geschikte partners worden gezocht. Het idee van de joint degree past bij uitstek in de kabinetsvisie op leerrechten. Studenten kunnen bij (partner)instellingen winkelen en zelf hun opleiding samenstellen.
De afgelopen jaren is het hoger onderwijs in veel opzichten vernieuwd. Een steeds groter deel is niet meer rond traditionele opleidingen georganiseerd. Zo zijn er brede bacheloropleidingen, major-minormodellen en university colleges ingevoerd, die vaak botsen met oude regelgeving. Rutte vindt dat opleidingen niet langer centraal moeten staan in het hoger onderwijs. Hij wil de overheidsbemoeienis richten op een niveau tussen de opleiding en de faculteit in, het zogenoemde ‘domein’. Instellingen krijgen daardoor meer vrijheid om de binnen het domein geclusterde verwante opleidingen naar eigen goeddunken in te richten.
Rutte wil dat het hoger onderwijs in de eerste accreditatieronde (2005-2009) nog per opleiding beoordeeld wordt. Maar als het bachelor-masterstelsel eenmaal is ingevoerd kan er wat hem betreft veilig worden overgeschakeld naar een accreditatie per onderwijsdomein. Dat betekent dat de instelling moet kunnen aantonen dat de kwaliteit van al het onderwijsaanbod binnen zo’n domein (bachelors, masters, maar ook postinitieel onderwijs) gewaarborgd is.
Instellingen moeten van Rutte meer verantwoording afleggen aan de onderwijsconsument, al maakt hij nog niet helemaal duidelijk hoe. De evaluatie van de huidige medezeggenschapswet (MUB) wordt dit voorjaar verwacht. Wat klachtenregelingen betreft, neemt Rutte in zijn notitie alvast een voorschot: hij wil korte lijnen tussen instelling en student. Instellingen moeten verantwoording afleggen, zonder dat de verhouding met de afnemers ‘juridiseert’. De staatssecretaris denkt aan onafhankelijke commissies die snel en adequaat met eventuele problemen omspringen. Mocht zo’n commissie geen bevredigende oplossing bieden, dan kan een ontevreden student altijd nog op een juridische procedure terugvallen.

Comments are closed.