Op rustige momenten doemde in Ortners geest de herinnering aan William op. Zouden er meer studenten zijn als hij? De jongen had aan Ortners bureau gezeten alsof hij permanent in een energie-spaarstand geschakeld was.
Zorgelijk, vond Ortner. Hoe kunnen studenten openstaan voor de wetenschap als ze een nevel in hun kop hebben en slaap achter de oogleden? Die hoofden moesten eens flink gelucht worden. Weg van die kroegen en collegeslaapzalen, de gezonde buitenlucht in. Op excursie in de echte wereld!
Met een daadkracht die Ortner zelf verbaasd deed staan, greep hij de telefoon en draaide het nummer van zijn oude collega.
,,Bertus, hou je vast. We komen naar de fabriek, met zijn vijftigen. Het wordt tijd dat mijn studenten iets van de praktijk zien. Regel jij een rondleiding voor ons? Wat? Ja, we willen ook langs de kantine. Dat is een goed idee van je, vraag Ans of ze extra broodjes gezond klaarmaakt.”
Vaker dan echt nodig was liep Ortner die week door de gangen en stond hij stil bij de prikborden. De intekenlijst raakte langzaam vol. Ortner feliciteerde zichzelf bij voorbaat met de hele onderneming. Iedereen zou er van profiteren: leuk en toch leerzaam voor de studenten, goed voor Ortners reputatie op de faculteit. Wat zouden zijn ex-collega’s opkijken van zijn nieuwe rol: hoeder van naar kennis hongerende jongelingen. Het mes sneed aan alle mogelijke kanten. Goed werk, Hein!
,,Pas maar op, Hein.”
Minon stond achter hem. Ze zette een gezicht op dat volgens Ortner iets uitdrukte tussen ‘je moet het zelf maar weten’ en ‘arme onnozele’. Hoezo?
,,Die jongens en meisjes op jouw lijst, dat zijn geen lieverdjes. Zo te zien spreekt je uitstapje de verkeerde mensen aan. Een bus vol van dat gespuis, dat wordt geheid een chaos.”
,,Ach kom”, vergoeilijkte Ortner, ,,Het zijn studenten, geen hooligans!”
Minon trok weer dat gezicht. ,,Als je maar niet denkt dat ze meegaan om er wijzer van te worden.”
‘s Nachts doorleefde Ortner zijn excursie. Minons woorden galmden na in zijn droom. Ortner woelde en woelde, terwijl de nachtmerrie zich in de hoogste versnelling voltrok. Wat valt er van te zeggen? Het was treurig: vieze liedjes op de heenreis. Niemand veegde zijn voeten. Broodjes gezond vlogen door de kantine. Bertus wilde wel iets vertellen over het bedrijf, maar het spreken werd hem onmogelijk gemaakt. Of ze ook bier schonken, vroeg een blaaskaak. Ortner zag een jeneverkruik rondgaan. Hij schreeuwde om orde, tevergeefs.
Hij kreeg een asbak naar zijn hoofd.
De stilte viel abrupt in. Ortner zocht naar de oorzaak en vond haar in de deuropening. De directrice! Mijn hemel, dacht Ortner, is dat nu echt nodig? Zoveel rood op de mond, zo’n strenge wrong in het haar, ik herken haar nauwelijks. Ze ziet eruit alsof ze met plezier de zweep erover laat gaan.
Zoals dat in dromen nu eenmaal gebeurt, deed zich iets onmogelijks voor. Wat de broodjes gezond niet hadden opgewekt, lukte de directrice wel: de studenten kregen een hongerige blik in de ogen, als honden die een malse biefstuk op het aanrecht zien liggen. Op handen en voeten en met de tong uit de bek kropen ze rondjes om de directrice. Zij liet de zweep klappen en hield brandende hoepels op.
,,Hop, hop, hop!” moedigde ze aan, ,,Hop en allez! Zie je hoe het moet, Hein? Nu jij!”
Ze reikte hem de zweep aan.
,,Hop!”, riep ook Ortner, ,,Spring dan! Toe maar, hoger, hop, hop.” Maar de hondjes renden niet meer in cirkels. Hijgend stonden ze naar hem te loeren, sommige snuffelden aan de vloer, likten aan een broodje gezond. Er werd in de plantenbakken gepiest. Twee dobermann-puppies hapten speels in Ortners broekspijpen en trokken er winkelhaken in. Op de achtergrond begon een sirene te loeien.
De directrice stond er hoofdschuddend bij te kijken. ,,Je moet ze begeleiden, Hein. Zo leren ze niets. Als je ze geen richting aangeeft, leren ze nooit hun kunstjes.”
Eindelijk kreeg Ortner in de gaten dat het geluid van de sirene uit de alarmklok naast zijn bed kwam. De droom verbleekte. Voor één keer wist Ortner heel zeker wat hem die werkdag te doen stond. Hij wachtte op zijn werkkamer een rustig moment af en sloop naar het prikbord, gewapend met een punaise en een briefje. Excursie afgelast, wegens ziekte.
Op rustige momenten doemde in Ortners geest de herinnering aan William op. Zouden er meer studenten zijn als hij? De jongen had aan Ortners bureau gezeten alsof hij permanent in een energie-spaarstand geschakeld was. Zorgelijk, vond Ortner. Hoe kunnen studenten openstaan voor de wetenschap als ze een nevel in hun kop hebben en slaap achter de oogleden? Die hoofden moesten eens flink gelucht worden. Weg van die kroegen en collegeslaapzalen, de gezonde buitenlucht in. Op excursie in de echte wereld!
Met een daadkracht die Ortner zelf verbaasd deed staan, greep hij de telefoon en draaide het nummer van zijn oude collega.
,,Bertus, hou je vast. We komen naar de fabriek, met zijn vijftigen. Het wordt tijd dat mijn studenten iets van de praktijk zien. Regel jij een rondleiding voor ons? Wat? Ja, we willen ook langs de kantine. Dat is een goed idee van je, vraag Ans of ze extra broodjes gezond klaarmaakt.”
Vaker dan echt nodig was liep Ortner die week door de gangen en stond hij stil bij de prikborden. De intekenlijst raakte langzaam vol. Ortner feliciteerde zichzelf bij voorbaat met de hele onderneming. Iedereen zou er van profiteren: leuk en toch leerzaam voor de studenten, goed voor Ortners reputatie op de faculteit. Wat zouden zijn ex-collega’s opkijken van zijn nieuwe rol: hoeder van naar kennis hongerende jongelingen. Het mes sneed aan alle mogelijke kanten. Goed werk, Hein!
,,Pas maar op, Hein.”
Minon stond achter hem. Ze zette een gezicht op dat volgens Ortner iets uitdrukte tussen ‘je moet het zelf maar weten’ en ‘arme onnozele’. Hoezo?
,,Die jongens en meisjes op jouw lijst, dat zijn geen lieverdjes. Zo te zien spreekt je uitstapje de verkeerde mensen aan. Een bus vol van dat gespuis, dat wordt geheid een chaos.”
,,Ach kom”, vergoeilijkte Ortner, ,,Het zijn studenten, geen hooligans!”
Minon trok weer dat gezicht. ,,Als je maar niet denkt dat ze meegaan om er wijzer van te worden.”
‘s Nachts doorleefde Ortner zijn excursie. Minons woorden galmden na in zijn droom. Ortner woelde en woelde, terwijl de nachtmerrie zich in de hoogste versnelling voltrok. Wat valt er van te zeggen? Het was treurig: vieze liedjes op de heenreis. Niemand veegde zijn voeten. Broodjes gezond vlogen door de kantine. Bertus wilde wel iets vertellen over het bedrijf, maar het spreken werd hem onmogelijk gemaakt. Of ze ook bier schonken, vroeg een blaaskaak. Ortner zag een jeneverkruik rondgaan. Hij schreeuwde om orde, tevergeefs.
Hij kreeg een asbak naar zijn hoofd.
De stilte viel abrupt in. Ortner zocht naar de oorzaak en vond haar in de deuropening. De directrice! Mijn hemel, dacht Ortner, is dat nu echt nodig? Zoveel rood op de mond, zo’n strenge wrong in het haar, ik herken haar nauwelijks. Ze ziet eruit alsof ze met plezier de zweep erover laat gaan.
Zoals dat in dromen nu eenmaal gebeurt, deed zich iets onmogelijks voor. Wat de broodjes gezond niet hadden opgewekt, lukte de directrice wel: de studenten kregen een hongerige blik in de ogen, als honden die een malse biefstuk op het aanrecht zien liggen. Op handen en voeten en met de tong uit de bek kropen ze rondjes om de directrice. Zij liet de zweep klappen en hield brandende hoepels op.
,,Hop, hop, hop!” moedigde ze aan, ,,Hop en allez! Zie je hoe het moet, Hein? Nu jij!”
Ze reikte hem de zweep aan.
,,Hop!”, riep ook Ortner, ,,Spring dan! Toe maar, hoger, hop, hop.” Maar de hondjes renden niet meer in cirkels. Hijgend stonden ze naar hem te loeren, sommige snuffelden aan de vloer, likten aan een broodje gezond. Er werd in de plantenbakken gepiest. Twee dobermann-puppies hapten speels in Ortners broekspijpen en trokken er winkelhaken in. Op de achtergrond begon een sirene te loeien.
De directrice stond er hoofdschuddend bij te kijken. ,,Je moet ze begeleiden, Hein. Zo leren ze niets. Als je ze geen richting aangeeft, leren ze nooit hun kunstjes.”
Eindelijk kreeg Ortner in de gaten dat het geluid van de sirene uit de alarmklok naast zijn bed kwam. De droom verbleekte. Voor één keer wist Ortner heel zeker wat hem die werkdag te doen stond. Hij wachtte op zijn werkkamer een rustig moment af en sloop naar het prikbord, gewapend met een punaise en een briefje. Excursie afgelast, wegens ziekte.

Comments are closed.