De meeste wetenschappers aan de TU Delft kiezen niet graag voor één type universiteit. Dit blijkt uit een onderzoek van het tijdens de OOD-reorganisatie ingestelde cultuurteam.
Welk type universiteit vindt de meeste weerklank onder het wetenschappelijk personeel (wp’ers) op de TU Delft . de brede onderwijsuniversiteit, de universiteit die zich op toponderzoek concentreert, de maatschappelijk geëngageerde universiteit of de ondernemende, innovatieve universiteit? Als het aan de meeste wetenschappers ligt, moet de TU Delft deze verschillende universiteiten in zich verenigen. Uitzondering is de ‘gepassioneerde minderheid’ die vindt dat een keuze voor een topresearchuniversiteit niet goed te rijmen valt met een brede onderwijsuniversiteit of een maatschappelijk geëngageerde universiteit. Het gaat hier om 23 procent van de respondenten. De universiteit van de topresearch blijkt trouwens onder wp’ers het populairst. De onderwijsuniversiteit scoort het laagst, maar heeft nog altijd een geduchte aanhang.
Dirk Snelders en Herman Schoffelen van het cultuurteam hopen dat de uitkomsten van de enquête een levendig debat op gang brengen. Schoffelen: “Het is een spiegel voor de TU Delft.” Van de 896 hoogleraren, universitaire hoofddocenten en universitaire docenten heeft 36 procent de in juni per e-mail toegezonden vragenlijst volledig ingevuld. “Bij dit type onderzoek is dat geen slecht percentage”, zegt Snelders. “Bovendien zijn de uitkomsten representatief te noemen.”
De uitkomsten zullen niet iedereen bekoren. Een intensieve samenwerking tussen Delft, Twente en Eindhoven op het gebied van onderzoek en onderwijs heeft op de faculteiten EWI, L&R en TNW geen hoge prioriteit. De drie TU’s staan momenteel onder zware druk van de overheid om nog dit jaar met een gezamenlijk onderzoeksprogramma te komen.
Met uitzondering van Bouwkunde willen alle universiteiten wat minder aan engineering doen, vaak ten gunste van science. Schoffelen noemt dat één van de verrassendste uitkomsten van het onderzoek. Snelders valt vooral de diversiteit op tussen de faculteiten en de verschillende soorten wetenschappers die er werken.
Veel wetenschappelijk medewerkers van EWI en TNW blijken valorisatie . het omzetten van wetenschappelijke ideeën in innovatieve bedrijven . minder belangrijk te vinden. Snelders: “Vaak gaat het om mensen die fundamenteel onderzoek doen.” Bij Bouwkunde, TBM en 3ME hecht men minder waarde aan publiceren; TBM en Bouwkunde vinden de tweede en derde geldstroom van ondergeschikt belang. Bij TNW blijkt weinig draagvlak te bestaan voor het idee om collega’s elkaars onderzoek op een ‘assertieve’ manier te laten toetsen.
Het onderzoek brengt aan het licht dat wp’ers boven de vijftig minder vaak in belangrijke internationale tijdschriften publiceren. Er bestaat overigens weinig enthousiasme voor het idee om wetenschappers met een dalende productiviteitscurve ‘financieel te prikkelen’ om plaats te maken voor hun jongere, productievere collega’s.
De meeste wetenschappers onderschrijven de stelling dat de reorganisatie van de ondersteunende diensten pas geslaagd mag heten als het vrijgekomen geld leidt tot een verbetering van de wetenschappelijke kwaliteit. Slechts een minderheid denkt dat de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek ‘principieel niet meetbaar’ is.
Welk type universiteit vindt de meeste weerklank onder het wetenschappelijk personeel (wp’ers) op de TU Delft . de brede onderwijsuniversiteit, de universiteit die zich op toponderzoek concentreert, de maatschappelijk geëngageerde universiteit of de ondernemende, innovatieve universiteit? Als het aan de meeste wetenschappers ligt, moet de TU Delft deze verschillende universiteiten in zich verenigen. Uitzondering is de ‘gepassioneerde minderheid’ die vindt dat een keuze voor een topresearchuniversiteit niet goed te rijmen valt met een brede onderwijsuniversiteit of een maatschappelijk geëngageerde universiteit. Het gaat hier om 23 procent van de respondenten. De universiteit van de topresearch blijkt trouwens onder wp’ers het populairst. De onderwijsuniversiteit scoort het laagst, maar heeft nog altijd een geduchte aanhang.
Dirk Snelders en Herman Schoffelen van het cultuurteam hopen dat de uitkomsten van de enquête een levendig debat op gang brengen. Schoffelen: “Het is een spiegel voor de TU Delft.” Van de 896 hoogleraren, universitaire hoofddocenten en universitaire docenten heeft 36 procent de in juni per e-mail toegezonden vragenlijst volledig ingevuld. “Bij dit type onderzoek is dat geen slecht percentage”, zegt Snelders. “Bovendien zijn de uitkomsten representatief te noemen.”
De uitkomsten zullen niet iedereen bekoren. Een intensieve samenwerking tussen Delft, Twente en Eindhoven op het gebied van onderzoek en onderwijs heeft op de faculteiten EWI, L&R en TNW geen hoge prioriteit. De drie TU’s staan momenteel onder zware druk van de overheid om nog dit jaar met een gezamenlijk onderzoeksprogramma te komen.
Met uitzondering van Bouwkunde willen alle universiteiten wat minder aan engineering doen, vaak ten gunste van science. Schoffelen noemt dat één van de verrassendste uitkomsten van het onderzoek. Snelders valt vooral de diversiteit op tussen de faculteiten en de verschillende soorten wetenschappers die er werken.
Veel wetenschappelijk medewerkers van EWI en TNW blijken valorisatie . het omzetten van wetenschappelijke ideeën in innovatieve bedrijven . minder belangrijk te vinden. Snelders: “Vaak gaat het om mensen die fundamenteel onderzoek doen.” Bij Bouwkunde, TBM en 3ME hecht men minder waarde aan publiceren; TBM en Bouwkunde vinden de tweede en derde geldstroom van ondergeschikt belang. Bij TNW blijkt weinig draagvlak te bestaan voor het idee om collega’s elkaars onderzoek op een ‘assertieve’ manier te laten toetsen.
Het onderzoek brengt aan het licht dat wp’ers boven de vijftig minder vaak in belangrijke internationale tijdschriften publiceren. Er bestaat overigens weinig enthousiasme voor het idee om wetenschappers met een dalende productiviteitscurve ‘financieel te prikkelen’ om plaats te maken voor hun jongere, productievere collega’s.
De meeste wetenschappers onderschrijven de stelling dat de reorganisatie van de ondersteunende diensten pas geslaagd mag heten als het vrijgekomen geld leidt tot een verbetering van de wetenschappelijke kwaliteit. Slechts een minderheid denkt dat de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek ‘principieel niet meetbaar’ is.

Comments are closed.