Campus

Nieuwe wind door spannend vak

Een spannende mix van wiskunde, scheikunde en natuurkunde, zo stond het vak fysische technologie jarenlang bekend.

Eind jaren zestig verloor het zijn glans, maar nu krijgt het vak dankzij moderne computertechnieken nieuwe impulsen.

Hans Kramers nam in 1948 een grote gok. Doodzenuwachtig was de pas benoemde hoogleraar fysische technologie, toen hij de plannen van geldschieter De Bataafsche Petroleum Maatschappij voor een eigen laboratorium torpedeerde. De Bataafsche wilde onderzoek stimuleren naar de problemen die zich voordoen bij de schaalvergroting van experimenten naar proeffabriek.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om er drie processen op kleine fabriekschaal op te stellen en ‘volcontinu’ te bedrijven. Kramers was het hier niet mee eens en het lukte hem om de financier van zijn gelijk te overtuigen. ,,Ik was doodzenuwachtig. Het is nogal wat om tegen je geldgever te zeggen dat zijn plannen niet goed zijn.” Uiteindelijk werd een fors deel van het budget besteed aan de aankoop van componenten, zoals meetinstrumenten, pompen en afsluiters voor het bouwen van tijdelijke opstellingen.

Kramers (30) won en ‘zijn’ lab bestaat nu vijftig jaar. Dat staat in het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’, dat is uitgebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Kramerslaboratorium voor fysische technologie. Interviews met hoogleraren en een speurtocht in het archief hebben vele interessante details opgeleverd over vijftig jaar fysische technologie aan de TU en over de vaak eigenzinnige medewerkers van het Kramerslaboratorium.

In de beginjaren vijftig had fysische technologie een grote aantrekkingskracht op studenten die zich niet in een hokje wilden laten duwen, zoals scheikundigen die meer van natuur- en wiskunde wilden weten dan de gemiddelde scheikundestudent en natuurkundigen die de uitdaging zochten van de onvoorspelbaarheid van chemische processen. Eind jaren zeventig taande de belangstelling van studenten. Wetenschappelijk gezien leek het vak ‘af’. De komst van de nieuwe hoogleraar prof.dr.ir. H.E.A. van den Akker gaf het vak nieuwe impulsen. Ook de mogelijkheid om processen na te bootsen op de computer met computersimulatiemodellen maakt nu nieuwe inzichten mogelijk.

De titel van het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’ staat voor de impact (‘het gewicht’) van de wetenschappers die werkten in het witte gebouw (‘de witte olifant’) dat in 1959 verrees in de tuin tussen de beide proeffabrieken voor chemische en fysische technologie en het complex van Scheikundige technologie.

Het ‘gewicht’ varieerde, blijkt uit het eerste verhaal van wetenschapsjournalist Joost van Kasteren. De journalist schreef een goed leesbaar, compleet verhaal op basis van interviews met oud-hoogleraren en op archiefstukken. Het boek is mede gefinancierd door acht bedrijven en TNO.
Linkse sympathieën

Bij het veertigjarig bestaan van het laboratorium voor fysische technologie werd het lab vernoemd naar zijn eerste hoogleraar, Hans Kramers. In het boek bekent de huidige hoogleraar Van den Akker dat het hem enigszins zwaar ten moede was toen hij bij zijn illustere voorganger ging vragen of hij zijn naam aan het laboratorium wilde verbinden. ,,Bij sommige mensen had het laboratorium toen niet zo’n goede naam. Enerzijds omdat volgens hen het onderzoek wat was ingezakt. Aan het eind van de tachtiger jaren was het namelijk ontzettend moeilijk om promovendi te krijgen. Aan de andere kant ook omdat de banden met de industrie waren verwaterd, omdat een aantal medewerkers van dit lab behoorlijke linkse sympathieën koesterde. Zeker in die tijd hield dat ook in dat je eigenlijk niet voor de industrie kon werken.”

In de beginjaren waren de onderzoekers van het lab pioniers op een nieuw vakgebied. Het tekstboek Elements of chemical reactor design and operation van Kramers en zijn collega K.R. Westerterp was het eerste en volgens velen het beste boek over reactorkunde. Later is dat boek zelfs in het Russisch vertaald, zonder toestemming van auteurs en uitgever overigens. Nu nog komt Westerterp op zijn vele reizen Russische procestechnologen tegen die hem van naam kennen omdat zij hun opleiding hebben gekregen aan de hand van het door Kramers en hem geschreven boek.
Zakrekenmachine

Het tweede verhaal in het boek van Jaap Frijlink is meer voor de fijnproevers. Dit levert een overzicht van alle apparaten en installaties die de afgelopen decennia in het lab zijn gebruikt.

Wel leuk voor buitenstaanders zijn de kadertjes met persoonlijke herinneringen van oud-studenten en medewerker. Zo maakte Leon Janssen in 1972 voor zijn afstudeeronderzoek gebruik van de eerste terminal op de TU. Overdag kon je maar 128 K werkgeheugen gebruiken en 1 minuut processortijd. ,,Het resultaat was dat velen van ons het totale werkritme moesten verleggen. Ze verbleven ‘s nachts op het rekencentrum en sliepen overdag. En dat voor programma’s die je tegenwoordig op een goede programmeerbare zakrekenmachine kwijt kan.”

Het boek bevat ook dertien integraal afgedrukte wetenschappelijke publicaties, uitgekozen door (oud-)hoogleraren. Meestal gaat het om hoogtepunten, maar ook een publicatie van professor Nico Kossen krijgt er een plaats. Kossen noemt de publicatie ‘irrelevant’, omdat het ging om succesvol onderzoek aan een verkeerd systeem. Later bleek namelijk dat je met een visceuze oplossing van glycerine in water geen visceuze schimmelbeslagen kon nabootsen, omdat die veel inhomogener zijn.

De publicaties uit de jaren negentig heeft de huidige hoogleraar uitgekozen om te laten zien dat het Kramerslab met een ‘mix van geavanceerde experimentele en computersimulatietechnieken opnieuw het wereldtoneel probeert te halen en te bepalen’. Het vakgebied begint aan zijn tweede jeugd, concludeert Van Kasteren.

Achterin het boek staan de referenties van alle wetenschappelijke artikelen van het lab, zo’n vijfhonderd in totaal. Bij het tienjarigbestaan van het lab schreef Kramers: ,,Er had achteraf bezien meer gepubliceerd kunnen worden dan in werkelijkheid is gebeurd. In veel gevallen ontbrak hiervoor echter de gelegenheid en de tijd. De productie van behoorlijk opgeleide ingenieurs is immers belangrijker dan die van publicaties.” Zelf werd Kramers op zijn dertigste hoogleraar met slechts één publicatie op zijn naam.

Ook nu nog heeft hij er moeite dat een hoogleraar vooral beoordeeld wordt op zijn aantal publicaties: ‘Je loopt het risico dat je te weinig tijd overhoudt om de jongerejaars studenten te begeleiden’.

Technische staf van het eerste decenium, de pioneersfase
Enfant terrible

Niet weg te denken uit de geschiedenis van het Kramerslaboratorium is de rebelse professor fysische technologie Wiero Jan Beek. Hij experimenteerde in de jaren zestig met alternatieven voor ‘saaie’ hoorcolleges. Onder meer door zes studenten samen een scriptie te laten schrijven en die ook collectief te beoordelen. Bij het veel conservatievere chemische technologie, waar een bezoeker nog bij de hoogleraar werd aangekondigd met: ,,Treed binnen in het kabinet van de hoogleraar”, hield men niet van dit soort experimenten.

Wiero Jan Beek had ook fricties met het college van bestuur. Hij moest zich naar eigen zeggen bezig houden met onzinnige missives over bijvoorbeeld het gebruik van papier en lucifers. Dat er een einde was gekomen aan het tijdperk waarin voor wetenschappelijk onderwijs de bomen tot in de hemel groeiden, was hem wel duidelijk. Dat je daar als hogeschoolleiding alleen op wist te reageren door ‘bomen te gaan tellen’, was hem een gruwel, aldus het verhaal van Joost van Kasteren in Het gewicht van de witte olifant.

Verderop in het boek vertelt Beek zelf: Ik pleitte er bij mijn aantreden voor om meer onderzoek te doen met echte stoffen, niet alleen lucht, water en zand. Dat bekwam me slecht. Het leverde slecht toegankelijke waarnemingen, veel mechanische en meettechnische problemen. Kortom, niet zo goed voor de opleiding.

Vrij snel verschoof het onderzoeksprogramma op naar voornamelijk stofoverdracht. Vandaar de keuze, noodzakelijk eenzijdig, die niets afdingt aan het leuke werk over mengen, schaalvergroting en strominginstabiliteit, aldus Beek.

Bouw van de ‘witte olifant’ in 1959

,,

Een spannende mix van wiskunde, scheikunde en natuurkunde, zo stond het vak fysische technologie jarenlang bekend. Eind jaren zestig verloor het zijn glans, maar nu krijgt het vak dankzij moderne computertechnieken nieuwe impulsen.

Hans Kramers nam in 1948 een grote gok. Doodzenuwachtig was de pas benoemde hoogleraar fysische technologie, toen hij de plannen van geldschieter De Bataafsche Petroleum Maatschappij voor een eigen laboratorium torpedeerde. De Bataafsche wilde onderzoek stimuleren naar de problemen die zich voordoen bij de schaalvergroting van experimenten naar proeffabriek.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om er drie processen op kleine fabriekschaal op te stellen en ‘volcontinu’ te bedrijven. Kramers was het hier niet mee eens en het lukte hem om de financier van zijn gelijk te overtuigen. ,,Ik was doodzenuwachtig. Het is nogal wat om tegen je geldgever te zeggen dat zijn plannen niet goed zijn.” Uiteindelijk werd een fors deel van het budget besteed aan de aankoop van componenten, zoals meetinstrumenten, pompen en afsluiters voor het bouwen van tijdelijke opstellingen.

Kramers (30) won en ‘zijn’ lab bestaat nu vijftig jaar. Dat staat in het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’, dat is uitgebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Kramerslaboratorium voor fysische technologie. Interviews met hoogleraren en een speurtocht in het archief hebben vele interessante details opgeleverd over vijftig jaar fysische technologie aan de TU en over de vaak eigenzinnige medewerkers van het Kramerslaboratorium.

In de beginjaren vijftig had fysische technologie een grote aantrekkingskracht op studenten die zich niet in een hokje wilden laten duwen, zoals scheikundigen die meer van natuur- en wiskunde wilden weten dan de gemiddelde scheikundestudent en natuurkundigen die de uitdaging zochten van de onvoorspelbaarheid van chemische processen. Eind jaren zeventig taande de belangstelling van studenten. Wetenschappelijk gezien leek het vak ‘af’. De komst van de nieuwe hoogleraar prof.dr.ir. H.E.A. van den Akker gaf het vak nieuwe impulsen. Ook de mogelijkheid om processen na te bootsen op de computer met computersimulatiemodellen maakt nu nieuwe inzichten mogelijk.

De titel van het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’ staat voor de impact (‘het gewicht’) van de wetenschappers die werkten in het witte gebouw (‘de witte olifant’) dat in 1959 verrees in de tuin tussen de beide proeffabrieken voor chemische en fysische technologie en het complex van Scheikundige technologie.

Het ‘gewicht’ varieerde, blijkt uit het eerste verhaal van wetenschapsjournalist Joost van Kasteren. De journalist schreef een goed leesbaar, compleet verhaal op basis van interviews met oud-hoogleraren en op archiefstukken. Het boek is mede gefinancierd door acht bedrijven en TNO.
Linkse sympathieën

Bij het veertigjarig bestaan van het laboratorium voor fysische technologie werd het lab vernoemd naar zijn eerste hoogleraar, Hans Kramers. In het boek bekent de huidige hoogleraar Van den Akker dat het hem enigszins zwaar ten moede was toen hij bij zijn illustere voorganger ging vragen of hij zijn naam aan het laboratorium wilde verbinden. ,,Bij sommige mensen had het laboratorium toen niet zo’n goede naam. Enerzijds omdat volgens hen het onderzoek wat was ingezakt. Aan het eind van de tachtiger jaren was het namelijk ontzettend moeilijk om promovendi te krijgen. Aan de andere kant ook omdat de banden met de industrie waren verwaterd, omdat een aantal medewerkers van dit lab behoorlijke linkse sympathieën koesterde. Zeker in die tijd hield dat ook in dat je eigenlijk niet voor de industrie kon werken.”

In de beginjaren waren de onderzoekers van het lab pioniers op een nieuw vakgebied. Het tekstboek Elements of chemical reactor design and operation van Kramers en zijn collega K.R. Westerterp was het eerste en volgens velen het beste boek over reactorkunde. Later is dat boek zelfs in het Russisch vertaald, zonder toestemming van auteurs en uitgever overigens. Nu nog komt Westerterp op zijn vele reizen Russische procestechnologen tegen die hem van naam kennen omdat zij hun opleiding hebben gekregen aan de hand van het door Kramers en hem geschreven boek.
Zakrekenmachine

Het tweede verhaal in het boek van Jaap Frijlink is meer voor de fijnproevers. Dit levert een overzicht van alle apparaten en installaties die de afgelopen decennia in het lab zijn gebruikt.

Wel leuk voor buitenstaanders zijn de kadertjes met persoonlijke herinneringen van oud-studenten en medewerker. Zo maakte Leon Janssen in 1972 voor zijn afstudeeronderzoek gebruik van de eerste terminal op de TU. Overdag kon je maar 128 K werkgeheugen gebruiken en 1 minuut processortijd. ,,Het resultaat was dat velen van ons het totale werkritme moesten verleggen. Ze verbleven ‘s nachts op het rekencentrum en sliepen overdag. En dat voor programma’s die je tegenwoordig op een goede programmeerbare zakrekenmachine kwijt kan.”

Het boek bevat ook dertien integraal afgedrukte wetenschappelijke publicaties, uitgekozen door (oud-)hoogleraren. Meestal gaat het om hoogtepunten, maar ook een publicatie van professor Nico Kossen krijgt er een plaats. Kossen noemt de publicatie ‘irrelevant’, omdat het ging om succesvol onderzoek aan een verkeerd systeem. Later bleek namelijk dat je met een visceuze oplossing van glycerine in water geen visceuze schimmelbeslagen kon nabootsen, omdat die veel inhomogener zijn.

De publicaties uit de jaren negentig heeft de huidige hoogleraar uitgekozen om te laten zien dat het Kramerslab met een ‘mix van geavanceerde experimentele en computersimulatietechnieken opnieuw het wereldtoneel probeert te halen en te bepalen’. Het vakgebied begint aan zijn tweede jeugd, concludeert Van Kasteren.

Achterin het boek staan de referenties van alle wetenschappelijke artikelen van het lab, zo’n vijfhonderd in totaal. Bij het tienjarigbestaan van het lab schreef Kramers: ,,Er had achteraf bezien meer gepubliceerd kunnen worden dan in werkelijkheid is gebeurd. In veel gevallen ontbrak hiervoor echter de gelegenheid en de tijd. De productie van behoorlijk opgeleide ingenieurs is immers belangrijker dan die van publicaties.” Zelf werd Kramers op zijn dertigste hoogleraar met slechts één publicatie op zijn naam.

Ook nu nog heeft hij er moeite dat een hoogleraar vooral beoordeeld wordt op zijn aantal publicaties: ‘Je loopt het risico dat je te weinig tijd overhoudt om de jongerejaars studenten te begeleiden’.

Technische staf van het eerste decenium, de pioneersfase
Enfant terrible

Niet weg te denken uit de geschiedenis van het Kramerslaboratorium is de rebelse professor fysische technologie Wiero Jan Beek. Hij experimenteerde in de jaren zestig met alternatieven voor ‘saaie’ hoorcolleges. Onder meer door zes studenten samen een scriptie te laten schrijven en die ook collectief te beoordelen. Bij het veel conservatievere chemische technologie, waar een bezoeker nog bij de hoogleraar werd aangekondigd met: ,,Treed binnen in het kabinet van de hoogleraar”, hield men niet van dit soort experimenten.

Wiero Jan Beek had ook fricties met het college van bestuur. Hij moest zich naar eigen zeggen bezig houden met onzinnige missives over bijvoorbeeld het gebruik van papier en lucifers. Dat er een einde was gekomen aan het tijdperk waarin voor wetenschappelijk onderwijs de bomen tot in de hemel groeiden, was hem wel duidelijk. Dat je daar als hogeschoolleiding alleen op wist te reageren door ‘bomen te gaan tellen’, was hem een gruwel, aldus het verhaal van Joost van Kasteren in Het gewicht van de witte olifant.

Verderop in het boek vertelt Beek zelf: Ik pleitte er bij mijn aantreden voor om meer onderzoek te doen met echte stoffen, niet alleen lucht, water en zand. Dat bekwam me slecht. Het leverde slecht toegankelijke waarnemingen, veel mechanische en meettechnische problemen. Kortom, niet zo goed voor de opleiding.

Vrij snel verschoof het onderzoeksprogramma op naar voornamelijk stofoverdracht. Vandaar de keuze, noodzakelijk eenzijdig, die niets afdingt aan het leuke werk over mengen, schaalvergroting en strominginstabiliteit, aldus Beek.

Bouw van de ‘witte olifant’ in 1959

Een spannende mix van wiskunde, scheikunde en natuurkunde, zo stond het vak fysische technologie jarenlang bekend. Eind jaren zestig verloor het zijn glans, maar nu krijgt het vak dankzij moderne computertechnieken nieuwe impulsen.

Hans Kramers nam in 1948 een grote gok. Doodzenuwachtig was de pas benoemde hoogleraar fysische technologie, toen hij de plannen van geldschieter De Bataafsche Petroleum Maatschappij voor een eigen laboratorium torpedeerde. De Bataafsche wilde onderzoek stimuleren naar de problemen die zich voordoen bij de schaalvergroting van experimenten naar proeffabriek.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om er drie processen op kleine fabriekschaal op te stellen en ‘volcontinu’ te bedrijven. Kramers was het hier niet mee eens en het lukte hem om de financier van zijn gelijk te overtuigen. ,,Ik was doodzenuwachtig. Het is nogal wat om tegen je geldgever te zeggen dat zijn plannen niet goed zijn.” Uiteindelijk werd een fors deel van het budget besteed aan de aankoop van componenten, zoals meetinstrumenten, pompen en afsluiters voor het bouwen van tijdelijke opstellingen.

Kramers (30) won en ‘zijn’ lab bestaat nu vijftig jaar. Dat staat in het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’, dat is uitgebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Kramerslaboratorium voor fysische technologie. Interviews met hoogleraren en een speurtocht in het archief hebben vele interessante details opgeleverd over vijftig jaar fysische technologie aan de TU en over de vaak eigenzinnige medewerkers van het Kramerslaboratorium.

In de beginjaren vijftig had fysische technologie een grote aantrekkingskracht op studenten die zich niet in een hokje wilden laten duwen, zoals scheikundigen die meer van natuur- en wiskunde wilden weten dan de gemiddelde scheikundestudent en natuurkundigen die de uitdaging zochten van de onvoorspelbaarheid van chemische processen. Eind jaren zeventig taande de belangstelling van studenten. Wetenschappelijk gezien leek het vak ‘af’. De komst van de nieuwe hoogleraar prof.dr.ir. H.E.A. van den Akker gaf het vak nieuwe impulsen. Ook de mogelijkheid om processen na te bootsen op de computer met computersimulatiemodellen maakt nu nieuwe inzichten mogelijk.

De titel van het boek ‘Het gewicht van de witte olifant’ staat voor de impact (‘het gewicht’) van de wetenschappers die werkten in het witte gebouw (‘de witte olifant’) dat in 1959 verrees in de tuin tussen de beide proeffabrieken voor chemische en fysische technologie en het complex van Scheikundige technologie.

Het ‘gewicht’ varieerde, blijkt uit het eerste verhaal van wetenschapsjournalist Joost van Kasteren. De journalist schreef een goed leesbaar, compleet verhaal op basis van interviews met oud-hoogleraren en op archiefstukken. Het boek is mede gefinancierd door acht bedrijven en TNO.
Linkse sympathieën

Bij het veertigjarig bestaan van het laboratorium voor fysische technologie werd het lab vernoemd naar zijn eerste hoogleraar, Hans Kramers. In het boek bekent de huidige hoogleraar Van den Akker dat het hem enigszins zwaar ten moede was toen hij bij zijn illustere voorganger ging vragen of hij zijn naam aan het laboratorium wilde verbinden. ,,Bij sommige mensen had het laboratorium toen niet zo’n goede naam. Enerzijds omdat volgens hen het onderzoek wat was ingezakt. Aan het eind van de tachtiger jaren was het namelijk ontzettend moeilijk om promovendi te krijgen. Aan de andere kant ook omdat de banden met de industrie waren verwaterd, omdat een aantal medewerkers van dit lab behoorlijke linkse sympathieën koesterde. Zeker in die tijd hield dat ook in dat je eigenlijk niet voor de industrie kon werken.”

In de beginjaren waren de onderzoekers van het lab pioniers op een nieuw vakgebied. Het tekstboek Elements of chemical reactor design and operation van Kramers en zijn collega K.R. Westerterp was het eerste en volgens velen het beste boek over reactorkunde. Later is dat boek zelfs in het Russisch vertaald, zonder toestemming van auteurs en uitgever overigens. Nu nog komt Westerterp op zijn vele reizen Russische procestechnologen tegen die hem van naam kennen omdat zij hun opleiding hebben gekregen aan de hand van het door Kramers en hem geschreven boek.
Zakrekenmachine

Het tweede verhaal in het boek van Jaap Frijlink is meer voor de fijnproevers. Dit levert een overzicht van alle apparaten en installaties die de afgelopen decennia in het lab zijn gebruikt.

Wel leuk voor buitenstaanders zijn de kadertjes met persoonlijke herinneringen van oud-studenten en medewerker. Zo maakte Leon Janssen in 1972 voor zijn afstudeeronderzoek gebruik van de eerste terminal op de TU. Overdag kon je maar 128 K werkgeheugen gebruiken en 1 minuut processortijd. ,,Het resultaat was dat velen van ons het totale werkritme moesten verleggen. Ze verbleven ‘s nachts op het rekencentrum en sliepen overdag. En dat voor programma’s die je tegenwoordig op een goede programmeerbare zakrekenmachine kwijt kan.”

Het boek bevat ook dertien integraal afgedrukte wetenschappelijke publicaties, uitgekozen door (oud-)hoogleraren. Meestal gaat het om hoogtepunten, maar ook een publicatie van professor Nico Kossen krijgt er een plaats. Kossen noemt de publicatie ‘irrelevant’, omdat het ging om succesvol onderzoek aan een verkeerd systeem. Later bleek namelijk dat je met een visceuze oplossing van glycerine in water geen visceuze schimmelbeslagen kon nabootsen, omdat die veel inhomogener zijn.

De publicaties uit de jaren negentig heeft de huidige hoogleraar uitgekozen om te laten zien dat het Kramerslab met een ‘mix van geavanceerde experimentele en computersimulatietechnieken opnieuw het wereldtoneel probeert te halen en te bepalen’. Het vakgebied begint aan zijn tweede jeugd, concludeert Van Kasteren.

Achterin het boek staan de referenties van alle wetenschappelijke artikelen van het lab, zo’n vijfhonderd in totaal. Bij het tienjarigbestaan van het lab schreef Kramers: ,,Er had achteraf bezien meer gepubliceerd kunnen worden dan in werkelijkheid is gebeurd. In veel gevallen ontbrak hiervoor echter de gelegenheid en de tijd. De productie van behoorlijk opgeleide ingenieurs is immers belangrijker dan die van publicaties.” Zelf werd Kramers op zijn dertigste hoogleraar met slechts één publicatie op zijn naam.

Ook nu nog heeft hij er moeite dat een hoogleraar vooral beoordeeld wordt op zijn aantal publicaties: ‘Je loopt het risico dat je te weinig tijd overhoudt om de jongerejaars studenten te begeleiden’.

Technische staf van het eerste decenium, de pioneersfase
Enfant terrible

Niet weg te denken uit de geschiedenis van het Kramerslaboratorium is de rebelse professor fysische technologie Wiero Jan Beek. Hij experimenteerde in de jaren zestig met alternatieven voor ‘saaie’ hoorcolleges. Onder meer door zes studenten samen een scriptie te laten schrijven en die ook collectief te beoordelen. Bij het veel conservatievere chemische technologie, waar een bezoeker nog bij de hoogleraar werd aangekondigd met: ,,Treed binnen in het kabinet van de hoogleraar”, hield men niet van dit soort experimenten.

Wiero Jan Beek had ook fricties met het college van bestuur. Hij moest zich naar eigen zeggen bezig houden met onzinnige missives over bijvoorbeeld het gebruik van papier en lucifers. Dat er een einde was gekomen aan het tijdperk waarin voor wetenschappelijk onderwijs de bomen tot in de hemel groeiden, was hem wel duidelijk. Dat je daar als hogeschoolleiding alleen op wist te reageren door ‘bomen te gaan tellen’, was hem een gruwel, aldus het verhaal van Joost van Kasteren in Het gewicht van de witte olifant.

Verderop in het boek vertelt Beek zelf: Ik pleitte er bij mijn aantreden voor om meer onderzoek te doen met echte stoffen, niet alleen lucht, water en zand. Dat bekwam me slecht. Het leverde slecht toegankelijke waarnemingen, veel mechanische en meettechnische problemen. Kortom, niet zo goed voor de opleiding.

Vrij snel verschoof het onderzoeksprogramma op naar voornamelijk stofoverdracht. Vandaar de keuze, noodzakelijk eenzijdig, die niets afdingt aan het leuke werk over mengen, schaalvergroting en strominginstabiliteit, aldus Beek.

Bouw van de ‘witte olifant’ in 1959

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.