Nederland is in Europa een middenmoter op het gebied van onderzoek en innovatie, blijkt uit een Maastrichts rapport voor de Europese Commissie. Maar volgens de auteur van het rapport is dat helemaal niet zo slecht.
Gisteren verscheen de jaarlijkse Innovation Union Scoreboard. Hoeveel wetenschappelijke publicaties produceren de lidstaten? Hoeveel besteden bedrijven en overheden aan onderzoek en ontwikkeling? Welk deel van de bevolking heeft een doctorstitel op zak?
Een waslijst van indicatoren wordt platgeslagen tot een cijfer tussen nul en één. En dan blijkt Nederland op de zevende plaats te staan, vlak onder Engeland en België en ruim onder Duitsland, Finland, Denemarken en Zweden. Het rapport is gemaakt door Hugo Hollandersvan het Maastrichtse onderzoeksinstituut UNU-Merit.
Is het erg dat Nederland niet hoger staat?
“Persoonlijk zie ik het niet echt als een probleem. Niet iedereen kan het beste jongetje van de klas zijn. Nederland heeft naar verhouding weinig kennisintensieve industrie. Vooral de dienstensector is hier groot. Zo bezien doen we het eigenlijk behoorlijk goed. We hebben de innovatie in de dienstensector wel eens apart bekeken en daarin scoort Nederland hoog.”
Kun je alle kennis en innovatie in één ranglijst vangen?
“Het kan best. Probleem is alleen dat mensen te veel kijken naar de positie van landen nu en vorig jaar. Maar het doet er weinig toe of pakweg Engeland net iets boven of onder ons staat. Het is vooral belangrijk om naar de achterliggende cijfers kijken.
Vanuit Europees perspectief is het bovendien geen enkel bezwaar als Philips zijn onderzoek naar België verplaatst; Nederland daalt dan in de ranglijst, maar België stijgt en de kennis blijft binnen Europa. Het wordt pas jammer als de r&d-afdeling naar pakweg China verhuist.
En dan nog. Zelfs als de hele productie en ontwikkeling van Philips-apparaten in China plaatsvindt, zou je kunnen verdedigen dat er weinig aan de hand is. Want als die apparaten in China goedkoper worden gemaakt, hoeven wij er minder voor te betalen en houden we dus geld over. Onze koopkracht stijgt dan.”
Er is dus geen vuiltje aan de lucht als onderzoek en innovatie uit Europa verdwijnen?
“Nou, als een onderzoekslaboratorium zijn deuren sluit, levert dat wel direct een verlies aan arbeidsplaatsen op, terwijl die stijging van de koopkracht vrijwel onopgemerkt blijft. En er is natuurlijk een ondergrens. Als Europa nu minder aan onderzoek en ontwikkeling uitgeeft dan de rest van de wereld, dan hebben we over vijf à tien jaar een slechtere concurrentiepositie. Daar valt niet aan te ontkomen.
Dat geldt ook voor Nederland. We horen nu nog bij de rijkste landen, maar hoe lang blijft dat zo? We zijn het enige rijke land dat op kennis bezuinigt en dat lijkt me niet gunstig. We waren ooit een land met een sterke industrie die goed was in onderzoek en ontwikkeling. Die reputatie zijn we langzamerhand kwijtgeraakt.
Je hoort wel eens zeggen dat kennis en innovatie ons uit de crisis moeten leiden, maar dat lijkt me overdreven. Investeringen in kennis zullen pas over vijf tot tien jaar vrucht afwerpen en ik mag hopen dat de crisis sneller wordt bestreden. Toch blijft investeren in kennis op de middellange termijn belangrijk. Of het kwaad kan dat we daarin achterblijven? Vraag me dat over tien jaar nog een keer.”
Het is een echt meidending. Sterker nog: de rotatie-optie op de iPhone is ervoor uitgevonden. Elk meisje tussen de 10 en 25 jaar doet niets liever dan gekke foto’s maken met vriendinnen. Voor op je schoolagenda. Spiegel. En vooral: op Hyves en Facebook.
Beetje jammer alleen dat het zo weinig doet voor je gezondheid – behalve een stevig potje lachen, dan. En dat is waar de gemeente Delft wel een beetje mee zit: haar bewoners bewegen te weinig. Toen Astrid Heijnen (22) voor haar IO-bachelor-eindproject iets mocht ontwerpen waarmee het gemeenteonderdeel Spelen in Delft die lichaamsbeweging kon stimuleren, had ze haar doelgroep dan ook snel gevonden. “De meeste studenten in mijn groepje kozen voor kinderen. Dat ligt natuurlijk het meest voor de hand voor Spelen in Delft. Maar ik zocht meer uitdaging. Zo kwam ik op tieners, want daar is erg weinig voor te doen op straat.” Met alle gevolgen van dien, las ze in stukken van de gemeente. Want die tieners bezetten vervolgens de speeltoestellen voor kinderen en zo komt helemaal niemand meer aan bewegen toe. “Samen met een jongen die ook voor hangjongeren wilde ontwerpen, ben ik de straat op gegaan. Best eng, maar het bleek uiteindelijk heel inspirerend.” Want wat bleek: puberende jongens trappen nog weleens een enerverend balletje, maar meiden doen eigenlijk niks aan lichaamsbeweging. Die maken dus vooral graag foto’s van zichzelf. Heijnen: “Zo had ik de link tussen foto’s maken en bewegen snel gelegd.”
Haar Fotoplay voor buiten is een soort springplank met een camera. Zodra je erop springt, registreert hij dat en maakt drie foto’s in de lucht, uit verschillende standpunten. Die kun je vervolgens gratis downloaden van een speciale website. Wél een kostbaar geintje voor de gemeente, al die funcamera’s op straat. Maar dat valt volgens Heijnen reuze mee. “Je zou de schermen waarop de foto’s getoond worden, namelijk ook kunnen gebruiken voor reclame.”
Lowlands zette trouwens al een hightech versie neer van een vergelijkbaar idee: daar kon je vorig jaar op een trampoline springen, terwijl een camera 3D-foto’s schoot in de lucht. Heijnen: “Dat was een groot succes, maar een trampoline is moeilijk te plaatsen in de openbare ruimte.” Hoe dat precies zit met een springplank moet de student ook nog onderzoeken, maar daar komt speeltoestellenfabrikant Yalp, die voor de gemeente meewerkt aan de bachelor-eindprojecten, om de hoek kijken. Haar belangrijkste buit is al binnen: een 8,5 als eindcijfer.
Comments are closed.