Er is voor de bewoners van de Universiteitsbibliotheek (UB) geen ontkomen aan. Buiten is het een bende. Hekken, zand, gras, apparaten. Binnen schudt het een beetje, bromt het en ruikt het vooral naar teer.
“Nee”, verzekert projectleider Fred Lassche voor de ingang van de UB, “wat je ruikt is geen teer. Dat is bitumen.” Het ruikt volgens hem ongeveer hetzelfde. En vooral: het is niet schadelijk, benadrukt hij.
Lassche neemt groepjes TU-medewerkers die hun werkplek in de bieb hebben, deze dinsdag 23 juni mee het dak op. Daar wordt een hoop duidelijk. Waarom het dak lekt en hoe dat in de toekomst heel onwaarschijnlijk wordt. En ook waarom het binnen zo vreselijk naar teer, nee bitumen, stinkt.
Bovenop het gebouw staat een pan van zeker een halve vierkante meter te pruttelen met onder het dubbele deksel de gloeiend hete bitumen. Het hete goedje fungeert als lijmstof tussen de waterdichte noodlaag die op het betonnen dak is aangebracht en blokken van geblazen glas die moeten zorgen voor isolatie. De dampen worden de luchtverversing van de UB ingezogen.
De opbouw van het nieuwe dak is namelijk al begonnen, hoewel er nog ontelbare keren per dag rupsvoertuigjes grond naar beneden brengen en een wagen via een slang lavakorrels wegzuigt. Daar waar de oude lagen zijn verwijderd, wordt meteen de nieuwe dakbedekking aangebracht.
Lassches gehoor is gefascineerd. Daar valt op zijn plaats wat hij eerder vertelde over de UB tot nu toe. Dat was een verhaal in mineur. Eigenlijk, legde Lassche uit, was de bieb die pakweg elf jaar geleden is gebouwd wat te duur voor de TU Delft. Via een projectontwikkelaar is het toen gebouwd en ‘turnkey’ aan de TU opgeleverd. Bij de bouw werd noodgedwongen wel gekozen voor zo goedkoop mogelijke oplossingen. “We hebben er al veel aan verspijkerd.”
Een probleem bleef: de lekkages. En die zijn een gevolg van de goedkope bouwoplossingen en het gebruik als grasdak. Een grasdak op zich was volgens Lassche destijds niet nieuw, maar een grasdak op een golvend dak was dat volgens hem weer wel. En op dat dak wordt geleefd. “Er zijn af en toe palen in de grond gegaan, er is gesleept met betonnen tegels”, schetst Lassche.
Dat bleek funest voor de waterkerende laag, legt Lassche uit op de grens van oude aarde, doek en lavakorrels. “Daaronder lag een dunne waterdichte laag.” Die bleek niet bestand tegen prikkende stokken en andere voorwerpen die diep in het grasdak werden gestoken. De lagen eronder, een vlies en piepschuim, konden het doorsijpelende water niet meer keren.
Dat wordt allemaal anders, wijst Lassche in de richting van de bitumenketel. De waterdichte noodlaag en de met bitumen vastgekleefde isolerende blokken geblazen glas vormen straks een geheel met nog een laag waterdichte dakbedekking. Daarop komen dan nog een rubbermat, de grond en het gras.
Dat laatste wordt aangevoerd in een extra dikke laag, die snel beloopbaar is. In september kan er weer geluncht worden en is de kans klein dat het plaatsen van skipoortjes op het dak leidt tot waterschade eronder. En gebeurt het toch? “We hebben van de aannemer een verzekerde garantie.”
Het oude dak is overigens niet helemaal verloren. De grond wordt na reiniging grotendeels hergebruikt. Het heeft dankzij een technologisch trucje dan wel een nieuwe eigenschap. Er wordt een poeder aan toegevoegd zodat het water beter wordt vastgehouden. Daardoor is er minder grond nodig en dat zou wel eens kunnen voorkomen dat het grasdak opnieuw gaat schuiven.
,,
Dat zegt hij in een interview met het Reformatorisch Dagblad (1 november). Prof.dr. Cees Dekker (Technische Natuurwetenschappen) zegt teleurgesteld te zijn geraakt in de van oorsprong Amerikaanse stroming.
ID-aanhangers geloven niet dat complexe systemen door evolutie kunnen zijn ontstaan en veronderstellen een intelligente ontwerper (lees: God). Dekker dacht dat je zo’n ontwerp zou kunnen bewijzen, maar daarin raakte hij volgens het RD teleurgesteld.
Zijn uitspraak is opmerkelijk omdat zijn boek ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ werd gezien als de lancering van Intelligent Design in Nederland. Toenmalig minister Maria van der Hoeven (OCW) voelde wel wat voor opname in het lespakket.
Begin december verschijnt een nieuw boek (Geleerd en Gelovig) waarin Dekker en 21 andere geleerden schrijven over geloof en wetenschap.
Volgende week vertelt Dekker in Delta over zijn ontwikkeling tot ‘theïstische evolutionist’.

“Nee”, verzekert projectleider Fred Lassche voor de ingang van de UB, “wat je ruikt is geen teer. Dat is bitumen.” En vooral: het is niet schadelijk, benadrukt hij.
Lassche neemt groepjes TU-medewerkers die hun werkplek in de bieb hebben, deze dinsdag 23 juni mee het dak op. Daar wordt een hoop duidelijk. Waarom het dak lekt en hoe dat in de toekomst heel onwaarschijnlijk wordt. En ook waarom het binnen zo vreselijk naar teer, nee bitumen, stinkt.
Bovenop het gebouw staat een pan van zeker een halve vierkante meter te pruttelen met onder het dubbele deksel de gloeiend hete bitumen. Het hete goedje fungeert als lijmstof tussen de waterdichte noodlaag die op het betonnen dak is aangebracht en blokken van geblazen glas. De dampen worden de luchtverversing van de UB ingezogen. Vandaar de stank.
De opbouw van het nieuwe dak is al in volle gang, hoewel er nog ontelbare keren per dag rupsvoertuigjes grond naar beneden brengen en een wagen via een slang lavakorrels wegzuigt. Daar waar de oude lagen zijn verwijderd, wordt meteen de nieuwe dakbedekking aangebracht.
Lassches gehoor is gefascineerd. Nu valt op zijn plaats wat hij eerder vertelde over de UB tot nu toe. Dat was een verhaal in mineur. Eigenlijk, legde Lassche uit, was de bieb die pakweg elf jaar geleden is gebouwd wat te duur voor de TU Delft. Via een projectontwikkelaar is het toen gebouwd en ‘turnkey’ aan de TU opgeleverd. Bij de bouw werd noodgedwongen gekozen voor goedkope oplossingen. “We hebben er al veel aan verspijkerd.”
Eén probleem bleef: de lekkages. Die zijn een gevolg van de niet ideale bouwoplossingen en het gebruik als grasdak. Een grasdak op zich was volgens Lassche destijds niet nieuw, maar gras op een golvend dak was dat volgens hem weer wel. En op dat dak wordt geleefd. “Er zijn af en toe palen in de grond gegaan en er is gesleept met betonnen tegels”, schetst Lassche.
Dat bleek funest voor de waterkerende laag, legt hij uit op de grens van oude aarde, doek en lavakorrels en nieuw dak. “Kern is dat er eigenlijk maar één dun waterkerend laagje was.” Die bleek niet bestand tegen prikkende stokken en andere voorwerpen die diep in het grasdak werden gestoken. De lagen eronder konden het doorsijpelende water niet meer keren.
Dat wordt allemaal anders, wijst Lassche in de richting van de bitumenketel. Op een waterdichte noodlaag worden nu met bitumen isolerende blokken geblazen glas geplakt en daarop wordt weer een waterkerende laag gekleefd. Zo ontstaan een dikke, onderling verkleefde waterdichte laag. Daarop komen de grotendeels hergebruikte aarde en nieuw gras.
Dat laatste wordt aangevoerd in een extra dikke laag, die snel beloopbaar is. In september kan er weer geluncht worden en is de kans klein dat het plaatsen van bijvorbeeld skipoortjes op het dak leidt tot waterschade eronder. En gaat het toch lekken? “We hebben van de aannemer een verzekerde garantie.”



Comments are closed.