Campus

‘Ik sta vijf ballen hoog te houden’

Coos van Buuren is op veel fronten actief. Hij zit in de eindfase van twee masterstudies. Daarnaast is hij nog steeds betrokken bij een door hemzelf opgezette stichting. Zondag verdedigt hij met zijn clubteam de Nederlandse titel op de 4×800 meter hardlopen.

WIE IS COOS VAN BUUREN?
De in Rotterdam (1985) geboren Coos
van Buuren bracht zijn jeugd door in Gouda en Soest. In 2003 begon hij
een studie civiele techniek in Delft. Tegelijk met de aanvang van zijn
master aan de TU, in 2007, stroomde hij via een schakelprogramma in een
masteropleiding econometrie in Rotterdam in. Eerder was hij
initiatiefnemer en medeoprichter van International Research Projects
Delft (IRPdelft): Een stichting die als doel heeft masterstudenten van
de TU onderzoek te laten verrichten in het buitenland, voor Nederlandse
bedrijven in opkomende markten.
Als middenafstandloper bereikte Van
Buuren de nationale subtop. Zijn beste individuele tijden dateren van
2006 (50.97 seconden op de 400 meter) en 2007 (1.53.80 op de 800 meter).
Op het Nederlands studentenkampioenschap won hij zowel indoor als
outdoor eenmaal zilver op de 1500 meter. Hoogtepunt in zijn carrière was
de gouden medaille op het NK estafette 2009, veroverd met zijn ploeg
van Leiden Atletiek. Het kwartet zette op de 4×800 meter een eindtijd
neer van 7.42 minuten, een van de snelste tijden die de afgelopen tien
jaar in Nederland zijn gelopen. Komend weekeinde staat het viertal op
het NK in Amstelveen opnieuw aan de start.

Hoe is die stichting ontstaan?
“De
aanleiding was tweeledig. Enerzijds ben ik altijd geïnteresseerd
geweest in de financiering achter techniek en de commerciële toepassing
ervan. Anderzijds zag ik dat een paar vriendjes in Rotterdam,
bedrijfskundestudenten, een marktonderzoek in Brazilië hadden verkocht
voor een ton. Ik combineerde die twee gegevens en dacht: de
natuurkundefaculteit is natuurlijk een visvijver voor bedrijven als
McKinsey. Wat ik bedoel is, dat er studenten zijn met interesse in het
commercieel toepassen van technische kennis. Een techniekstudent heeft
meer marktwaarde dan een bedrijfskundestudent. Het bracht mij er toe een
organisatie op te zetten, International Research Projects Delft. Dat is
een stichting voor technische studenten die voor Nederlandse bedrijven
onderzoek doen in het buitenland. Op een breed vlak, in
interdisciplinaire groepjes. Met twee vrienden heb ik de stichting van
de basis af opgebouwd.”

Wat voor onderzoeken zijn dat?
“Een goed voorbeeld is het onderzoek van een civiel
ingenieur,
een bouwkundestudent en iemand van luchtvaart- en ruimtevaarttechniek
voor een grote Nederlandse railcontractor, Strukton. Dat ging om het
mogelijke gebruik van ultrasone meting van spoorstaven in India; met
laserstralen rails doorzoeken op mogelijke breuken. Het is één van de
vijftien tot twintig onderzoeken die we inmiddels gedaan hebben.
Als
stichting zijn we een schakel tussen de TU Delft, studenten en
bedrijven. De studenten doen onderzoek voor hun studie. Het onderzoek
passen ze toe voor bedrijven en ze brengen bedrijven in contact met de
TU. Een mooi voorbeeld daarvan is het onderzoek voor Petrobas, een grote
oliemaatschappij in Brazilië. De TU had de techniek al ontwikkeld die
ze daar nodig bleken te hebben. Dan breng je de TU in contact met dat
bedrijf. De stichting is eigenlijk de smeerolie tussen dat soort
organisaties. Vanuit de TU komt ook steeds meer vraag naar contacten met
andere universiteiten. Het levert allerlei verbanden op. De kennis
hebben we van professoren, de studenten werken gratis en de bedrijven
betalen de onkosten van de studenten. De stichting heeft een positie
verworven binnen de TU. Bij ons leer je zowel ondernemen als onderzoek
doen. Twee jaar geleden ben ik er uitgestapt. Ik geef nog wel advies.”

Hoe pakt de stichting dat aan?
“Het
bestuur kiest het land uit, zoekt naar geschikte studenten en benadert
de bedrijven. Het is een jaarlijkse cyclus. Per jaar doen vijftien tot
twintig studenten mee aan vier tot vijf onderzoeken, gedurende de twee
zomermaanden. Er wordt geselecteerd, dan is er een teamweekend en er
worden enkele trainingen gegeven: hoe haal je projecten binnen
bijvoorbeeld. Met een seminar in het najaar sluit je het af.”

Wat heeft de stichting jou opgeleverd?
“Aan
de stichting heb ik niets verdiend. Mijn onderzoeksproject heb ik met
mijn master ingevuld. Uiteindelijk heb ik er ontzettend veel van
geleerd. Ik kan goed consumer goods verkopen, maar van business to
business sales wist ik niets af. Met het runnen van een groep van
veertien mensen had ik totaal geen ervaring. Ik vind het erg jammer dat
de politiek steeds meer de focus legt op nominaal studeren, zo strak
mogelijk je studie afmaken. Daardoor creëer je minder ruimte voor dit
soort activiteiten.”

Je bent nu zeven jaar bezig?
“Ja.
Het grappige was dat ik eigenlijk geen techniek mocht studeren. Mijn
profiel kwam niet overeen met de toelatingseisen (lacht uitbundig).
Mevrouw Minnigh, ambtelijk secretaris, heeft ervoor gezorgd dat ik toch
civiele techniek mocht studeren. Ik heb mijn bachelor gehaald in
drieëneenhalf jaar. Op aanraden van mijn huidige afstudeerprofessor ben
ik naast mijn master waterbouwkunde ook econometrie gaan studeren in
Rotterdam. Na een schakelprogramma kon ik daar aan mijn master beginnen.
Mijn
afstuderen is een combinatie van econometrie en civiele techniek. Het
is eigenlijk één onderwerp: de financiële risico’s van nieuwe
haveninfrastructuur in kaart brengen. De technische risico’s vertaal ik
naar een probabilistisch model: op kansberekening berust model. Met
kerst wil ik doctorandus ingenieur zijn.”

Naast die activiteiten ben je ook op sportgebied op hoog niveau bezig. Bedrijf jij topsport of semi-topsport?
(Na
enige overpeinzing): “Semi-topsport. Ik heb wel jarenlang een (lage)
topsportstatus gehad. Toen ik die vorig jaar weer moest aanvragen dacht
ik: laat maar hangen. Wat is topsport? Ik train zes keer per week.
Individueel zit ik in de subtop van Nederland. Bij mijn club Leiden
Atletiek is een brede groep van goede lopers actief. Er zijn in
Nederland niet zoveel grote groepen die zoveel samen trainen. Dan behoor
je bij een NK estafette ineens bij de top.”

Je bent nu 25. Had je op grotere individuele prestaties gehoopt?
“Als
ik realistisch ben, is het voor mij moeilijk om bijvoorbeeld het EK te
halen. Dan moet ik 1.46, 1.47 lopen op de 800 meter. Dat is zes seconden
onder mijn persoonlijk record. Op de 800 meter loop je ongeveer 28
kilometer per uur, dat is acht meter per seconde. Dan moet ik een gat
van vijftig meter overbruggen. Dat is wel erg veel.”

Hoe groot is je trainingsactiviteit?
“In
het schema van mijn huidige trainer Bram Wassenaar staan zes trainingen
per week gepland. Drie keer train ik bij Bram, de andere drie keer ga
ik zelf een half uur tot een uurtje lopen. Dat werkt heel ontspannend.
Zeker als ik heel druk bezig ben met studeren, is het lekker om een
break te nemen. Na een half uurtje lopen, ben ik weer superscherp en
fris. Ik vind het geweldig om hard te lopen. Lekker door de natuur
rennen of door de stad. Hoe dat komt weet ik niet. Als ik mij er
fulltime op zou toeleggen, zou ik onder de 1.50 kunnen lopen. Maar dan
zou ik wel veertien keer intensief moeten trainen per week, wil ik enige
zekerheid hebben dat ik dat ook haal. Ik vraag mij af of ik daar wel
talent voor heb, voor die absolute top.”

Wat zijn de voorwaarden om goed een middenafstand te kunnen lopen?
“Het
is een combinatie van snelheid en uithoudingsvermogen. De
wereldrecordhouder loopt met een snelheid van dertig kilometer per uur,
bijna twee minuten lang. Vergelijk het met de 1500 meter bij het
schaatsen. Bij een heel hoge snelheid verzuur je op de laatste 150
meter, dan moet je toch nog je snelheid hoog houden. Voor
sprintafstanden ben ik niet explosief genoeg, voor lange afstanden ben
ik te zwaar gebouwd. Om de marathon te kunnen lopen moet ik twintig kilo
afvallen. Voor mij is het een uitdaging. Je loopt niet in banen, maar
in clusters van atleten. Er komt tactiek bij kijken: welke positie kies
je en waarom?”

Welke plaats neem jij in de estafetteploeg in?
“We
lopen niet in een vaste samenstelling. De volgorde op de 4×800 maakt
niet zoveel uit. De meeste teams hebben twee goede atleten, één mindere
en één topatleet. Die topatleet wordt meestal als laatste ingezet. Wij
hebben een constante groep, er is er niet één die eruit springt. Als je
in de laatste ronde niet wilt verliezen van de topatleet van je
concurrent, moet je zorgen eerder een gaatje te slaan dat groot genoeg
is. Vorig jaar is ons dat gelukt.”

Hoe combineer je twee pittige studies, een bestaan als nationale subtopatleet en je bezigheden met een serieuze stichting?
“Als
je het leuk vindt om de dingen te doen die je doet, kost dat niet
zoveel moeite. Zo bijzonder is het trouwens niet wat ik doe. Ik heb
alleen maar zesjes gehaald en zeven jaar over mijn studie gedaan.
Overigens werk ik ook nog parttime in een kledingzaak in Den Haag. Ik
sta dus vijf ballen hoog te houden. Alle vijf tegelijk is lastig, maar
drie gaat goed. Voor die winkel heb ik verschillende promotietours
georganiseerd en een golftoernooi helpen organiseren.”

Heb je ook nog tijd voor een sociaal leven?
“Zeker.
Een sociaal leven is heel belangrijk, ik ga graag een biertje drinken.
Dat is een heerlijke ontspanning waarvan je volgens mij beter gaat
lopen. Ik doe voor mijn lol aan golf in Nunspeet, in de buurt bij mijn
ouders. Dat doe ik wel aardig, ik heb handicap 18. Golf is voor mij puur
een gezelligheidssport.”

Wat ga je met je studies doen als je klaar bent?

“Dat weet ik nog helemaal niet.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.