Marlies Goorden, 18 jaarEerstejaars technische natuurkundeAfkomstig uit Roosendaal,,Met Risk is de eerste opdracht van mijn vader altijd om mij te vernietigen, ook al heeft hij een heel andere opdracht.
Vanaf het begin vecht hij gewoon alleen tegen mij en vergeet de rest. Daarom verliest hij ook altijd. Maar we gaan thuis over het algemeen wel goed met elkaar om. Alleen ben ik af en toe een beetje aan het bekvechten met m’n vader. We hebben bijvoorbeeld wel eens onenigheid over het hoekje van de bank, of over de afstandsbediening. Hij zit namelijk altijd te zappen, en op het moment dat je net naar een zender zit te kijken, zapt hij weer verder. Dat is psychologisch een heel vervelend moment.
Mijn rapporten waren ook nooit goed, zelfs als ze best goed waren. Hij zei altijd dat ik geen natuurkunde kon, en nu studeer ik het. Zelf heeft hij, net als mijn moeder, scheikunde gestudeerd. Hij wilde graag uitleggen, dus vaak vroeg hij of ik niks te vragen had. Meestal had ik niks, maar als ik eens een vraag had, een som die niet uitkwam ofzo, dan draaide het er altijd op uit dat hij zei dat ik ‘de elementaire beginselen niet eens begrepen had’, terwijl het gewoon om een rekenfout ging. ‘Even vanaf het begin beginnen’, zei hij dan, waarna hij de stof uit de tweede klas ging uitleggen. Hij zegt nooit ja of nee, maar verzint er een heel verhaal omheen.
Maar het blijven natuurlijk kleinigheden. Verder gaan we goed met elkaar om. Op zaterdag ga ik altijd met hem hardlopen bijvoorbeeld. Dat is trouwens de enige sport waar ik een beetje goed in ben. Ik vind sporten verder heel leuk om te doen, maar ik kan er weinig van. Zo heb ik twee jaar gehockeyed. Toen ik begon, kon ik geen bal raken. Dat was niet erg, want in het team waarin ik zat kon niemand een bal raken. Maar op een gegeven moment begonnen de anderen wel ballen te raken, terwijl ik er nog steeds niks van kon. Toen begon het wel op te vallen, en ben ik maar gestopt. Het was ook geen gezellig team.
Bovendien wilde ik toen gaan werken op zaterdag. Ik dacht namelijk dat het heel leuk was om te werken. Niet dat ik later cassière wilde worden, maar ik had wel zoiets van ‘lekker achter de kassa zitten en er nog geld voor krijgen ook’. Maar het was dus verschrikkelijk. Gewoon lopende-bandwerk. Achter zo’n scanner, en dan de hele tijd dat piep-piep, echt verschrikkelijk. Elke zaterdag dacht ik bij mezelf: ‘Nog één zaterdag’, dus heb ik het uiteindelijk anderhalf jaar volgehouden. Toen ging ik steeds vaker smoesjes verzinnen dat ik het zo druk had met school, waarop ze me op een gegeven moment ontslagen hebben. Ik was verschrikkelijk opgelucht.
Daarna heb ik nog in een restaurant gewerkt, hoewel ikhelemaal niet kan koken. Ik moest de soep klaarmaken. Ik kreeg een recept, en moest ervoor zorgen dat de soep om half elf klaar was. Maar ik wist bijvoorbeeld eigenlijk niet eens hoe peterselie eruitzag. Die kruiden lijken ook allemaal verschrikkelijk op elkaar. Dus dat moest ik steeds vragen aan de anderen in die keuken, zodat de soep pas om half één klaar was. Bovendien ben ik heel chaotisch. Ik waste bijvoorbeeld niet af. Dan wilde ik snel zijn, maar op die manier gaat het natuurlijk juist veel langzamer. In het begin dacht ik dat iedereen zo langzaam was in het begin, zodat ik best nonchalant bleef. Maar na een week bleek dat dus de proeftijd te zijn geweest. Gelukkig kreeg ik een herkansing.
Fruitsalades maken, sapjes persen en taarten versieren. Daar waren ze wel tevreden over. Ik kreeg zelfs een vaste baan aangeboden.
Diezelfde zomer, afgelopen zomer dus, waren mijn ouders vijfentwintig jaar getrouwd. We mochten een verre reis uitkiezen. Wij kozen voor Indonesië. Je kunt ook wel naar Amerika of Australië gaan, maar dan blijf je toch in de westerse cultuur hangen. Indonesië heeft een totaal andere cultuur. Ja, ze hebben er ook wel wolkenkrabbers, maar die zien er toch een stuk minder mooi uit dan bij ons. Maar het gaat vooral om de mensen, hun manier van leven. Die is helemaal anders. De mensen leven op straat, je kunt er ‘s avonds gewoon niet meer normaal over straat lopen vanwege alle kraampjes die er worden neergezet.
Ze zijn ook verschrikkelijk gastvrij. Ik bedoel, wij hebben een hekel aan de Duitsers omdat zij ons bezet hebben, dus van te voren dacht ik dat de Indonesiërs ook wel een hekel aan ons zouden hebben. Maar dat is dus helemaal niet zo. Juist niet, ze lachen en zwaaien de hele tijd naar je. Als je in de bus rijdt, zie je overal mensen in tuintjes die naar je zitten te zwaaien. Zelfs in die toeristische plaatsen, waar ze echt wel vaker blanken hebben gezien. Wanneer je over straat loopt, wordt er soms ‘I love you’ in je oor gefluisterd, maar dat is niet echt vervelend, eerder grappig. Je kunt ook helemaal niet bang voor ze zijn, het zijn allemaal van die kleine mannetjes.
Vroeger wilde ik altijd naar de Derde Wereld, naar Afrika, dokter worden. Nu zou ik nog steeds wel als vrijwilliger willen helpen, maar je moet ook aan jezelf denken: geld verdienen, carrière maken. Ik stem wel Groen Links, of PvdA. Want als iemand de pech heeft dat hij ziek wordt, of de pech dat hij niet goed kan leren, dan moet je toch gewoon genoeg geld krijgen, vind ik. Het zijn ongeveer dezelfde ideeën als mijn ouders hebben. Sommige kinderen nemen de ideën van hun ouders over, anderen gaan er juist lijnrecht tegenin, zeker in de puberteit. Maar ik was nooit echt puberaal; ik deed ook mijn huiswerk gewoon en was meestal wel op tijd thuis.
Eén keer deed ik wel echt tegendraads. Toen ik tien jaar was kreeg ik van een oom een kinderbijbel. Dat moet je dus nooit geven aan een kind van tien. Er stond in dat je naar de hel zou gaan als je niet naar de kerk ging. Toen dacht ik: als God bestaat, is het inderdaad beter om naar de kerk te gaan, want dan kom ik in de hemel. En als Hij niet bestaat, dan is er nog niks aan de hand. Daarna ben ik dus een tijd lang elke zondag naar de kerk gegaan. Alleen. M’n ouders vonden het maar onzin, maar ze konden me niet tegenhouden. Ik bad ook ‘s avonds in bed en was heel eerlijk.
Ik speelde nooit vals, om maar niet in de hel te komen. Op een gegeven moment vond ik het saai worden. Toen zei ik: God, als je bestaat, laat dan dit beeldje omvallen. Dat bleef gewoon staan, en daarna ben ik niet meer gegaan. Ik geloof nu gewoon in de natuurwetten, zeg maar.
We gaan nu nog twee keer per jaar naar de kerk, op m’n opa’s sterfdag en op z’n verjaardag. Dat is altijd wel grappig, de hele familie komt altijd te laat. Elk jaar roept m’n vader dan ook ‘om tien voor zeven rijd ik weg hoor’, waarna iedereen extra langzaam gaat doen, want niemand wil eigenlijk naar de kerk. Dus rijdt m’n vader wel eens alleen naar de kerk. Soms dreigt hij ons zakgeld in te houden, maar dat doet hij toch niet. Want dan moet hij naar de bank om het te regelen en daar heeft hij toch geen zin in.”
Marlies Goorden, 18 jaar
Eerstejaars technische natuurkunde
Afkomstig uit Roosendaal
,,Met Risk is de eerste opdracht van mijn vader altijd om mij te vernietigen, ook al heeft hij een heel andere opdracht. Vanaf het begin vecht hij gewoon alleen tegen mij en vergeet de rest. Daarom verliest hij ook altijd. Maar we gaan thuis over het algemeen wel goed met elkaar om. Alleen ben ik af en toe een beetje aan het bekvechten met m’n vader. We hebben bijvoorbeeld wel eens onenigheid over het hoekje van de bank, of over de afstandsbediening. Hij zit namelijk altijd te zappen, en op het moment dat je net naar een zender zit te kijken, zapt hij weer verder. Dat is psychologisch een heel vervelend moment.
Mijn rapporten waren ook nooit goed, zelfs als ze best goed waren. Hij zei altijd dat ik geen natuurkunde kon, en nu studeer ik het. Zelf heeft hij, net als mijn moeder, scheikunde gestudeerd. Hij wilde graag uitleggen, dus vaak vroeg hij of ik niks te vragen had. Meestal had ik niks, maar als ik eens een vraag had, een som die niet uitkwam ofzo, dan draaide het er altijd op uit dat hij zei dat ik ‘de elementaire beginselen niet eens begrepen had’, terwijl het gewoon om een rekenfout ging. ‘Even vanaf het begin beginnen’, zei hij dan, waarna hij de stof uit de tweede klas ging uitleggen. Hij zegt nooit ja of nee, maar verzint er een heel verhaal omheen.
Maar het blijven natuurlijk kleinigheden. Verder gaan we goed met elkaar om. Op zaterdag ga ik altijd met hem hardlopen bijvoorbeeld. Dat is trouwens de enige sport waar ik een beetje goed in ben. Ik vind sporten verder heel leuk om te doen, maar ik kan er weinig van. Zo heb ik twee jaar gehockeyed. Toen ik begon, kon ik geen bal raken. Dat was niet erg, want in het team waarin ik zat kon niemand een bal raken. Maar op een gegeven moment begonnen de anderen wel ballen te raken, terwijl ik er nog steeds niks van kon. Toen begon het wel op te vallen, en ben ik maar gestopt. Het was ook geen gezellig team.
Bovendien wilde ik toen gaan werken op zaterdag. Ik dacht namelijk dat het heel leuk was om te werken. Niet dat ik later cassière wilde worden, maar ik had wel zoiets van ‘lekker achter de kassa zitten en er nog geld voor krijgen ook’. Maar het was dus verschrikkelijk. Gewoon lopende-bandwerk. Achter zo’n scanner, en dan de hele tijd dat piep-piep, echt verschrikkelijk. Elke zaterdag dacht ik bij mezelf: ‘Nog één zaterdag’, dus heb ik het uiteindelijk anderhalf jaar volgehouden. Toen ging ik steeds vaker smoesjes verzinnen dat ik het zo druk had met school, waarop ze me op een gegeven moment ontslagen hebben. Ik was verschrikkelijk opgelucht.
Daarna heb ik nog in een restaurant gewerkt, hoewel ikhelemaal niet kan koken. Ik moest de soep klaarmaken. Ik kreeg een recept, en moest ervoor zorgen dat de soep om half elf klaar was. Maar ik wist bijvoorbeeld eigenlijk niet eens hoe peterselie eruitzag. Die kruiden lijken ook allemaal verschrikkelijk op elkaar. Dus dat moest ik steeds vragen aan de anderen in die keuken, zodat de soep pas om half één klaar was. Bovendien ben ik heel chaotisch. Ik waste bijvoorbeeld niet af. Dan wilde ik snel zijn, maar op die manier gaat het natuurlijk juist veel langzamer. In het begin dacht ik dat iedereen zo langzaam was in het begin, zodat ik best nonchalant bleef. Maar na een week bleek dat dus de proeftijd te zijn geweest. Gelukkig kreeg ik een herkansing.
Fruitsalades maken, sapjes persen en taarten versieren. Daar waren ze wel tevreden over. Ik kreeg zelfs een vaste baan aangeboden.
Diezelfde zomer, afgelopen zomer dus, waren mijn ouders vijfentwintig jaar getrouwd. We mochten een verre reis uitkiezen. Wij kozen voor Indonesië. Je kunt ook wel naar Amerika of Australië gaan, maar dan blijf je toch in de westerse cultuur hangen. Indonesië heeft een totaal andere cultuur. Ja, ze hebben er ook wel wolkenkrabbers, maar die zien er toch een stuk minder mooi uit dan bij ons. Maar het gaat vooral om de mensen, hun manier van leven. Die is helemaal anders. De mensen leven op straat, je kunt er ‘s avonds gewoon niet meer normaal over straat lopen vanwege alle kraampjes die er worden neergezet.
Ze zijn ook verschrikkelijk gastvrij. Ik bedoel, wij hebben een hekel aan de Duitsers omdat zij ons bezet hebben, dus van te voren dacht ik dat de Indonesiërs ook wel een hekel aan ons zouden hebben. Maar dat is dus helemaal niet zo. Juist niet, ze lachen en zwaaien de hele tijd naar je. Als je in de bus rijdt, zie je overal mensen in tuintjes die naar je zitten te zwaaien. Zelfs in die toeristische plaatsen, waar ze echt wel vaker blanken hebben gezien. Wanneer je over straat loopt, wordt er soms ‘I love you’ in je oor gefluisterd, maar dat is niet echt vervelend, eerder grappig. Je kunt ook helemaal niet bang voor ze zijn, het zijn allemaal van die kleine mannetjes.
Vroeger wilde ik altijd naar de Derde Wereld, naar Afrika, dokter worden. Nu zou ik nog steeds wel als vrijwilliger willen helpen, maar je moet ook aan jezelf denken: geld verdienen, carrière maken. Ik stem wel Groen Links, of PvdA. Want als iemand de pech heeft dat hij ziek wordt, of de pech dat hij niet goed kan leren, dan moet je toch gewoon genoeg geld krijgen, vind ik. Het zijn ongeveer dezelfde ideeën als mijn ouders hebben. Sommige kinderen nemen de ideën van hun ouders over, anderen gaan er juist lijnrecht tegenin, zeker in de puberteit. Maar ik was nooit echt puberaal; ik deed ook mijn huiswerk gewoon en was meestal wel op tijd thuis.
Eén keer deed ik wel echt tegendraads. Toen ik tien jaar was kreeg ik van een oom een kinderbijbel. Dat moet je dus nooit geven aan een kind van tien. Er stond in dat je naar de hel zou gaan als je niet naar de kerk ging. Toen dacht ik: als God bestaat, is het inderdaad beter om naar de kerk te gaan, want dan kom ik in de hemel. En als Hij niet bestaat, dan is er nog niks aan de hand. Daarna ben ik dus een tijd lang elke zondag naar de kerk gegaan. Alleen. M’n ouders vonden het maar onzin, maar ze konden me niet tegenhouden. Ik bad ook ‘s avonds in bed en was heel eerlijk.
Ik speelde nooit vals, om maar niet in de hel te komen. Op een gegeven moment vond ik het saai worden. Toen zei ik: God, als je bestaat, laat dan dit beeldje omvallen. Dat bleef gewoon staan, en daarna ben ik niet meer gegaan. Ik geloof nu gewoon in de natuurwetten, zeg maar.
We gaan nu nog twee keer per jaar naar de kerk, op m’n opa’s sterfdag en op z’n verjaardag. Dat is altijd wel grappig, de hele familie komt altijd te laat. Elk jaar roept m’n vader dan ook ‘om tien voor zeven rijd ik weg hoor’, waarna iedereen extra langzaam gaat doen, want niemand wil eigenlijk naar de kerk. Dus rijdt m’n vader wel eens alleen naar de kerk. Soms dreigt hij ons zakgeld in te houden, maar dat doet hij toch niet. Want dan moet hij naar de bank om het te regelen en daar heeft hij toch geen zin in.”

Comments are closed.