De TU Delft gaat met haar gewijzigde octrooiregeling te sterk uit van het idee dat medewerkers gedreven zijn door geld in plaats van door onderzoek. Dat vindt hoogleraar milieubiotechnologie prof.dr.ir. Mark van Loosdrecht.
De gemiddelde onderzoeker aan de TU Delft besteedt meer dan veertig uur per week aan zijn baan. Niet om zo snel mogelijk een grotere auto te verdienen, maar omdat hij het leuk vindt. Dat is de stellige overtuiging van hoogleraar milieubiotechnologie prof.dr.ir. Mark van Loosdrecht (Technische Natuurwetenschappen). Hij vraagt zich dan ook af of de veranderde octrooiregeling voor TU-octrooien haar doel niet voorbijschiet.
Sinds afgelopen zomer geldt voor uitvinders aan de drie technische universiteiten geen limiet meer van 25 duizend euro die ze aan octrooien kunnen verdienen. Dat leverde in het weekblad Intermediair al een artikel op over professoren die ‘binnenlopen’. Bij de nieuwe octrooiregeling gaat een derde van de opbrengsten naar de uitvinder of uitvinders, een derde naar de onderzoeksgroep en een derde naar de universiteit. “Doel daarbij is technologische doorbraken sneller op de markt krijgen en hoogwaardige banen en bedrijvigheid creëren”, zegt prof.drs. Marco Waas, decaan Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen en portefeuillehouder kennisvalorisatie van de TU Delft. “Finland, Engeland en de Verenigde Staten hebben ook zo’n regeling en daar gebeurt meer op dit gebied. Het voordeel voor de samenleving is heel groot.”
Hoogleraar milieubiotechnologie Van Loosdrecht geeft echter de voorkeur aan een regeling waarbij de opbrengsten van een octrooi als onderzoeksgeld naar de groep gaan. “Ik denk dat de meeste hoogleraren niet worden gedreven door een hoog inkomen, maar door onderzoek. Mensen die gaan voor een commerciële klapper, moeten direct van de TU vertrekken en met alle ondersteuning en een terugkeergarantie een bedrijf opzetten. Zij worden dan niet afgerekend op hun wetenschappelijke publicaties.”
Van Loosdrecht kan zich overigens voorstellen dat mensen ‘voor zichzelf’ gaan. “Iemand kan dan maar beter de tucht van de markt voelen, dan hier blijven en met beoordelingen zitten. Ik denk dat dat helderder is en nuttiger. De omgeving waar je werkt moet afgestemd zijn op de dingen die je doet. De universiteit is gericht op nieuwe ideeën en wetenschappelijke publicaties. Als je beoordeeld wordt op publicaties, moet je bij de TU Delft blijven. Als je beoordeeld wordt op geld binnenhalen, moet je naar een commerciële omgeving.”
Prof.dr. Kees Beenakker, directeur van onderzoeksfaciliteit voor micro-elektronica Dimes, noemt de nieuwe regeling ‘geen goede’. “Zelf heb ik een goed salaris. Ik hoef niet rijk te worden. Wel vind ik valorisatie van kennis heel belangrijk. Als ik een goed idee heb, wil ik een paar jonge mensen hebben die het van de grond willen tillen. Die mensen staan bij mij niet voor de deur. Dat is de bottleneck: ondernemende mensen en risicokapitaal vinden om een bedrijf op te starten. Ik moet de eerste medewerker nog tegenkomen die zegt: ‘Ik zeg mijn baan op’. Wat dat betreft is het patent nog het makkelijkste onderdeel van het organisatietraject.”
Hoewel Beenakker het doel van de ‘een-derderegeling’ onderschrijft, vraagt hij zich af of zij wel zal werken. “Het kan intern verwarrend werken en discussies opleveren over de vraag wie de uitvinder was. Mensen kunnen gaan strijden over de vraag van wie het idee was. Dat kan ten koste gaan van de samenwerking. Verder is de regeling weinig waterdicht. In Duitsland staat het patent op naam van de medewerker en niet op die van het bedrijf. Een buitenstaander kan dan een deal sluiten met een TU-medewerker om opbrengsten te delen.”
Waas zegt dat op dat laatste moet worden gelet, maar hij is niet zo bang voor ‘herrie’ binnen onderzoeksgroepen. “Ik denk dat het polderen maar eens afgelopen moet zijn. Succes heeft vele vaders, maar een idee komt bij een kleine groep mensen vandaan, niet van twintig. Het is vaak vrij helder wie iets heeft gedaan. Wij zijn volwassen genoeg om dat te beoordelen. Het voordeel van bedrijvigheid voor de samenleving is zo groot, dat ik daar best discussie over wil krijgen.”
En het gevaar dat onderzoekers meer bezig zijn met eigen winstgevende octrooien en bedrijven dan met fundamenteel wetenschappelijk onderzoek? “Wetenschappelijke output en onderwijsinspanningen zijn behoorlijk meetbaar”, zegt Waas. “Je ziet ook hoeveel promovendi iemand binnenhaalt. Een deel van die acquisitie gebeurt via die bedrijven.” Bovendien onderschrijft Waas de stelling van Van Loosdrecht dat onderzoekers meer voor het onderzoek dan voor het geld gaan.
Van Loosdrecht signaleert een ander probleem. “Ik heb redelijk wat patenten aangevraagd via de TU, maar ik krijg nooit feedback over wat ik er mee ga doen. Totdat bedrijf x komt en wil onderhandelen. De aanvraag verloopt goed, maar als het patent er eenmaal ligt, is dat nog maar het begin. Ik denk dat de meeste hoogleraren een aanspreekpunt missen. Het zou goed zijn als er één of twee mensen zijn die echt gevoel hebben voor de markt. Daar zou iets meer aandacht voor mogen zijn.”
Volgens Waas wordt daar aan gewerkt. ”We zijn bezig mensen uit de markt te halen en te laten kijken naar toepassing van kennis. Verder zijn er de mastervakken ‘writing a businessplan’ en ‘turning technology into business’. De TU heeft zeshonderd patenten waar niet actief iets mee wordt gedaan. We zijn die patenten nu aan het opschonen.”
De gemiddelde onderzoeker aan de TU Delft besteedt meer dan veertig uur per week aan zijn baan. Niet om zo snel mogelijk een grotere auto te verdienen, maar omdat hij het leuk vindt. Dat is de stellige overtuiging van hoogleraar milieubiotechnologie prof.dr.ir. Mark van Loosdrecht (Technische Natuurwetenschappen). Hij vraagt zich dan ook af of de veranderde octrooiregeling voor TU-octrooien haar doel niet voorbijschiet.
Sinds afgelopen zomer geldt voor uitvinders aan de drie technische universiteiten geen limiet meer van 25 duizend euro die ze aan octrooien kunnen verdienen. Dat leverde in het weekblad Intermediair al een artikel op over professoren die ‘binnenlopen’. Bij de nieuwe octrooiregeling gaat een derde van de opbrengsten naar de uitvinder of uitvinders, een derde naar de onderzoeksgroep en een derde naar de universiteit. “Doel daarbij is technologische doorbraken sneller op de markt krijgen en hoogwaardige banen en bedrijvigheid creëren”, zegt prof.drs. Marco Waas, decaan Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen en portefeuillehouder kennisvalorisatie van de TU Delft. “Finland, Engeland en de Verenigde Staten hebben ook zo’n regeling en daar gebeurt meer op dit gebied. Het voordeel voor de samenleving is heel groot.”
Hoogleraar milieubiotechnologie Van Loosdrecht geeft echter de voorkeur aan een regeling waarbij de opbrengsten van een octrooi als onderzoeksgeld naar de groep gaan. “Ik denk dat de meeste hoogleraren niet worden gedreven door een hoog inkomen, maar door onderzoek. Mensen die gaan voor een commerciële klapper, moeten direct van de TU vertrekken en met alle ondersteuning en een terugkeergarantie een bedrijf opzetten. Zij worden dan niet afgerekend op hun wetenschappelijke publicaties.”
Van Loosdrecht kan zich overigens voorstellen dat mensen ‘voor zichzelf’ gaan. “Iemand kan dan maar beter de tucht van de markt voelen, dan hier blijven en met beoordelingen zitten. Ik denk dat dat helderder is en nuttiger. De omgeving waar je werkt moet afgestemd zijn op de dingen die je doet. De universiteit is gericht op nieuwe ideeën en wetenschappelijke publicaties. Als je beoordeeld wordt op publicaties, moet je bij de TU Delft blijven. Als je beoordeeld wordt op geld binnenhalen, moet je naar een commerciële omgeving.”
Prof.dr. Kees Beenakker, directeur van onderzoeksfaciliteit voor micro-elektronica Dimes, noemt de nieuwe regeling ‘geen goede’. “Zelf heb ik een goed salaris. Ik hoef niet rijk te worden. Wel vind ik valorisatie van kennis heel belangrijk. Als ik een goed idee heb, wil ik een paar jonge mensen hebben die het van de grond willen tillen. Die mensen staan bij mij niet voor de deur. Dat is de bottleneck: ondernemende mensen en risicokapitaal vinden om een bedrijf op te starten. Ik moet de eerste medewerker nog tegenkomen die zegt: ‘Ik zeg mijn baan op’. Wat dat betreft is het patent nog het makkelijkste onderdeel van het organisatietraject.”
Hoewel Beenakker het doel van de ‘een-derderegeling’ onderschrijft, vraagt hij zich af of zij wel zal werken. “Het kan intern verwarrend werken en discussies opleveren over de vraag wie de uitvinder was. Mensen kunnen gaan strijden over de vraag van wie het idee was. Dat kan ten koste gaan van de samenwerking. Verder is de regeling weinig waterdicht. In Duitsland staat het patent op naam van de medewerker en niet op die van het bedrijf. Een buitenstaander kan dan een deal sluiten met een TU-medewerker om opbrengsten te delen.”
Waas zegt dat op dat laatste moet worden gelet, maar hij is niet zo bang voor ‘herrie’ binnen onderzoeksgroepen. “Ik denk dat het polderen maar eens afgelopen moet zijn. Succes heeft vele vaders, maar een idee komt bij een kleine groep mensen vandaan, niet van twintig. Het is vaak vrij helder wie iets heeft gedaan. Wij zijn volwassen genoeg om dat te beoordelen. Het voordeel van bedrijvigheid voor de samenleving is zo groot, dat ik daar best discussie over wil krijgen.”
En het gevaar dat onderzoekers meer bezig zijn met eigen winstgevende octrooien en bedrijven dan met fundamenteel wetenschappelijk onderzoek? “Wetenschappelijke output en onderwijsinspanningen zijn behoorlijk meetbaar”, zegt Waas. “Je ziet ook hoeveel promovendi iemand binnenhaalt. Een deel van die acquisitie gebeurt via die bedrijven.” Bovendien onderschrijft Waas de stelling van Van Loosdrecht dat onderzoekers meer voor het onderzoek dan voor het geld gaan.
Van Loosdrecht signaleert een ander probleem. “Ik heb redelijk wat patenten aangevraagd via de TU, maar ik krijg nooit feedback over wat ik er mee ga doen. Totdat bedrijf x komt en wil onderhandelen. De aanvraag verloopt goed, maar als het patent er eenmaal ligt, is dat nog maar het begin. Ik denk dat de meeste hoogleraren een aanspreekpunt missen. Het zou goed zijn als er één of twee mensen zijn die echt gevoel hebben voor de markt. Daar zou iets meer aandacht voor mogen zijn.”
Volgens Waas wordt daar aan gewerkt. ”We zijn bezig mensen uit de markt te halen en te laten kijken naar toepassing van kennis. Verder zijn er de mastervakken ‘writing a businessplan’ en ‘turning technology into business’. De TU heeft zeshonderd patenten waar niet actief iets mee wordt gedaan. We zijn die patenten nu aan het opschonen.”

Comments are closed.