Een van de handvesten van de Verenigde Naties luidt dat hogere opleidingsinstituten een speciale verantwoordelijkheid hebben hun kennis wereldwijd te delen, niet in de laatste plaats met Derde-Wereldlanden.
De TU Delft doet dit bij uitstek via het Centre of International Cooperation and Appropriate Technology, het Cicat (spreek uit: siekat). Via dit twintig mens sterke bureau kan elke faculteit de informatie en contacten vinden om een ontwikkelingsproject op touw te zetten, of op haar beurt benaderd worden wanneer een ontwikkelingsland naar Delftse expertise op zoek is. Op veel kleinere schaal biedt het Cicat ook (fonds-)bemiddeling en begeleiding aan doctoraalstudenten, die een onderzoeksstage in een ontwikkelingsland willen uitvoeren. Vraag is echter hoe lang nog. Een rondleiding.
Drs. Wilke Ruiter, fondscoördinator en één van de drie part-time studentenbegeleiders bij het Cicat, haast zich te zeggen dat studentenbegeleiding slechts een klein deel van alle werkzaamheden van het bureau omvat. Het leeuwedeel behelst het helpen opbouwen van vakgroepen of faculteiten aan universiteiten in ‘landen in ontwikkeling’. Hierbij neemt het Cicat de projectopzet, fondswerving, budgettering, logistieke ondersteuning en boekhouding voor haar rekening, terwijl de vakinhoudelijke verantwoording wordt geleverd door medewerkers aan de TU Delft en wanneer nodig andere Nederlandse universiteiten.
In een later stadium kan deze onderwijssamenwerking zich ‘terugbetalen’ in – boeiender – onderzoeksprojecten ter plaatse, waaruit weer Nederlandse promotieplaatsen en publicaties kunnen voortvloeien. Langs het groeiende internationale netwerk vinden ook nieuwe initiatieven tot ontwikkelingssamenwerking hun weg, in beide richtingen. Daarnaast levert het bureau antwoord op korte technische vragen ‘uit het veld’, die relatief snel kunnen worden afgehandeld. Zulke vragen variëren van ,,hoe gebruik ik dit specifieke bouwmateriaal” tot ,,hoe maak ik krijtjes”. Als een oplossing niet rechtstreeks in het eigen Documentatie Centrum of de Centrale Bibliotheek te vinden is, wordt de vraag doorgespeeld naar docenten of studenten.
Boodschappenlijst
Doctoraalstudenten die van plan zijn een tropenstage te lopen, kunnen via het bij Civiele Techniek ondergebrachte Cicat een prima ingang vinden. Vrijwel alle relevante informatie over ontwikkelingslanden, projecten, fondsen en de nodige vakkennis is aanwezig in het Documentatie Centrum. De indeling voldoet aan een internationale standaard, zodat men in een soortgelijke bibliotheek elders in de wereld moeiteloos uit de voeten kan. Informatie is beschikbaar in de vorm van boeken, tijdschriften, publicaties, videobanden en dia’s. Voorlichting enadviezen met betrekking tot stages worden op afspraak geboden door studentenbegeleiders.
Ruiter: ,,Studenten kloppen hier aan vanuit in principe alle faculteiten, maar de meesten komen van Industrieel Ontwerpen, Bouwkunde en Civiele Techniek.” Logisch, want vooral deze studenten zien in veel ontwikkelingsprojecten hun studie-onderwerpen direct terug: voor civielers zijn er de ‘natte’ onderwerpen als irrigatie, drainage en waterbouw, voor bouwkundigen huisvestingsprojecten en stedebouw, en industrieel ontwerpers kunnen zich uitleven in diverse vormen van produktontwerp en -ontwikkeling ‘om geldmakende projecten te ondersteunen’.
Welke redenen een student ook heeft om een ontwikkelingsstage te doen; een frivool tropisch uitje zit er niet in. Gedurende een periode van doorgaans enkele maanden moet een stevige boodschappenlijst worden afgewerkt: uitgebreid onderzoeksplan schrijven, studiepunten regelen, budget opstellen, onderhuurder vinden, fondsen aanschrijven, inlezen in de cultuur en economisch-politieke situatie, buitenlandse contacten bewerken, aanbevelingsbrieven, visa, inentingen en reisboeking regelen, eventueel een taalcursus volgen – en dit allemaal in de vrije tijd, natuurlijk. Is alles eenmaal rond en Nederland ver weg, dan liggen zaken als heimwee, culture shock en bureaucratie op de loer. Het is maar een weet.
Rekeningen
Ook vindt de ondersteuning van studenten min of meer op een ‘voor wat hoort wat’-basis plaats. ,,Als studenten zelf meer van zich laten zien, wordt het Cicat ook enthousiaster en steken we daar meer tijd in. Dat doe je dan met plezier”, vertelt Ruiter. Want: ,,Je hebt als TU Delft een naam te verliezen zowel in Delft als in ontwikkelingslanden, heel duidelijk. Ontwikkelingssamenwerking is vrij snel aan kritiek onderhevig.”
Hoewel het meeste geld voor studentenstages via financieringsorganisaties, bedrijven en Buitenlandse Zaken wordt gevonden, beheert het Cicat via de Werkgroep Studiereizen Ontwikkelingslanden (WSO) ook een eigen fonds. Studenten met een goed uitgewerkt onderzoeksplan kunnen hierop aanspraak maken. Het geld uit dit fonds is met name bestemd om de reiskosten te drukken. Ruiter zelf noemt het jaarlijks uit te keren WSO-bedrag (een kleine dertigduizend gulden) ‘belachelijk weinig’: ,,Er komen jaarlijks wel honderd studenten met zinvolle onderzoeksplannen aanzetten, waarvan hooguit een kwart gehonoreerd kan worden. Je moet hard nadenken over wie je wel en niet subsidieert.”
Ook de adviserende en begeleidende ondersteuning van studenten staat onder druk. ,,Het Cicat ontvangt slechts één-derde van haar bureaukosten van het cvb. In feite assisteert het Cicat de vakgroepbegeleider van de student, en in de zin van projectvoorbereiding zit daar ook een deel onderwijs in. Dit alles ter wille van de kwaliteit van een project. Dus bij minder geld en meer studenten zullen we rekeningen naar vakgroepen moeten gaan sturen.” Als vakgroepen dat niet aankunnen, is het kiezen hoe de dienstverlening aan studenten moet worden gehandhaafd: ,,Minder studenten bedienen met behoud van de kwaliteit van de projecten, of evenveel studenten metminder tot geen invloed op de kwaliteit. Dat is helaas de discussie die nu speelt.”
JOLAI VAN DER VEGT (BK):
‘Niet meer terug’
Vijfdejaars student bouwkunde Jolai van der Vegt, net terug van een groepsstage in Indonesië, heeft ook van het Cicat gebruik gemaakt. Binnen een groep van zeven bevriende studenten trok zij bij de voorbereidingen een belangrijk deel van de kar. Aanvankelijk aarzelt ze aan een interview mee te werken. De toch al moeizame voorbereiding lijkt namelijk eerder ondanks dan dankzij het Cicat rondgekregen.
Eind 1993 nam de groep via een bij Civiele Techniek gehuisveste Indonesische rampendeskundige kennis van de mogelijkheid onderzoek te doen in een aardbevingsgebied op Flores, Indonesië. Van der Vegt: ,,Maar na enkele maanden werd de man wegens incompetentie uit de faculteit gezet, waarop we ons tot het Cicat wenddden.” Op zoek naar een TU-begeleider begonnen de problemen.
Hun Cicat-begeleider, tevens werkzaam bij Bouwkunde, schoof een op non-actief gestelde kamergenoot naar voren. De groep moest officieel om de man zijn begeleiding vragen en over zijn status met het vakgroepshoofd onderhandelen. Toen ze dat na enkele weken rond kregen, bleek alle moeite voor niets geweest: de kamergenoot had een nieuwe vakgroep gevonden, zat niet langer om rehabilitatie verlegen en trok zich met een excuus terug.
,,Vervolgens bleken onze Cicat-begeleider en de WSO-fondscoördinator niet samen te gaan”, vertelt Van der Vegt. ,,De eerste adviseerde ons met een groepsverslag aanspraak te maken op het WSO-fonds en ons niet teveel aan te trekken van eventuele bezwaren van de coördinator, want volgens hem stelde deze binnen het Cicat niet zoveel voor. Na een maand lang hard aan dat verslag gewerkt te hebben, en nog eens een halve maand op de beoordeling te hebben gewacht, bleek de laatste echter met nadruk een verslag per groepslid te willen. Hij raadde op zijn beurt aan onze begeleider maar voor fondsen te laten zorgen. Uiteindelijk hebben we zelf geld bij het cvb en het Universiteitsfonds geregeld.”
,,Eenmaal in Indonesië hebben we aan de Universiteit van Surabaya ook alle nodige zaken zelf geregeld. Nadat onze Cicat-begeleider hiervan hoorde, stuurde hij ons een fax waarin hij beweerde dit alles zélf geregeld te hebben! Voor vertrek ging het gerucht dat zijn functie onder spanning stond. Hoe lullig het ook klinkt, volgens mij heeft hij het gewoon nodig goede sier te maken met ons project.” In ogenschouw nemend dat de groep ook het project, gebied en land al onder de arm had, vraagt Van der Vegt zich ernstig af waar ze het Cicat eigenlijk voor nodig hebben gehad.
Stokslagen
In Ende, een in 1992 door aardbeving getroffen stadje op Flores, hebben de verschillende groepsleden elk een eigen onderzoek uitgevoerd. Twee wijken zijn in kaart gebracht en sociaal en bouwkundig onderzocht, de geboden hulpverlening ten tijde van de ramp is boven water gekregen, aardbevingsbestendige constructies zijn onderzocht en de perceptie door bewoners van de eigen omgeving is vastgelegd.
De groep trok niet voortdurend met elkaar op. Sommige groepsleden waren al na twee maanden klaar, andere na vier. Binnen de groep ontstonden spanningen door verschil van inzicht in onderzoeksaanpak, onderlinge liefdes en ziekte. De achtergrond waartegen hun werk plaatsvond deed daar nog een schepje bovenop. ,,We verbleven tegen betaling in het gastenverblijf van een weeshuis. Wijzelf werden behandeld als koningen, maar het weeshuis was een gore zooi. De kinderen voedden elkaar op, stalen alles, en hadden en mochten niets. Sommigen kwamen stiekem langs om lekker te kleuren en bezig te zijn. Daar kregen ze dan achteraf stokslagen voor.” Een volwassen meisje uit België dat op tweejarige leeftijd uit het weeshuis was geadopteerd en er ten tijde van hun onderzoek uit nostalgie weer introk, dreigde onder het regime te bezwijken. De groep hielp haar weg te komen naar vrienden in de buurt, waarna ze uiteindelijk weer naar België terugkeerde.
Het onderzoek heeft bijgedragen aan de bestaande kennis over aardbevingsbestendig bouwen. Of het gebruikt zal worden is een tweede. Van der Vegt: ,,Aan de universiteiten is zeker interesse, maar de overheid stimuleert helaas niets. Daarnaast trekt de lokale overheid zich niets aan van de dagelijkse leefwijze van de bevolking. Als het aan mij ligt, ga ik niet meer terug.”
DOMINIQUE VAN DER LINDEN (IO):
‘Ontzettend veel zelf doen’
Dominique van der Linden, zesdejaars student industrieel ontwerpen, is niet onverdeeld enthousiast over stages in ontwikkelingslanden; voor het curriculum vitae kun je je beter de moeite besparen. ,,Het heeft het geitewollen-sokkenimago, je komt niet in aanraking met de modernste technieken en doet tussentijds geen vakkennis op.”
Juist hierom plande ze haar stage tijdens en niet ná haar studie. Om haar kennis met weinig middelen toegepast te zien, om de ervaring zelf en omdat het buitenland haar nu eenmaal trekt. Het Cicat bracht haar in contact met een Nederlandse ontwikkelingswerker in Cuzco, Peru. ,,Het Cicat biedt ondersteuning, informatie en contacten, en schat in hoe enthousiast je bent. Maar je moet gewoon ontzettend veel zelf doen. Dat ontkennen ze geen moment.” Ze trok met succes aan de bel bij het WSO, cvb en Universiteitsfonds en ontving in totaal drieduizend gulden. Het Universiteitsfonds vergoedde meegenomen ontwerpmaterialen, fotorolletjes en andere studiematerialen. Fotorolletjes? ,,Ja, je weet niet wat te krijgen is in zo’n apeland, maar je kent de opdracht en weet wat je nodig hebt.”
Hollandse klompjes
Cuzco is een landbouwgebied dat op vierduizend meter hoogte ligt, maar zo steil naar beneden loopt dat ieder klimaat er op korte afstand van elkaar aanwezig is. Hierdoor is er een overvloed aan elk type fruit, variërend van ‘warm’ fruit als bananen tot ‘koud’ fruit als appels en peren. Export naar andere delen van Peru, met name naar de dichtbevolktehoofdstad Lima, ligt voor de hand. Maar de gebrekkige infrastructuur, het grillige landschap, zware regenval en de ‘Lichtend Pad’-guerilla bemoeilijken en vertragen het fruitvervoer zozeer dat het beschadigd, vergaan en dus onverkoopbaar aankomt. Een adviesbureau in Cuzco, dat technische en organisatorische ondersteuning biedt aan elk bedrijf dat potentieel industrie zou kunnen worden – onder ‘bedrijf’ in het industrieloze Cuzco vallen zowel leerlooiers en maalderijen als jam-kokende huismoeders – adviseerde het fruit vóór transport tot jam of likeur te verwerken. Verpakking en presentatie waren echter een probleem.
De jam bleek verpakt te worden in plastic zakjes. Omdat jam in Lima weliswaar goed verkocht kan worden, maar in feite een luxe-produkt is, adviseerde Van der Linden dat de jam in elk geval in een glazen potje gepresenteerd moest worden. Een rieten mandje, fraai etiket of ‘boekje met Inca-fabeltjes’ kon daarbij de puntjes op de i zetten en zelfs buitenlandse toeristen aan de afzet toevoegen, bedacht ze handig.
Om de adressen van de fruitverwerkende bedrijfjes te achterhalen, liet ze zich introduceren bij een departement van het Ministerie van Industrie. Zoals de cultuur voorschrijft, moest ze daar eerst bevriend raken: ,,De eerste keer ben ik alleen voorgesteld. De tweede maal liet ik Hollandse klompjes achter, waar ik op advies van voorgangers een zak vol van had meegebracht. Een derde maal liet ik een slof sigaretten achter.” Nadat ze de vierde maal nog steeds een dik uur moest wachten, omdat ‘meneer de ingenieur zeer drukbezet was en beslist niet gestoord mocht worden’, stapte ze geërgerd zijn kantoor binnen. Zijn werk bleek te bestaan uit het uitknippen van honderden papiertjes om een typefout in congresfolders mee over te plakken.
Per pick-uptruck toerde Van der Linden door Cuzco om de nooit eerder geregistreerde potentiële glasbehoefte van alle bedrijfjes in kaart te brengen. Door daarnaast investeringscijfers van glasfabrieken in Afrika om te rekenen naar Peruaanse normen hoopte ze dat het haalbaar zou blijken een eigen glasfabriek op te zetten. Tot ieders teleurstelling bleek de glasbehoefte te laag. Hierop adviseerde ze de bedrijfjes om de handen ineen te slaan en glasverpakkingen centraal te betrekken van fabrieken in Lima. Zodoende zou de stuksprijs aanzienlijk gedrukt worden, hun fruitafzet in Lima kunnen groeien, de glasbehoefte toenemen en een eigen glasfabriek alsnog binnen bereik komen; met wie weet een heuse glasindustrie in het verschiet.
Van der Linden’s idee is met enthousiasme ontvangen. Of het al in de praktijk gebracht is weet ze niet. Wel heeft ze het ‘zo naar haar zin gehad, dat ze zeker een keer terugkeert’. Voor haar Cicat-begeleider ligt een leuk cadeautje klaar.
HERB MIEDEMA (CT):
‘Binnenkort weer terug’
Dat het buitenland ook actief naar Delftse expertise zoekt, ondervond achtstejaars civieler en verkeerskundige Herb Miedema. Een VN-medewerker in Malawi zocht via het Cicat Delftse afstudeerders voor een transportonderzoek. Miedema was er direct voor te vinden: ,,Ik had al veel in het buitenland gezeten en vind inspanningen in ontwikkelingslanden een veelgrotere meerwaarde hebben dan voor Nederlanders hier. Wij maken ons druk om sta-treinen richting Hoek van Holland, terwijl mensen dáár al blij zijn met een plaatsje op het dak.”
Het wegennet van Malawi kent naast enkele geasfalteerde hoofdaderen vooral dust roads. Onderhoud is er nauwelijks. Ook kunnen sluimerende stroompjes tijdens het regenseizoen in tientallen meters brede rivieren veranderen. Hierdoor zijn voor veel dorpen belangrijke ‘service punten’ als ziekenhuizen, markten, brandhoutvoorraden en waterbronnen beperkt bereikbaar.
Om deze situatie te verbeteren wordt onderzocht welke dorpen het slechtste af zijn en wat daaraan te doen. Dit laatste doet de VN door in samenwerking met de overheid van Malawi per dorp eerst de nodige ingrepen vast te stellen. Ingrepen zijn bijvoorbeeld: een brug aanleggen, een voetpad aanleggen, een voetpad verbeteren, ossekarren introduceren of een leningsstelsel voor ossekarren introduceren. Vervolgens wordt aan de hand van leidregels bepaald in welke volgorde dit het beste kan gebeuren. Miedema werd gevraagd deze leidregels of prioriteitenstelling onder de loep te nemen en te verbeteren.
De strikte eisen die het Cicat aan onderzoeksplannen stelt legden hem geen windeieren. Zijn plan werd gedurende verschillende sessies goed en uitgebreid becommentarieerd; naar Miedema’s idee soms zelfs wat overijverig. Aan het eindresultaat kon hij zijn gehele afstudeerproject ophangen.
Malaria
,,Gehanteerd worden voorgeschreven reistijden van dorpsbewoners naar een service punt”, vertelt Miedema. ,,Een waterbron mag bijvoorbeeld maximaal vijf minuten lopen zijn. Of de gewonnen tijd besteed wordt aan economische activiteiten of aan lanterfanten is weer hun eigen zaak.” Een nieuw en nog niet uitgetest hulpmiddel bij de prioriteitenstelling behelsde de introductie van landkaarten waarop de verschillende reistijden vanuit een dorp als cirkelvormige invloedsferen werden aangegeven. Miedema testte deze mapping en verhelderde het door de invloedsferen van de dorpen naar de service punten te verplaatsen.
Daarnaast raadde hij aan de kosten-batenanalyse onderdeel van de prioriteitenlijst te maken. ,,Malawi wil in de toekomst gaan decentraliseren en dus zullen er aparte districten met elk hun eigen potje komen. Dan moet je op je financiele voorraad letten.” Ook vindt hij dat de ingrepen zodanig moeten worden gekozen dat bewoners méér nog dan nu het geval is direct het resultaat (in)zien. ,,Een voorbeeld is een dorp waar vier doden vielen omdat het regenseizoen een naburige arts onbereikbaar maakte. Die mensen waren uitermate gemotiveerd om mee te helpen aan de aanleg van een brug.”
Naast onderzoeker kreeg Miedema ook de rol van uitvaartverzorger in de schoot geworpen. ,,Tijdens mijn verblijf overleed het zoontje van de projectleider aan malaria. Omdat de projectleider z’n hoofd er niet naar stond, vroeg hij mij en een collega of we de begrafenis wilden regelen. Dan zeg je geen nee.” Het bleek een enorme klus. ,,Ten eerste moesten we het lichaam vinden, dat inmiddels naar een mortuarium van een ander ziekenhuis was verhuisd.” Een briefje met namenbespaarde hen aanvankelijk een zoektocht in de koelruimte. ,,De beheerder opende de deur nog, maar we zeiden nee, dicht, hoeven we niet te zien”, lacht hij. ,,Is it a small boy? Yes? Okay.” Later ontkwam hij er niet aan het jongetje ter plekke na te meten, omdat de kist tot ieders verbazing niet voldeed. ,,Voor zijn leeftijd was het een gigant!” Het totale pakket van grafrechten, lijkwagen, kist en het balsemen sprokkelden ze met veel hangen en wurgen binnen enkele drukke dagen bijeen. Uiteindelijk besloten de ouders de begrafenis toch maar in hun eigen land te laten voltrekken. ,,Hun vertrek was een uiterst emotioneel moment.”
Ontwikkelingswerk is Miedema inmiddels menens. Zodra de mogelijkheid zich voordoet, willen hij en zijn vriendin voor een periode van meerdere jaren naar het buitenland vertrekken.
Een van de handvesten van de Verenigde Naties luidt dat hogere opleidingsinstituten een speciale verantwoordelijkheid hebben hun kennis wereldwijd te delen, niet in de laatste plaats met Derde-Wereldlanden. De TU Delft doet dit bij uitstek via het Centre of International Cooperation and Appropriate Technology, het Cicat (spreek uit: siekat). Via dit twintig mens sterke bureau kan elke faculteit de informatie en contacten vinden om een ontwikkelingsproject op touw te zetten, of op haar beurt benaderd worden wanneer een ontwikkelingsland naar Delftse expertise op zoek is. Op veel kleinere schaal biedt het Cicat ook (fonds-)bemiddeling en begeleiding aan doctoraalstudenten, die een onderzoeksstage in een ontwikkelingsland willen uitvoeren. Vraag is echter hoe lang nog. Een rondleiding.
Drs. Wilke Ruiter, fondscoördinator en één van de drie part-time studentenbegeleiders bij het Cicat, haast zich te zeggen dat studentenbegeleiding slechts een klein deel van alle werkzaamheden van het bureau omvat. Het leeuwedeel behelst het helpen opbouwen van vakgroepen of faculteiten aan universiteiten in ‘landen in ontwikkeling’. Hierbij neemt het Cicat de projectopzet, fondswerving, budgettering, logistieke ondersteuning en boekhouding voor haar rekening, terwijl de vakinhoudelijke verantwoording wordt geleverd door medewerkers aan de TU Delft en wanneer nodig andere Nederlandse universiteiten.
In een later stadium kan deze onderwijssamenwerking zich ‘terugbetalen’ in – boeiender – onderzoeksprojecten ter plaatse, waaruit weer Nederlandse promotieplaatsen en publicaties kunnen voortvloeien. Langs het groeiende internationale netwerk vinden ook nieuwe initiatieven tot ontwikkelingssamenwerking hun weg, in beide richtingen. Daarnaast levert het bureau antwoord op korte technische vragen ‘uit het veld’, die relatief snel kunnen worden afgehandeld. Zulke vragen variëren van ,,hoe gebruik ik dit specifieke bouwmateriaal” tot ,,hoe maak ik krijtjes”. Als een oplossing niet rechtstreeks in het eigen Documentatie Centrum of de Centrale Bibliotheek te vinden is, wordt de vraag doorgespeeld naar docenten of studenten.
Boodschappenlijst
Doctoraalstudenten die van plan zijn een tropenstage te lopen, kunnen via het bij Civiele Techniek ondergebrachte Cicat een prima ingang vinden. Vrijwel alle relevante informatie over ontwikkelingslanden, projecten, fondsen en de nodige vakkennis is aanwezig in het Documentatie Centrum. De indeling voldoet aan een internationale standaard, zodat men in een soortgelijke bibliotheek elders in de wereld moeiteloos uit de voeten kan. Informatie is beschikbaar in de vorm van boeken, tijdschriften, publicaties, videobanden en dia’s. Voorlichting enadviezen met betrekking tot stages worden op afspraak geboden door studentenbegeleiders.
Ruiter: ,,Studenten kloppen hier aan vanuit in principe alle faculteiten, maar de meesten komen van Industrieel Ontwerpen, Bouwkunde en Civiele Techniek.” Logisch, want vooral deze studenten zien in veel ontwikkelingsprojecten hun studie-onderwerpen direct terug: voor civielers zijn er de ‘natte’ onderwerpen als irrigatie, drainage en waterbouw, voor bouwkundigen huisvestingsprojecten en stedebouw, en industrieel ontwerpers kunnen zich uitleven in diverse vormen van produktontwerp en -ontwikkeling ‘om geldmakende projecten te ondersteunen’.
Welke redenen een student ook heeft om een ontwikkelingsstage te doen; een frivool tropisch uitje zit er niet in. Gedurende een periode van doorgaans enkele maanden moet een stevige boodschappenlijst worden afgewerkt: uitgebreid onderzoeksplan schrijven, studiepunten regelen, budget opstellen, onderhuurder vinden, fondsen aanschrijven, inlezen in de cultuur en economisch-politieke situatie, buitenlandse contacten bewerken, aanbevelingsbrieven, visa, inentingen en reisboeking regelen, eventueel een taalcursus volgen – en dit allemaal in de vrije tijd, natuurlijk. Is alles eenmaal rond en Nederland ver weg, dan liggen zaken als heimwee, culture shock en bureaucratie op de loer. Het is maar een weet.
Rekeningen
Ook vindt de ondersteuning van studenten min of meer op een ‘voor wat hoort wat’-basis plaats. ,,Als studenten zelf meer van zich laten zien, wordt het Cicat ook enthousiaster en steken we daar meer tijd in. Dat doe je dan met plezier”, vertelt Ruiter. Want: ,,Je hebt als TU Delft een naam te verliezen zowel in Delft als in ontwikkelingslanden, heel duidelijk. Ontwikkelingssamenwerking is vrij snel aan kritiek onderhevig.”
Hoewel het meeste geld voor studentenstages via financieringsorganisaties, bedrijven en Buitenlandse Zaken wordt gevonden, beheert het Cicat via de Werkgroep Studiereizen Ontwikkelingslanden (WSO) ook een eigen fonds. Studenten met een goed uitgewerkt onderzoeksplan kunnen hierop aanspraak maken. Het geld uit dit fonds is met name bestemd om de reiskosten te drukken. Ruiter zelf noemt het jaarlijks uit te keren WSO-bedrag (een kleine dertigduizend gulden) ‘belachelijk weinig’: ,,Er komen jaarlijks wel honderd studenten met zinvolle onderzoeksplannen aanzetten, waarvan hooguit een kwart gehonoreerd kan worden. Je moet hard nadenken over wie je wel en niet subsidieert.”
Ook de adviserende en begeleidende ondersteuning van studenten staat onder druk. ,,Het Cicat ontvangt slechts één-derde van haar bureaukosten van het cvb. In feite assisteert het Cicat de vakgroepbegeleider van de student, en in de zin van projectvoorbereiding zit daar ook een deel onderwijs in. Dit alles ter wille van de kwaliteit van een project. Dus bij minder geld en meer studenten zullen we rekeningen naar vakgroepen moeten gaan sturen.” Als vakgroepen dat niet aankunnen, is het kiezen hoe de dienstverlening aan studenten moet worden gehandhaafd: ,,Minder studenten bedienen met behoud van de kwaliteit van de projecten, of evenveel studenten metminder tot geen invloed op de kwaliteit. Dat is helaas de discussie die nu speelt.”
JOLAI VAN DER VEGT (BK):
‘Niet meer terug’
Vijfdejaars student bouwkunde Jolai van der Vegt, net terug van een groepsstage in Indonesië, heeft ook van het Cicat gebruik gemaakt. Binnen een groep van zeven bevriende studenten trok zij bij de voorbereidingen een belangrijk deel van de kar. Aanvankelijk aarzelt ze aan een interview mee te werken. De toch al moeizame voorbereiding lijkt namelijk eerder ondanks dan dankzij het Cicat rondgekregen.
Eind 1993 nam de groep via een bij Civiele Techniek gehuisveste Indonesische rampendeskundige kennis van de mogelijkheid onderzoek te doen in een aardbevingsgebied op Flores, Indonesië. Van der Vegt: ,,Maar na enkele maanden werd de man wegens incompetentie uit de faculteit gezet, waarop we ons tot het Cicat wenddden.” Op zoek naar een TU-begeleider begonnen de problemen.
Hun Cicat-begeleider, tevens werkzaam bij Bouwkunde, schoof een op non-actief gestelde kamergenoot naar voren. De groep moest officieel om de man zijn begeleiding vragen en over zijn status met het vakgroepshoofd onderhandelen. Toen ze dat na enkele weken rond kregen, bleek alle moeite voor niets geweest: de kamergenoot had een nieuwe vakgroep gevonden, zat niet langer om rehabilitatie verlegen en trok zich met een excuus terug.
,,Vervolgens bleken onze Cicat-begeleider en de WSO-fondscoördinator niet samen te gaan”, vertelt Van der Vegt. ,,De eerste adviseerde ons met een groepsverslag aanspraak te maken op het WSO-fonds en ons niet teveel aan te trekken van eventuele bezwaren van de coördinator, want volgens hem stelde deze binnen het Cicat niet zoveel voor. Na een maand lang hard aan dat verslag gewerkt te hebben, en nog eens een halve maand op de beoordeling te hebben gewacht, bleek de laatste echter met nadruk een verslag per groepslid te willen. Hij raadde op zijn beurt aan onze begeleider maar voor fondsen te laten zorgen. Uiteindelijk hebben we zelf geld bij het cvb en het Universiteitsfonds geregeld.”
,,Eenmaal in Indonesië hebben we aan de Universiteit van Surabaya ook alle nodige zaken zelf geregeld. Nadat onze Cicat-begeleider hiervan hoorde, stuurde hij ons een fax waarin hij beweerde dit alles zélf geregeld te hebben! Voor vertrek ging het gerucht dat zijn functie onder spanning stond. Hoe lullig het ook klinkt, volgens mij heeft hij het gewoon nodig goede sier te maken met ons project.” In ogenschouw nemend dat de groep ook het project, gebied en land al onder de arm had, vraagt Van der Vegt zich ernstig af waar ze het Cicat eigenlijk voor nodig hebben gehad.
Stokslagen
In Ende, een in 1992 door aardbeving getroffen stadje op Flores, hebben de verschillende groepsleden elk een eigen onderzoek uitgevoerd. Twee wijken zijn in kaart gebracht en sociaal en bouwkundig onderzocht, de geboden hulpverlening ten tijde van de ramp is boven water gekregen, aardbevingsbestendige constructies zijn onderzocht en de perceptie door bewoners van de eigen omgeving is vastgelegd.
De groep trok niet voortdurend met elkaar op. Sommige groepsleden waren al na twee maanden klaar, andere na vier. Binnen de groep ontstonden spanningen door verschil van inzicht in onderzoeksaanpak, onderlinge liefdes en ziekte. De achtergrond waartegen hun werk plaatsvond deed daar nog een schepje bovenop. ,,We verbleven tegen betaling in het gastenverblijf van een weeshuis. Wijzelf werden behandeld als koningen, maar het weeshuis was een gore zooi. De kinderen voedden elkaar op, stalen alles, en hadden en mochten niets. Sommigen kwamen stiekem langs om lekker te kleuren en bezig te zijn. Daar kregen ze dan achteraf stokslagen voor.” Een volwassen meisje uit België dat op tweejarige leeftijd uit het weeshuis was geadopteerd en er ten tijde van hun onderzoek uit nostalgie weer introk, dreigde onder het regime te bezwijken. De groep hielp haar weg te komen naar vrienden in de buurt, waarna ze uiteindelijk weer naar België terugkeerde.
Het onderzoek heeft bijgedragen aan de bestaande kennis over aardbevingsbestendig bouwen. Of het gebruikt zal worden is een tweede. Van der Vegt: ,,Aan de universiteiten is zeker interesse, maar de overheid stimuleert helaas niets. Daarnaast trekt de lokale overheid zich niets aan van de dagelijkse leefwijze van de bevolking. Als het aan mij ligt, ga ik niet meer terug.”
DOMINIQUE VAN DER LINDEN (IO):
‘Ontzettend veel zelf doen’
Dominique van der Linden, zesdejaars student industrieel ontwerpen, is niet onverdeeld enthousiast over stages in ontwikkelingslanden; voor het curriculum vitae kun je je beter de moeite besparen. ,,Het heeft het geitewollen-sokkenimago, je komt niet in aanraking met de modernste technieken en doet tussentijds geen vakkennis op.”
Juist hierom plande ze haar stage tijdens en niet ná haar studie. Om haar kennis met weinig middelen toegepast te zien, om de ervaring zelf en omdat het buitenland haar nu eenmaal trekt. Het Cicat bracht haar in contact met een Nederlandse ontwikkelingswerker in Cuzco, Peru. ,,Het Cicat biedt ondersteuning, informatie en contacten, en schat in hoe enthousiast je bent. Maar je moet gewoon ontzettend veel zelf doen. Dat ontkennen ze geen moment.” Ze trok met succes aan de bel bij het WSO, cvb en Universiteitsfonds en ontving in totaal drieduizend gulden. Het Universiteitsfonds vergoedde meegenomen ontwerpmaterialen, fotorolletjes en andere studiematerialen. Fotorolletjes? ,,Ja, je weet niet wat te krijgen is in zo’n apeland, maar je kent de opdracht en weet wat je nodig hebt.”
Hollandse klompjes
Cuzco is een landbouwgebied dat op vierduizend meter hoogte ligt, maar zo steil naar beneden loopt dat ieder klimaat er op korte afstand van elkaar aanwezig is. Hierdoor is er een overvloed aan elk type fruit, variërend van ‘warm’ fruit als bananen tot ‘koud’ fruit als appels en peren. Export naar andere delen van Peru, met name naar de dichtbevolktehoofdstad Lima, ligt voor de hand. Maar de gebrekkige infrastructuur, het grillige landschap, zware regenval en de ‘Lichtend Pad’-guerilla bemoeilijken en vertragen het fruitvervoer zozeer dat het beschadigd, vergaan en dus onverkoopbaar aankomt. Een adviesbureau in Cuzco, dat technische en organisatorische ondersteuning biedt aan elk bedrijf dat potentieel industrie zou kunnen worden – onder ‘bedrijf’ in het industrieloze Cuzco vallen zowel leerlooiers en maalderijen als jam-kokende huismoeders – adviseerde het fruit vóór transport tot jam of likeur te verwerken. Verpakking en presentatie waren echter een probleem.
De jam bleek verpakt te worden in plastic zakjes. Omdat jam in Lima weliswaar goed verkocht kan worden, maar in feite een luxe-produkt is, adviseerde Van der Linden dat de jam in elk geval in een glazen potje gepresenteerd moest worden. Een rieten mandje, fraai etiket of ‘boekje met Inca-fabeltjes’ kon daarbij de puntjes op de i zetten en zelfs buitenlandse toeristen aan de afzet toevoegen, bedacht ze handig.
Om de adressen van de fruitverwerkende bedrijfjes te achterhalen, liet ze zich introduceren bij een departement van het Ministerie van Industrie. Zoals de cultuur voorschrijft, moest ze daar eerst bevriend raken: ,,De eerste keer ben ik alleen voorgesteld. De tweede maal liet ik Hollandse klompjes achter, waar ik op advies van voorgangers een zak vol van had meegebracht. Een derde maal liet ik een slof sigaretten achter.” Nadat ze de vierde maal nog steeds een dik uur moest wachten, omdat ‘meneer de ingenieur zeer drukbezet was en beslist niet gestoord mocht worden’, stapte ze geërgerd zijn kantoor binnen. Zijn werk bleek te bestaan uit het uitknippen van honderden papiertjes om een typefout in congresfolders mee over te plakken.
Per pick-uptruck toerde Van der Linden door Cuzco om de nooit eerder geregistreerde potentiële glasbehoefte van alle bedrijfjes in kaart te brengen. Door daarnaast investeringscijfers van glasfabrieken in Afrika om te rekenen naar Peruaanse normen hoopte ze dat het haalbaar zou blijken een eigen glasfabriek op te zetten. Tot ieders teleurstelling bleek de glasbehoefte te laag. Hierop adviseerde ze de bedrijfjes om de handen ineen te slaan en glasverpakkingen centraal te betrekken van fabrieken in Lima. Zodoende zou de stuksprijs aanzienlijk gedrukt worden, hun fruitafzet in Lima kunnen groeien, de glasbehoefte toenemen en een eigen glasfabriek alsnog binnen bereik komen; met wie weet een heuse glasindustrie in het verschiet.
Van der Linden’s idee is met enthousiasme ontvangen. Of het al in de praktijk gebracht is weet ze niet. Wel heeft ze het ‘zo naar haar zin gehad, dat ze zeker een keer terugkeert’. Voor haar Cicat-begeleider ligt een leuk cadeautje klaar.
HERB MIEDEMA (CT):
‘Binnenkort weer terug’
Dat het buitenland ook actief naar Delftse expertise zoekt, ondervond achtstejaars civieler en verkeerskundige Herb Miedema. Een VN-medewerker in Malawi zocht via het Cicat Delftse afstudeerders voor een transportonderzoek. Miedema was er direct voor te vinden: ,,Ik had al veel in het buitenland gezeten en vind inspanningen in ontwikkelingslanden een veelgrotere meerwaarde hebben dan voor Nederlanders hier. Wij maken ons druk om sta-treinen richting Hoek van Holland, terwijl mensen dáár al blij zijn met een plaatsje op het dak.”
Het wegennet van Malawi kent naast enkele geasfalteerde hoofdaderen vooral dust roads. Onderhoud is er nauwelijks. Ook kunnen sluimerende stroompjes tijdens het regenseizoen in tientallen meters brede rivieren veranderen. Hierdoor zijn voor veel dorpen belangrijke ‘service punten’ als ziekenhuizen, markten, brandhoutvoorraden en waterbronnen beperkt bereikbaar.
Om deze situatie te verbeteren wordt onderzocht welke dorpen het slechtste af zijn en wat daaraan te doen. Dit laatste doet de VN door in samenwerking met de overheid van Malawi per dorp eerst de nodige ingrepen vast te stellen. Ingrepen zijn bijvoorbeeld: een brug aanleggen, een voetpad aanleggen, een voetpad verbeteren, ossekarren introduceren of een leningsstelsel voor ossekarren introduceren. Vervolgens wordt aan de hand van leidregels bepaald in welke volgorde dit het beste kan gebeuren. Miedema werd gevraagd deze leidregels of prioriteitenstelling onder de loep te nemen en te verbeteren.
De strikte eisen die het Cicat aan onderzoeksplannen stelt legden hem geen windeieren. Zijn plan werd gedurende verschillende sessies goed en uitgebreid becommentarieerd; naar Miedema’s idee soms zelfs wat overijverig. Aan het eindresultaat kon hij zijn gehele afstudeerproject ophangen.
Malaria
,,Gehanteerd worden voorgeschreven reistijden van dorpsbewoners naar een service punt”, vertelt Miedema. ,,Een waterbron mag bijvoorbeeld maximaal vijf minuten lopen zijn. Of de gewonnen tijd besteed wordt aan economische activiteiten of aan lanterfanten is weer hun eigen zaak.” Een nieuw en nog niet uitgetest hulpmiddel bij de prioriteitenstelling behelsde de introductie van landkaarten waarop de verschillende reistijden vanuit een dorp als cirkelvormige invloedsferen werden aangegeven. Miedema testte deze mapping en verhelderde het door de invloedsferen van de dorpen naar de service punten te verplaatsen.
Daarnaast raadde hij aan de kosten-batenanalyse onderdeel van de prioriteitenlijst te maken. ,,Malawi wil in de toekomst gaan decentraliseren en dus zullen er aparte districten met elk hun eigen potje komen. Dan moet je op je financiele voorraad letten.” Ook vindt hij dat de ingrepen zodanig moeten worden gekozen dat bewoners méér nog dan nu het geval is direct het resultaat (in)zien. ,,Een voorbeeld is een dorp waar vier doden vielen omdat het regenseizoen een naburige arts onbereikbaar maakte. Die mensen waren uitermate gemotiveerd om mee te helpen aan de aanleg van een brug.”
Naast onderzoeker kreeg Miedema ook de rol van uitvaartverzorger in de schoot geworpen. ,,Tijdens mijn verblijf overleed het zoontje van de projectleider aan malaria. Omdat de projectleider z’n hoofd er niet naar stond, vroeg hij mij en een collega of we de begrafenis wilden regelen. Dan zeg je geen nee.” Het bleek een enorme klus. ,,Ten eerste moesten we het lichaam vinden, dat inmiddels naar een mortuarium van een ander ziekenhuis was verhuisd.” Een briefje met namenbespaarde hen aanvankelijk een zoektocht in de koelruimte. ,,De beheerder opende de deur nog, maar we zeiden nee, dicht, hoeven we niet te zien”, lacht hij. ,,Is it a small boy? Yes? Okay.” Later ontkwam hij er niet aan het jongetje ter plekke na te meten, omdat de kist tot ieders verbazing niet voldeed. ,,Voor zijn leeftijd was het een gigant!” Het totale pakket van grafrechten, lijkwagen, kist en het balsemen sprokkelden ze met veel hangen en wurgen binnen enkele drukke dagen bijeen. Uiteindelijk besloten de ouders de begrafenis toch maar in hun eigen land te laten voltrekken. ,,Hun vertrek was een uiterst emotioneel moment.”
Ontwikkelingswerk is Miedema inmiddels menens. Zodra de mogelijkheid zich voordoet, willen hij en zijn vriendin voor een periode van meerdere jaren naar het buitenland vertrekken.
Comments are closed.