Wie de zucht naar een exotisch avontuur voelt opwellen, staat in Delft niet alleen: Zuid-Oost-Azië is momenteel ‘in’. Ook de Verenigde Staten zijn populair, en Londen doet het altijd goed.
Jaarlijks pakken vele studenten de rugzak voor een studie of stage over de grens. Delta zocht enkele globetrotters op.
Wie de zucht naar een exotisch avontuur voelt opwellen, staat in Delft niet alleen: Zuid-Oost-Azië is momenteel ‘in’. Ook de Verenigde Staten zijn populair, en Londen doet het altijd goed. Jaarlijks pakken vele studenten de rugzak voor een studie of stage over de grens. Delta zocht enkele globetrotters op.
1 Illustratie: Victor Lemstra (Klik voor grotere foto)
De student Maritieme Techniek studeerde af bij Single Buoy Moorings, een ingenieursbureau voor de olie-industrie. Daar onderzocht hij twee nieuwe systemen voor de productie van olie op zee. ,,Ik wilde sowieso graag bij een bedrijf afstuderen”, legt van Haaften uit, ,,daar zijn ze veel beter op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van scheepsontwerp.”
Bovendien wilde hij in het buitenland afstuderen om te kijken of hij er later ook zou willen werken. Van Haaften: ,,Als je de keuze hebt tussen twee leuke opdrachten, waarvan de een naast de deur en de ander in Monaco, dan kies je natuurlijk voor duiken, skiën en aan het strand liggen.”
Het buitenland is hem goed bevallen. Vooral de internationale omgeving in het bedrijf sprak hem aan: ,,Het was een Nederlands bedrijf met als voertaal Engels. Er zaten mensen van allerlei nationaliteiten. Ik sprak Frans met de Fransen, Engels met de Engelsen en Nederlands mat de Nederlanders. Je ziet in zo’n internationaal bedrijf ook wat de invloed is van de cultuur op de manier van werken. Dat was afhankelijk van de baas van de afdeling. De Fransen zijn veel hiërarchischer en de Nederlanders hebben meer een vergadercultuur.”
Van Haaften heeft nog steeds niet genoeg van het buitenland, hij doet mee aan het Japan Prijswinnaars Programma. Twintig pas afgestudeerden krijgen vier maanden lang onderwijs in de taal en cultuur van Japan en mogen er daarna acht maanden lang een kijkje nemen. ,,Ik vind het mooi om zo’n verfijnde cultuur als de Japanse te leren kennen. Nog even wat kennis opnemen voordat het werken begint”, vertelt van Haaften. ,,Het idee van de cursus is dat je later weet wat je te wachten staat als je op een hoge positie in het bedrijfsleven zit en daar Japan weer tegen komt.”
Het pretentieuze programma is natuurlijk ook een opstap voor een carrière in het bedrijfsleven, maar dat is voor van Haaften bijzaak, zegt hij.
Hoe combineer je een wereldreis met je afstuderen? Vraag hetaan Ytsen Kooistra, zesdejaars student en bijna afgestudeerd Technisch Bestuurskundige.
In een maand tijd bezocht Kooistra Zweden, Engeland, de Verenigde Staten en Australië. Hij is op zoek naar een allesomvattend, beleidsmatig model voor de telecommunicatiemarkt. De landen die hij bezocht zijn op dit gebied een stuk verder ontwikkeld dan Nederland.
Het werd een maand van keihard werken, vertelt Kooistra. Overdag interviews afnemen, en deze ‘s avonds uitwerken op de laptop. De laatste loodjes wogen het zwaarst. In de Verenigde Staten van de oostkust naar de westkust en meteen door naar Australië leverde een opeenstapeling van jetlags op. ,,Het lichaam begon op een gegeven moment flink tegen te sputteren.”
Zweden, Engeland, de Verenigde Staten en Australië hebben allemaal een ander soort telecommunicatiemarkt. Kooistra vergeleek de gang van zaken vanuit het oogpunt van de gebruiker. Zo speelt in Australië vooral het probleem dat maatschappijen niet erg happig zijn om in het dun bevolkte binnenland telecommunicatie aan te leggen of te onderhouden. Daarom hebben ze daar speciaal voor de telecommunicatie een ombudsman in het leven geroepen.
In ieder land sprak Kooistra met aanbieders, gebruikers en de overheid. Door een hele week mensen te interviewen ontstond meestal een overdaad aan informatie. Kooistra: ,,Het was lastig om eruit te filteren wat ik echt nodig had. Leuk was het als er een heel andere invalshoek bestond dan ik had verwacht. Ik dacht bijvoorbeeld dat Amerika het land van de grote vrijheden was, maar juist daar zit alles dichtgetimmerd met mierenneukerige regeltjes.”
Met de enorme hoeveelheid informatie is Kooistra nu bezig zijn model gestalte te geven. Het is de bedoeling dat er een integraal kwaliteitssysteem komt voor telecommunicatieaanbieders.
Natuurlijk maakte Kooistra tijdens zijn wereldreis gebruik van de telecommunicatie. Via zijn eigen homepage op Internet konden alle betrokkenen constant op de hoogte blijven. ,,Een prima systeem. Ik heb met een aantal enthousiastelingen nog steeds contact.”
‘Bereid je tijdig voor’ is de belangrijkste tip die alle instanties vetgedrukt in hun folders hebben staan.
Weg van moeders pappot ga je niet zomaar, zoveel is wel duidelijk na het lezen van enkele ‘buitenlandbrochures’. Visum, verzekering, OV-kaart, financiën, talenkennis – om over enge ziektes nog maar te zwijgen.
Het Studentenadviesbureau heeft een handvol drukwerkjes, waarvan ‘Wegwijzer naar het buitenland’ het handigste vertrekpunt vormt. Deze week verscheen ook ‘Vagant’, de gids voor studie en stage in het buitenland van het Nuffic (organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs). Daarin veel praktische tip en adviezen, en nog gratis ook. Nieuw is dat alle info eveneens op een website is gedropt: www.nuffic.nl/vagant.
De Vagant-site poogt ook een vrijplaats te bieden waar studenten ervaringen kunnen uitwisselen. Maar door de nieuwigheid van de site is er nu nog niet veel meer op te vinden dan vier geregisseerde interviews. (Advies: ,,De Vietnamezen gaan netjes gekleed. Ik had alleen oude rommel bij me. Dat was dus niet zo handig.”) Ervaringen van studenten uit de eigen universiteit liggen ter inzage bij het studentenadviesbureau.
Pauline Schombs en Geertje Krop stortten zich deze zomer in het vuil van een ander. Tien weken Technische Bestuurskunde op een vuilnisbelt.
Inwoners van de Filippijnse stad Cebu produceren veel meer afval dan het ophaalsysteem aankan. Om dit probleem logistiek te verbeteren, gingen huis- en studiegenotes Schombs en Krop aan de slag. Ze hielden interviews en enquêtes, en reden zelf mee met de vuilniswagens. ,,In de Filippijnen zijn mensen die afval ophalen het minste van het minste. Je kunt nog beter werkloos zijn dan vuilnisman”, vertelt Schombs.
,,Vuilnismannen zullen dan ook nooit klagen, of vertellen hoe het ophalen beter kan. We zagen schoolpleinen en parkeerplaatsen vol met afval liggen. De vuilnismannen moesten dat met een schepje weghalen. Wij waren de eersten die dergelijke situaties hogerop aanklaagden.”
Vervolgens moesten er cijfers worden verzameld. Om hoeveel en wat voor soort afval ging het eigenlijk? De plaatselijke bevolking werd ingeschakeld. ,,Honderdvijftig gezinnen kregen van ons een vuilniszak om te vullen met dagelijks afval. Die kwamen wij de volgende dag ophalen. Dat vonden die mensen maar raar: in Cebu kunnen alleen rijke mensen plastic zakken betalen. Ze dachten eerst dat wij hun afval wilden verkopen. Maar na wat uitleg was de medewerking groot.”
Bovenop de vuilnisbelt wogen en sorteerden de studentes ‘hun’ afval: ,,De stank was verschrikkelijk en de afvalberg rookte altijd door ontbrandend methaangas. We hielden het hooguit halve dagen uit. Het was heel schrijnend om te zien dat ter plekke zo’n duizend mensen op en van de afvalberg leven. Zodra kinderen kunnen lopen, wroeten ze in het vuil.”
De plastic zakken van de twee wekten bij verzamelaars de indruk van ‘luxe afval’. Schombs: ,,Bewoners van de berg sprongen op de wagen en wilden onze vuilniszakken stelen. We moesten daarom met vijftig kilometer per uur de vuilnisbelt op scheuren.”
Achteraf begrijpt Schombs de behoefte aan buitenlandse studenten: ,,Filippino’s kennen via televisie en kranten westerse technieken. Hun eigen technieken lopen echter een paar decennia achter. De tijd daartussenin kunnen ze niet dichten. De leiding van het Department of Public Services in Cebu moesten wij adviezen geven als ‘koop een extra schep’ en ‘de afvalbakken zijn te hoog om op te tillen’.”
Krop legt uit: ,,Een heleboel oplossingen voor een probleem lijken simpel als je er mee opgegroeid bent. Westerse studenten hebben wat dat betreft een enorme voorsprong. Vind bijvoorbeeld maar eens een kleerhanger uit.”
,,Natuurlijk begrijpen we dat iemand die aan de TU studeert eigenlijk met een state-of-the-art oplossing moet komen. InCebu ontbreekt echter het geld en de kennis om dure computers en software aan te schaffen. We schreven wel zo’n wetenschappelijke oplossing, zodat de TU tevreden kan zijn. Maar de meeste voldoening halen wij uit de eenvoudige tips waarmee we Cebu konden helpen. Daarmee kunnen zij hun afvalprobleem oplossen.”
,,Ik heb daar echt alles gezien. Het ene weekend lig je aan het strand in Zanzibar, de week erop beklim je de Kilimanjaro of ga je op safari in de Serengeti.”
Maarten Baas, zevendejaars IO’er, logenstraft het beeld dat industrieel ontwerpers altijd opgesloten zitten bij een overwerkt ontwerpbureau: ,,Je leert binnen een week wel af om dingen te willen regelen zoals hier, alles gaat in Tanzania echt superrelaxed. Als je een afspraak met een hoogleraar maakt, gebeurt dat niet van negen tot vijf maar ‘s avonds in een bar.”
Baas liep afgelopen zomer drie maanden stage bij een fietsenfabriek in het Oost-Afrikaanse land. Hij onderzocht de toepassingsmogelijkheden van een door fietsen aangedreven waterpomp. ,,Die pomp is al door een andere student tijdens een eerder project ontworpen. Maar ik heb rondgereisd door het land om te kijken of er echt behoefte aan is. En ik heb een nieuw prototype ontworpen.”
Op dit moment vindt de irrigatie voor het grootste deel met de hand plaats. ,,Je ziet dat mensen op een bepaald moment ophouden om met emmers water te zeulen, het is te warm en te vermoeiend.” Door de pomp kunnen de Tanzanianen met een fiets water naar de gewassen laten vloeien.
Het grootste deel van zijn stage woonde Baas in de hoofdstad Dar es Salaam. ,,Volle, drukke straten, overal activiteit, mensen proberen van alles te verkopen. De eerste maanden woonde ik in een armer deel van de stad en had ik geen eigen keuken. Daardoor word je gedwongen om iedere dag ergens te gaan eten en mensen te leren kennen.”
Hoewel de gemiddelde Tanzaniaan arm is, noemt Baas de situatie in het land niet hopeloos. ,,Arm betekent daar dat mensen gelukkig zijn met beperkte middelen. Als je niet weet dat er iets als een cd-speler bestaat mis je het ook niet.”
Uitgaan in Afrika is geen enkel probleem, zo vertelt de IO’er: ,,Ik ging al snel met anderen mee naar Afrikaanse disco’s. Dat is echt geweldig, tot de vroege ochtend Afrikaanse muziek van zo’n grote band. En af en toe dansen met zo’n big mama. Natuurlijk wel even toestemming aan haar man vragen, maar iedereen vindt het geweldig.”
In Tanzania is seks net zo normaal als ‘een uurtje tennissen’. Met soms schrijnende gevolgen: ,,Je moet echt uitkijken met vrouwen. Als je naar een meer Westerse disco gaat, ben je omringd door prostituées. Sta je aan de bar een biertje te drinken, grijpt er meteen zo’n meisje in je kruis. Dan kost het wel wat moeite om uit te leggen dat je liever je geld aan een glas bier besteedt. En verder heb je voor je het weet aids aan je lul hangen.”
Meinke Schouten ging drie maanden naar Ecuador, waar ze diep in de garnalenteelt dook.
Garnalen zijn voor Ecuador een belangrijk exportproduct. Helaas leveren ze naast veel buitenlandse deviezen ook een milieuprobleem op. Greenpeace ziet bijvoorbeeld een duidelijk verband tussen de garnalenteelt en de achteruitgang van mangroven – tropische bossen. De milieuorganisatie dreigt met een wereldwijde boycot van de garnalenconsumptie. Daarom moet onderzocht worden welke maatregelen de schade aan de mangroven kunnen beperken; Schouten probeerde daarbij te helpen.
Voordat garnalenkwekers maatregelen willen nemen, moeten ze eerst bewust gemaakt worden van de gevolgen die hun werkzaamheden hebben voor de mangroven. Dat was het doel van project waaraan de studente Technische Bestuurskunde deelnam. ,,Kwekers zeggen zelf dat ze weinig kennis hebben van de gevolgen voor mens en milieu”, aldus Schouten. Zij heeft daarom interviews gehouden met instanties die problemen ondervinden van de garnalenteelt. Met de uitkomsten daarvan zijn de kwekers aan het werk gezet. De discussie hoe de werkwijze milieuvriendelijker kan worden, is nu op gang gebracht.
Schouten heeft voor een verre stage gekozen omdat ze wat van de wereld wil zien. Bewust ging haar reis naar een ontwikkelingsland. ,,Ik wil graag echte problemen oplossen. Problemen met verstrekkende gevolgen voor de economie en het milieu, waarvan veel mensen in een land de dupe kunnen worden. Als de garnalenteelt in Ecuador zou worden geboycot, dan heeft dat verstrekkende gevolgen voor dat land”, aldus Schouten.
Ecuador was ‘leuk’ en ‘interessant’ om te wonen en werken, vertelt Schouten. Maar ook zij werd getroffen door het enorme verschil tussen arm en rijk. ,,Het straatbeeld wordt overheerst door daklozen, terwijl tegelijkertijd de Mercedessen voorbij razen.”
Opvallend vond ze verder dat Ecuador wel een heleboel kennis in huis heeft om situaties te verbeteren. Maar het geld ontbreekt. ,,Het zijn vaak andere problemen dan een gebrek aan kennis die ervoor zorgen dat problemen niet worden opgelost.” .aut Wilbur van Beijnen
Geen studie of stage, maar vrijwilligerswerk. Toch bleven Nedzjla Olsthoorn en Sannie Verweij op hun vakgebied: de bouwkunde.
De bouwkunde-studentes (allebei 20) werkten deze zomer voor de tweede keer vrijwillig tijdens een bouwkamp. Nedzjla Olsthoorn sloopte in Hongarije de muren uit een technische school voor gehandicapten. Huisgenoot Sannie Verweij renoveerde in Italië een opvanghuis voor drugs- en alcoholverslaafden. Er werd niet alleen met stenen gesjouwd, getimmerd en gesloopt. In de eerste week moest Verweij vooral tuinieren. ,,Ach, als je maar bezig bent”, zegt ze, met veel plezier terugkijkend.
Het kamp bood gratis onderdak in ruil voor drie weken lang veertig uur onbetaald werk. De omstandigheden waren goed,alleen het eten viel tegen. Verweij at uit blikken waarvan de houdbaarheidsdatum ‘hopelijk’ niet klopte en bij Olsthoorn stond vooral jus en vlees op het menu. In die volgorde. De dagelijks portie groente bestond uit een grote zure bom.
De bouwkampen zijn projecten van de Internationale Bouworde (IBO), een organisatie waar nonnen en paters de scepter zwaaien. Maar dat speelde voor beiden geen rol bij de keuze. De kampen, alleen binnen Europa, zijn toegankelijk voor iedereen van boven de achttien die graag de handen uit de mouwen steekt. Bouwervaring en geloofsovertuiging zijn niet nodig. De bouwers zijn vooral Duitsers, Belgen en Nederlanders. Van alle leeftijden.
Andere mensen ontmoeten was voor het tweetal een van de redenen om te gaan. Dat dat niet altijd even leuk is, ondervonden ze allebei. Olsthoorn kreeg problemen met een Duitse veertiger die vond dat ‘de wijven’ hem negeerden. Verweij had te maken met een mopperende, gepensioneerde elektricien: ,,Hij weigerde pasta te eten, sprak geen Engels en ging na twee weken weer naar zijn vrouwtje.” Achteraf kunnen ze er wel om lachen.
Waarom ze uiteindelijk vrijwilligerswerk zijn gaan doen, weten ze niet precies. Na de middelbare school wilden ze niet meteen studeren en vertrokken voor het eerst op bouwkamp. Olsthoorn werkte daarna een maand lang in India met vrouwen op het platteland. ,,Geld heb ik niet, maar wel mijn twee handen om mensen te helpen”, zegt ze. Na haar studie wil ze architect worden in een ontwikkelingsland.
In Hongarije en Italië is het bouwen niet van hoogstaand niveau. Hongaarse bouwvakkers praten vooral. ,,Daar krijgen zij nog voor betaald ook”, zegt Olsthoorn.
Verweij: ,,De meiden werden bij ons gelijk aangekeken als er gekookt moest worden. We moesten de mannen echt overtuigen dat we ook konden bouwen.” Toen de aannemer, een mannetje van 75, dat eenmaal doorhad, noemde hij haar gelijk ‘architecta’. Zelf had hij een wc-huisje gemaakt en kondigde dat trots aan met ‘bellissimo architectura’. Verweij: ,,Ik maakte zulke hutjes toen ik twaalf was.”
Terwijl de TU de ‘internationale mobiliteit’ wil opschroeven, neemt de buitenland-animo van studenten juist af.
Hogescholen en universiteiten trokken vorige maand aan de bel: steeds minder studenten trekken tijdens hun studie de wijde wereld in, zo bleek uit onderzoek. Of dat ook voor Delft geldt, kan het studentenadviesbureau niet zeggen. Hoeveel TU-studenten jaarlijks de grens over trekken, is nergens centraal geregistreerd. Sommige studenten trekken er op eigen houtje op uit, anderen regelen iets via de eigen faculteit.
Coördinator drs. G. de Graaf weet dat er afgelopen jaar slechts 60 aanvragen binnenkwamen voor een Erasmus-beurs. Vier jaar geleden kregen nog 150 TU’ers geld uit dit fonds. Maar om daaruit te concluderen dat de reislust lijdt onder de tempobeurs, is natte-vingerwerk, waarschuwt De Graaf. ,,Misschien maken studenten meer gebruik van andere fondsen.”
Toch verwacht ook het studentenadviesbureau (Stad) dat deprestatiebeurs meer mensen van een buitenlandavontuur zal weerhouden. Studentenmobiliteit is immers duur, schrijft Stad in een notitie. De (Erasmus-)beurzen zijn geslonken, en wie naar het buitenland vertrekt, moet ook nog zijn bijbaantje stilzetten. Het verblijf in den vreemde levert bovendien studievertraging op (alles voorbereiden, lesperiodes die niet aansluiten) en dat is ook duur.
Daarom, signaleert Stad, lopen TU-studenten tegenwoordig het liefst een betaalde stage in het buitenland. Studeren is minder populair. Dat verklaart wellicht de afgenomen aanvraag voor Erasmus-beurzen.
De TU geeft jaarlijks bijna drie ton uit aan buitenlandavonturen van studenten.
Voor studenten die de wereld in willen, zijn er legio subsidies, fondsen, beurzen en projecten – die overigens bijna nooit kostendekkend zijn.
De TU heeft twee eigen fondsen, waar samen ruim twee ton in omgaat. Het ene fonds, het eigen uitwisselingsprogramma, stuurt studenten naar bevriende instellingen in bijvoorbeeld Zürich, Boston of Tokyo. Het andere, slechts twee jaar oude stagefonds, betaalt mee aan een ticket naar Verweggistan.
De laatste cijfers dateren van twee jaar terug en melden 58 Delftse uitwisselingsstudenten en 148 bijdragen in reiskosten. Vooral Civielers blijken de potjes te plunderen.
Naast deze fondsen komt er jaarlijks bijna honderdduizend gulden vrij in de vorm van ‘college-van-bestuurfondsen’. Het gaat daarbij om rente van legaten. Dit geld gaat voornamelijk naar studieverenigingen die een buitenlandse trip hebben gepland.
Gerelateerd aan de TU is het Universiteitsfonds, dat ook wel eens subsidie verstrekt voor grensoverstijgende kennisverrijking. En dan is er het Cicat (centrum voor internationale samenwerking) bij Civiele Techniek, dat dertigduizend gulden in kas heeft voor projecten in ontwikkelingslanden. Hier maken jaarlijks zo’n 25 Delftenaren gebruik van.
Vanuit Brussel komt geld voor de Europese uitwisselingsgedachte. De Leonardo-beurs steunt degenen die in Europa de handen uit de mouwen steken (stages). Het bekendst is echter de Erasmusbeurs, dat internationale studieuitwisseling beoogt.
‘De TU maakt zich sterk voor de internationale mobiliteit van studenten’, zo heet het in beleidsnotities.
Internationalisering is een toverwoord in het hoger onderwijs. De TU doet daaraan graag mee: sluit vriendschapsverdragen met vele universiteiten en spekt fondsen. Wat precies het effect is van deze inspanningen, is onbekend. Veel gebeurt via de faculteiten, die er allemaal hun eigen beleid op na houden. Zoheeft Bouwkunde een afdeling Internationale relaties, Aardwetenschappen doet mee in een internationaal studieprogramma en Lucht- en Ruimtevaart heeft een stagebureau voor dit soort zaken. L&R heeft daarnaast een eigen fonds voor reisbijdragen, net als Scheikunde en Wiskunde en Informatica. De rest heeft papieren plannen of ‘beraadt zich nog’. Opvallend is dat veel faculteiten werken met streefcijfers voor het aantal studnetne met buitenlandervaring. Die variëren van ‘tenminste tien procent’ (Natuurkunde) tot vijftig procent (IO).
Wie de zucht naar een exotisch avontuur voelt opwellen, staat in Delft niet alleen: Zuid-Oost-Azië is momenteel ‘in’. Ook de Verenigde Staten zijn populair, en Londen doet het altijd goed. Jaarlijks pakken vele studenten de rugzak voor een studie of stage over de grens. Delta zocht enkele globetrotters op.
1 Illustratie: Victor Lemstra (Klik voor grotere foto)
De student Maritieme Techniek studeerde af bij Single Buoy Moorings, een ingenieursbureau voor de olie-industrie. Daar onderzocht hij twee nieuwe systemen voor de productie van olie op zee. ,,Ik wilde sowieso graag bij een bedrijf afstuderen”, legt van Haaften uit, ,,daar zijn ze veel beter op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van scheepsontwerp.”
Bovendien wilde hij in het buitenland afstuderen om te kijken of hij er later ook zou willen werken. Van Haaften: ,,Als je de keuze hebt tussen twee leuke opdrachten, waarvan de een naast de deur en de ander in Monaco, dan kies je natuurlijk voor duiken, skiën en aan het strand liggen.”
Het buitenland is hem goed bevallen. Vooral de internationale omgeving in het bedrijf sprak hem aan: ,,Het was een Nederlands bedrijf met als voertaal Engels. Er zaten mensen van allerlei nationaliteiten. Ik sprak Frans met de Fransen, Engels met de Engelsen en Nederlands mat de Nederlanders. Je ziet in zo’n internationaal bedrijf ook wat de invloed is van de cultuur op de manier van werken. Dat was afhankelijk van de baas van de afdeling. De Fransen zijn veel hiërarchischer en de Nederlanders hebben meer een vergadercultuur.”
Van Haaften heeft nog steeds niet genoeg van het buitenland, hij doet mee aan het Japan Prijswinnaars Programma. Twintig pas afgestudeerden krijgen vier maanden lang onderwijs in de taal en cultuur van Japan en mogen er daarna acht maanden lang een kijkje nemen. ,,Ik vind het mooi om zo’n verfijnde cultuur als de Japanse te leren kennen. Nog even wat kennis opnemen voordat het werken begint”, vertelt van Haaften. ,,Het idee van de cursus is dat je later weet wat je te wachten staat als je op een hoge positie in het bedrijfsleven zit en daar Japan weer tegen komt.”
Het pretentieuze programma is natuurlijk ook een opstap voor een carrière in het bedrijfsleven, maar dat is voor van Haaften bijzaak, zegt hij.
Hoe combineer je een wereldreis met je afstuderen? Vraag hetaan Ytsen Kooistra, zesdejaars student en bijna afgestudeerd Technisch Bestuurskundige.
In een maand tijd bezocht Kooistra Zweden, Engeland, de Verenigde Staten en Australië. Hij is op zoek naar een allesomvattend, beleidsmatig model voor de telecommunicatiemarkt. De landen die hij bezocht zijn op dit gebied een stuk verder ontwikkeld dan Nederland.
Het werd een maand van keihard werken, vertelt Kooistra. Overdag interviews afnemen, en deze ‘s avonds uitwerken op de laptop. De laatste loodjes wogen het zwaarst. In de Verenigde Staten van de oostkust naar de westkust en meteen door naar Australië leverde een opeenstapeling van jetlags op. ,,Het lichaam begon op een gegeven moment flink tegen te sputteren.”
Zweden, Engeland, de Verenigde Staten en Australië hebben allemaal een ander soort telecommunicatiemarkt. Kooistra vergeleek de gang van zaken vanuit het oogpunt van de gebruiker. Zo speelt in Australië vooral het probleem dat maatschappijen niet erg happig zijn om in het dun bevolkte binnenland telecommunicatie aan te leggen of te onderhouden. Daarom hebben ze daar speciaal voor de telecommunicatie een ombudsman in het leven geroepen.
In ieder land sprak Kooistra met aanbieders, gebruikers en de overheid. Door een hele week mensen te interviewen ontstond meestal een overdaad aan informatie. Kooistra: ,,Het was lastig om eruit te filteren wat ik echt nodig had. Leuk was het als er een heel andere invalshoek bestond dan ik had verwacht. Ik dacht bijvoorbeeld dat Amerika het land van de grote vrijheden was, maar juist daar zit alles dichtgetimmerd met mierenneukerige regeltjes.”
Met de enorme hoeveelheid informatie is Kooistra nu bezig zijn model gestalte te geven. Het is de bedoeling dat er een integraal kwaliteitssysteem komt voor telecommunicatieaanbieders.
Natuurlijk maakte Kooistra tijdens zijn wereldreis gebruik van de telecommunicatie. Via zijn eigen homepage op Internet konden alle betrokkenen constant op de hoogte blijven. ,,Een prima systeem. Ik heb met een aantal enthousiastelingen nog steeds contact.”
‘Bereid je tijdig voor’ is de belangrijkste tip die alle instanties vetgedrukt in hun folders hebben staan.
Weg van moeders pappot ga je niet zomaar, zoveel is wel duidelijk na het lezen van enkele ‘buitenlandbrochures’. Visum, verzekering, OV-kaart, financiën, talenkennis – om over enge ziektes nog maar te zwijgen.
Het Studentenadviesbureau heeft een handvol drukwerkjes, waarvan ‘Wegwijzer naar het buitenland’ het handigste vertrekpunt vormt. Deze week verscheen ook ‘Vagant’, de gids voor studie en stage in het buitenland van het Nuffic (organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs). Daarin veel praktische tip en adviezen, en nog gratis ook. Nieuw is dat alle info eveneens op een website is gedropt: www.nuffic.nl/vagant.
De Vagant-site poogt ook een vrijplaats te bieden waar studenten ervaringen kunnen uitwisselen. Maar door de nieuwigheid van de site is er nu nog niet veel meer op te vinden dan vier geregisseerde interviews. (Advies: ,,De Vietnamezen gaan netjes gekleed. Ik had alleen oude rommel bij me. Dat was dus niet zo handig.”) Ervaringen van studenten uit de eigen universiteit liggen ter inzage bij het studentenadviesbureau.
Pauline Schombs en Geertje Krop stortten zich deze zomer in het vuil van een ander. Tien weken Technische Bestuurskunde op een vuilnisbelt.
Inwoners van de Filippijnse stad Cebu produceren veel meer afval dan het ophaalsysteem aankan. Om dit probleem logistiek te verbeteren, gingen huis- en studiegenotes Schombs en Krop aan de slag. Ze hielden interviews en enquêtes, en reden zelf mee met de vuilniswagens. ,,In de Filippijnen zijn mensen die afval ophalen het minste van het minste. Je kunt nog beter werkloos zijn dan vuilnisman”, vertelt Schombs.
,,Vuilnismannen zullen dan ook nooit klagen, of vertellen hoe het ophalen beter kan. We zagen schoolpleinen en parkeerplaatsen vol met afval liggen. De vuilnismannen moesten dat met een schepje weghalen. Wij waren de eersten die dergelijke situaties hogerop aanklaagden.”
Vervolgens moesten er cijfers worden verzameld. Om hoeveel en wat voor soort afval ging het eigenlijk? De plaatselijke bevolking werd ingeschakeld. ,,Honderdvijftig gezinnen kregen van ons een vuilniszak om te vullen met dagelijks afval. Die kwamen wij de volgende dag ophalen. Dat vonden die mensen maar raar: in Cebu kunnen alleen rijke mensen plastic zakken betalen. Ze dachten eerst dat wij hun afval wilden verkopen. Maar na wat uitleg was de medewerking groot.”
Bovenop de vuilnisbelt wogen en sorteerden de studentes ‘hun’ afval: ,,De stank was verschrikkelijk en de afvalberg rookte altijd door ontbrandend methaangas. We hielden het hooguit halve dagen uit. Het was heel schrijnend om te zien dat ter plekke zo’n duizend mensen op en van de afvalberg leven. Zodra kinderen kunnen lopen, wroeten ze in het vuil.”
De plastic zakken van de twee wekten bij verzamelaars de indruk van ‘luxe afval’. Schombs: ,,Bewoners van de berg sprongen op de wagen en wilden onze vuilniszakken stelen. We moesten daarom met vijftig kilometer per uur de vuilnisbelt op scheuren.”
Achteraf begrijpt Schombs de behoefte aan buitenlandse studenten: ,,Filippino’s kennen via televisie en kranten westerse technieken. Hun eigen technieken lopen echter een paar decennia achter. De tijd daartussenin kunnen ze niet dichten. De leiding van het Department of Public Services in Cebu moesten wij adviezen geven als ‘koop een extra schep’ en ‘de afvalbakken zijn te hoog om op te tillen’.”
Krop legt uit: ,,Een heleboel oplossingen voor een probleem lijken simpel als je er mee opgegroeid bent. Westerse studenten hebben wat dat betreft een enorme voorsprong. Vind bijvoorbeeld maar eens een kleerhanger uit.”
,,Natuurlijk begrijpen we dat iemand die aan de TU studeert eigenlijk met een state-of-the-art oplossing moet komen. InCebu ontbreekt echter het geld en de kennis om dure computers en software aan te schaffen. We schreven wel zo’n wetenschappelijke oplossing, zodat de TU tevreden kan zijn. Maar de meeste voldoening halen wij uit de eenvoudige tips waarmee we Cebu konden helpen. Daarmee kunnen zij hun afvalprobleem oplossen.”
,,Ik heb daar echt alles gezien. Het ene weekend lig je aan het strand in Zanzibar, de week erop beklim je de Kilimanjaro of ga je op safari in de Serengeti.”
Maarten Baas, zevendejaars IO’er, logenstraft het beeld dat industrieel ontwerpers altijd opgesloten zitten bij een overwerkt ontwerpbureau: ,,Je leert binnen een week wel af om dingen te willen regelen zoals hier, alles gaat in Tanzania echt superrelaxed. Als je een afspraak met een hoogleraar maakt, gebeurt dat niet van negen tot vijf maar ‘s avonds in een bar.”
Baas liep afgelopen zomer drie maanden stage bij een fietsenfabriek in het Oost-Afrikaanse land. Hij onderzocht de toepassingsmogelijkheden van een door fietsen aangedreven waterpomp. ,,Die pomp is al door een andere student tijdens een eerder project ontworpen. Maar ik heb rondgereisd door het land om te kijken of er echt behoefte aan is. En ik heb een nieuw prototype ontworpen.”
Op dit moment vindt de irrigatie voor het grootste deel met de hand plaats. ,,Je ziet dat mensen op een bepaald moment ophouden om met emmers water te zeulen, het is te warm en te vermoeiend.” Door de pomp kunnen de Tanzanianen met een fiets water naar de gewassen laten vloeien.
Het grootste deel van zijn stage woonde Baas in de hoofdstad Dar es Salaam. ,,Volle, drukke straten, overal activiteit, mensen proberen van alles te verkopen. De eerste maanden woonde ik in een armer deel van de stad en had ik geen eigen keuken. Daardoor word je gedwongen om iedere dag ergens te gaan eten en mensen te leren kennen.”
Hoewel de gemiddelde Tanzaniaan arm is, noemt Baas de situatie in het land niet hopeloos. ,,Arm betekent daar dat mensen gelukkig zijn met beperkte middelen. Als je niet weet dat er iets als een cd-speler bestaat mis je het ook niet.”
Uitgaan in Afrika is geen enkel probleem, zo vertelt de IO’er: ,,Ik ging al snel met anderen mee naar Afrikaanse disco’s. Dat is echt geweldig, tot de vroege ochtend Afrikaanse muziek van zo’n grote band. En af en toe dansen met zo’n big mama. Natuurlijk wel even toestemming aan haar man vragen, maar iedereen vindt het geweldig.”
In Tanzania is seks net zo normaal als ‘een uurtje tennissen’. Met soms schrijnende gevolgen: ,,Je moet echt uitkijken met vrouwen. Als je naar een meer Westerse disco gaat, ben je omringd door prostituées. Sta je aan de bar een biertje te drinken, grijpt er meteen zo’n meisje in je kruis. Dan kost het wel wat moeite om uit te leggen dat je liever je geld aan een glas bier besteedt. En verder heb je voor je het weet aids aan je lul hangen.”
Meinke Schouten ging drie maanden naar Ecuador, waar ze diep in de garnalenteelt dook.
Garnalen zijn voor Ecuador een belangrijk exportproduct. Helaas leveren ze naast veel buitenlandse deviezen ook een milieuprobleem op. Greenpeace ziet bijvoorbeeld een duidelijk verband tussen de garnalenteelt en de achteruitgang van mangroven – tropische bossen. De milieuorganisatie dreigt met een wereldwijde boycot van de garnalenconsumptie. Daarom moet onderzocht worden welke maatregelen de schade aan de mangroven kunnen beperken; Schouten probeerde daarbij te helpen.
Voordat garnalenkwekers maatregelen willen nemen, moeten ze eerst bewust gemaakt worden van de gevolgen die hun werkzaamheden hebben voor de mangroven. Dat was het doel van project waaraan de studente Technische Bestuurskunde deelnam. ,,Kwekers zeggen zelf dat ze weinig kennis hebben van de gevolgen voor mens en milieu”, aldus Schouten. Zij heeft daarom interviews gehouden met instanties die problemen ondervinden van de garnalenteelt. Met de uitkomsten daarvan zijn de kwekers aan het werk gezet. De discussie hoe de werkwijze milieuvriendelijker kan worden, is nu op gang gebracht.
Schouten heeft voor een verre stage gekozen omdat ze wat van de wereld wil zien. Bewust ging haar reis naar een ontwikkelingsland. ,,Ik wil graag echte problemen oplossen. Problemen met verstrekkende gevolgen voor de economie en het milieu, waarvan veel mensen in een land de dupe kunnen worden. Als de garnalenteelt in Ecuador zou worden geboycot, dan heeft dat verstrekkende gevolgen voor dat land”, aldus Schouten.
Ecuador was ‘leuk’ en ‘interessant’ om te wonen en werken, vertelt Schouten. Maar ook zij werd getroffen door het enorme verschil tussen arm en rijk. ,,Het straatbeeld wordt overheerst door daklozen, terwijl tegelijkertijd de Mercedessen voorbij razen.”
Opvallend vond ze verder dat Ecuador wel een heleboel kennis in huis heeft om situaties te verbeteren. Maar het geld ontbreekt. ,,Het zijn vaak andere problemen dan een gebrek aan kennis die ervoor zorgen dat problemen niet worden opgelost.” .aut Wilbur van Beijnen
Geen studie of stage, maar vrijwilligerswerk. Toch bleven Nedzjla Olsthoorn en Sannie Verweij op hun vakgebied: de bouwkunde.
De bouwkunde-studentes (allebei 20) werkten deze zomer voor de tweede keer vrijwillig tijdens een bouwkamp. Nedzjla Olsthoorn sloopte in Hongarije de muren uit een technische school voor gehandicapten. Huisgenoot Sannie Verweij renoveerde in Italië een opvanghuis voor drugs- en alcoholverslaafden. Er werd niet alleen met stenen gesjouwd, getimmerd en gesloopt. In de eerste week moest Verweij vooral tuinieren. ,,Ach, als je maar bezig bent”, zegt ze, met veel plezier terugkijkend.
Het kamp bood gratis onderdak in ruil voor drie weken lang veertig uur onbetaald werk. De omstandigheden waren goed,alleen het eten viel tegen. Verweij at uit blikken waarvan de houdbaarheidsdatum ‘hopelijk’ niet klopte en bij Olsthoorn stond vooral jus en vlees op het menu. In die volgorde. De dagelijks portie groente bestond uit een grote zure bom.
De bouwkampen zijn projecten van de Internationale Bouworde (IBO), een organisatie waar nonnen en paters de scepter zwaaien. Maar dat speelde voor beiden geen rol bij de keuze. De kampen, alleen binnen Europa, zijn toegankelijk voor iedereen van boven de achttien die graag de handen uit de mouwen steekt. Bouwervaring en geloofsovertuiging zijn niet nodig. De bouwers zijn vooral Duitsers, Belgen en Nederlanders. Van alle leeftijden.
Andere mensen ontmoeten was voor het tweetal een van de redenen om te gaan. Dat dat niet altijd even leuk is, ondervonden ze allebei. Olsthoorn kreeg problemen met een Duitse veertiger die vond dat ‘de wijven’ hem negeerden. Verweij had te maken met een mopperende, gepensioneerde elektricien: ,,Hij weigerde pasta te eten, sprak geen Engels en ging na twee weken weer naar zijn vrouwtje.” Achteraf kunnen ze er wel om lachen.
Waarom ze uiteindelijk vrijwilligerswerk zijn gaan doen, weten ze niet precies. Na de middelbare school wilden ze niet meteen studeren en vertrokken voor het eerst op bouwkamp. Olsthoorn werkte daarna een maand lang in India met vrouwen op het platteland. ,,Geld heb ik niet, maar wel mijn twee handen om mensen te helpen”, zegt ze. Na haar studie wil ze architect worden in een ontwikkelingsland.
In Hongarije en Italië is het bouwen niet van hoogstaand niveau. Hongaarse bouwvakkers praten vooral. ,,Daar krijgen zij nog voor betaald ook”, zegt Olsthoorn.
Verweij: ,,De meiden werden bij ons gelijk aangekeken als er gekookt moest worden. We moesten de mannen echt overtuigen dat we ook konden bouwen.” Toen de aannemer, een mannetje van 75, dat eenmaal doorhad, noemde hij haar gelijk ‘architecta’. Zelf had hij een wc-huisje gemaakt en kondigde dat trots aan met ‘bellissimo architectura’. Verweij: ,,Ik maakte zulke hutjes toen ik twaalf was.”
Terwijl de TU de ‘internationale mobiliteit’ wil opschroeven, neemt de buitenland-animo van studenten juist af.
Hogescholen en universiteiten trokken vorige maand aan de bel: steeds minder studenten trekken tijdens hun studie de wijde wereld in, zo bleek uit onderzoek. Of dat ook voor Delft geldt, kan het studentenadviesbureau niet zeggen. Hoeveel TU-studenten jaarlijks de grens over trekken, is nergens centraal geregistreerd. Sommige studenten trekken er op eigen houtje op uit, anderen regelen iets via de eigen faculteit.
Coördinator drs. G. de Graaf weet dat er afgelopen jaar slechts 60 aanvragen binnenkwamen voor een Erasmus-beurs. Vier jaar geleden kregen nog 150 TU’ers geld uit dit fonds. Maar om daaruit te concluderen dat de reislust lijdt onder de tempobeurs, is natte-vingerwerk, waarschuwt De Graaf. ,,Misschien maken studenten meer gebruik van andere fondsen.”
Toch verwacht ook het studentenadviesbureau (Stad) dat deprestatiebeurs meer mensen van een buitenlandavontuur zal weerhouden. Studentenmobiliteit is immers duur, schrijft Stad in een notitie. De (Erasmus-)beurzen zijn geslonken, en wie naar het buitenland vertrekt, moet ook nog zijn bijbaantje stilzetten. Het verblijf in den vreemde levert bovendien studievertraging op (alles voorbereiden, lesperiodes die niet aansluiten) en dat is ook duur.
Daarom, signaleert Stad, lopen TU-studenten tegenwoordig het liefst een betaalde stage in het buitenland. Studeren is minder populair. Dat verklaart wellicht de afgenomen aanvraag voor Erasmus-beurzen.
De TU geeft jaarlijks bijna drie ton uit aan buitenlandavonturen van studenten.
Voor studenten die de wereld in willen, zijn er legio subsidies, fondsen, beurzen en projecten – die overigens bijna nooit kostendekkend zijn.
De TU heeft twee eigen fondsen, waar samen ruim twee ton in omgaat. Het ene fonds, het eigen uitwisselingsprogramma, stuurt studenten naar bevriende instellingen in bijvoorbeeld Zürich, Boston of Tokyo. Het andere, slechts twee jaar oude stagefonds, betaalt mee aan een ticket naar Verweggistan.
De laatste cijfers dateren van twee jaar terug en melden 58 Delftse uitwisselingsstudenten en 148 bijdragen in reiskosten. Vooral Civielers blijken de potjes te plunderen.
Naast deze fondsen komt er jaarlijks bijna honderdduizend gulden vrij in de vorm van ‘college-van-bestuurfondsen’. Het gaat daarbij om rente van legaten. Dit geld gaat voornamelijk naar studieverenigingen die een buitenlandse trip hebben gepland.
Gerelateerd aan de TU is het Universiteitsfonds, dat ook wel eens subsidie verstrekt voor grensoverstijgende kennisverrijking. En dan is er het Cicat (centrum voor internationale samenwerking) bij Civiele Techniek, dat dertigduizend gulden in kas heeft voor projecten in ontwikkelingslanden. Hier maken jaarlijks zo’n 25 Delftenaren gebruik van.
Vanuit Brussel komt geld voor de Europese uitwisselingsgedachte. De Leonardo-beurs steunt degenen die in Europa de handen uit de mouwen steken (stages). Het bekendst is echter de Erasmusbeurs, dat internationale studieuitwisseling beoogt.
‘De TU maakt zich sterk voor de internationale mobiliteit van studenten’, zo heet het in beleidsnotities.
Internationalisering is een toverwoord in het hoger onderwijs. De TU doet daaraan graag mee: sluit vriendschapsverdragen met vele universiteiten en spekt fondsen. Wat precies het effect is van deze inspanningen, is onbekend. Veel gebeurt via de faculteiten, die er allemaal hun eigen beleid op na houden. Zoheeft Bouwkunde een afdeling Internationale relaties, Aardwetenschappen doet mee in een internationaal studieprogramma en Lucht- en Ruimtevaart heeft een stagebureau voor dit soort zaken. L&R heeft daarnaast een eigen fonds voor reisbijdragen, net als Scheikunde en Wiskunde en Informatica. De rest heeft papieren plannen of ‘beraadt zich nog’. Opvallend is dat veel faculteiten werken met streefcijfers voor het aantal studnetne met buitenlandervaring. Die variëren van ‘tenminste tien procent’ (Natuurkunde) tot vijftig procent (IO).
Comments are closed.